Deun
De tweede aangehaalde strofe evoceert het totale weefproces, van schering tot weefsel.
De wever staat op het punt om een nieuw stuk in te zetten. Zijn webbe deunt!
De term ‘webbe’ doet aan weefsel denken, en b.v. in ‘Het getouwe’ betekent het inderdaad weefsel. Niet zo in het nachtegaalgedicht. Met ‘webbe’ kan de dichter enkel de nieuwe schering op het oog hebben. Het gewevene wordt nl. wel door de breedhouder vlak en breed gehouden, maar verdwijnt in de weefselrol rond de doekboom zonder een opvallende gespannenheid te vertonen. En dus a fortiori zonder enig ‘weergalmen’ of ‘dreunen’ (zie boven, de woordverklaring uit de Dundruk).
‘De webbe deunt’ heeft dus niets met weergalming en gedreun te maken. Ook niets met zoemen, trillen en schudden (zoals de verklaring luidt in het Verzameld Dichtwerk, ed. J. Boets, dl. III, 375). Het betreft een gedeun, zonder r, dat in de Duitse taal verschijnt als ‘dehnen’: gespannen staan, strak staan. In dezelfde zin valt ook de uitdrukking ‘er zijnen deun in hebben’ te verklaren: het staat gespannen en wekt lustgevoelens op... Buiten de grenzen van het intiemste gebeuren hoeft men deze deun niet te zoeken.
Men zegt in en rond Roeselare ook: 'k Hee der mijn kot in. Zou dat kot dan geen kodde zijn, alias de spoke uit ‘hij heeft er zijn spoke in’? Die spoke heeft er ook al velen bij de neus genomen doordat hij als ‘spook’ klinkt. Ik denk dat in Roeselare en Roeselaarommeland niemand nog weet wat een spoke was. Een kort afgesneden eind wiedauwwis, zegt De Bo. En hij voegt eraan toe dat het ‘om te planten’ was.
De nieuwe schering werd dus aangespannen tot ze strak zat. Daar gebruikte de wever trouwens de deunstok voor. (Zie De Bo: ‘Een stok van twee voet lang dienende om de ketting te strengen of te slek-