Biekorf. Jaargang 106
(2006)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 42]
| |
Prent van de ‘broederschap om wel te sterven’ in de Onze-Lieve-Vrouwekerk te BruggeIn de met de hand geschreven inventaris van religieuze prenten uit West-VlaanderenGa naar voetnoot(1), die door de toenmalige archivaris van het bisdom Michiel English, werd opgesteld, vindt men drie prenten onder de hoofding: ‘HH. Engelen Bewaarders’ (nrs. 20, 21 en 22). Deze drie hebben betrekking op een confrérie die eeuwenlang bestaan heeft in de O.-L.-Vrouwekerk te Brugge.
Gilde- of confrérieprenten zijn geen gewone devotieprentjes, niet alleen omdat ze een groter formaat hebben, maar vooral omdat ze betrekking hebben op een gevestigde lokale devotie die de aanleiding was voor een gilde of vereniging, confrérie of broederschap.
In zijn werk over de Brugse devotieprenten van O.-L.-Vrouw, maakt H. Stalpaert nog een verder onderscheid tussen een gildeprent en een confrérieprent. De eerste zijn bedoeld als een kwijtschrift of bewijs van betaling van het lidmaatschapsgeld. De confrérieprent is eveneens een bewijs van betaling, maar dan alleen voor het lidmaatschap van, of een bewijs van toetreding tot een godsdienstige broederschapGa naar voetnoot(2). Een confrérie is - en dit in tegenstelling tot een gilde - een zuiver religieuze instelling gevestigd in een bepaalde kerk. Bij hun toetreding verbinden de leden er zich toe een aantal geestelijke oefeningen die beloond worden met geestelijke voordelen, vooral in de vorm van aflaten.
Of een prent de kwalificatie ‘confrérieprent’ verdient, komt volgens Stalpaert tot uiting in de tekst die de afbeelding vergezelt.
Nu blijkt echter dat dit onderscheid tussen een confrérie- en een gildeprent, zeker voor de achttiende eeuw, niet steeds kan worden volgehouden. Zo worden de leden van de confrérie (of broederschap) ‘om wel te sterven’ in de begeleidende verzen toegesproken als ‘Ghildebroeders alle gaeder...’. Het lijkt mij aannemelijk dat de begripsverwarring tussen confrérie en gilde het gevolg kan geweest zijn van de vervagende profilering van gilden en ambachten binnen de gemeenschap.
Het is aangewezen de beschrijving van M. English nr. 21 hier in extenso te laten volgen: | |
[pagina 43]
| |
21. HH. Engelen Bewaarders - Kopergravure (165×120) Deze prent is heel zeldzaam, want ook English had er maar één enkel exemplaar van gezien dat dan nog een late afdruk was, gemaakt van een versleten plaat die men voor de gelegenheid had hersneden of verdiept. Hij schrijft hierover: ‘Het eenig mij bekend exemplaar is grof van teekening en blijkbaar getrokken van een onhandig “verdiept” koper’. Waar dit ‘eenig’ exemplaar van een late afdruk dat English gezien had, zich nu bevindt, is mij niet bekend.
Enkele jaren geleden echter heb ik een exemplaar van deze prent verworven. Ze is in perfecte staat en niet ‘grof’ van tekening, maar fijn en scherp en dus blijkbaar gemaakt toen de door Heylbrouck gegraveerde plaat nog vrij nieuw was.
Daar het woord Brugge in de begeleidende tekst bij de prent niet voorkomt, heeft het enige moeite gekost ze te lokaliseren. Dank zij de kerktoren rechts in beeld, bleek dit dan een uiterst zeldzame prent te zijn die gemaakt werd voor de confrérie ‘om wel te sterven’ of de ‘Broederschap der Goede Dood’ in de O.-L.-Vrouwekerk te BruggeGa naar voetnoot(4). Als men de hierbijgevoegde afbeelding vergelijkt met de beschrijving van prent nr. 21 uit de inventaris van English, is het duidelijk dat het wel degelijk om dezelfde afbeelding gaat.
Volgens de inventaris werd de devotie tot de engelbewaarders in de O.-L.-Vrouwekerk te Brugge ingesteld in 1645. Op 26 september van datzelfde jaar verleende mgr. De Haudion een aflaat voor het feest van de engelbewaarders en op 28 oktober 1646 gaf hij toelating om tot de oprichting van een confrérie over te gaan. Op 26 september 1668 werd de broederschap door mgr. De Haynin gereorganiseerd. Ze heette van dan af ‘Broederschap om wel te sterven’, en werd geplaatst onder de bescherming van de engelbewaarders.
In 1722 was de devotie zo verzwakt dat nogmaals tot een herinrichting van de confrérie werd besloten. Dit leidde dan tot een grote | |
[pagina 44]
| |
| |
[pagina 45]
| |
heropleving, die vooral te danken was aan de ijver en inzet van jonker Frans van Caloen, heer van Nieuwenhove, enz. en tevens schepen van het Vrije. Tot daar de voornaamste gegevens uit de nota's van English.
Wat er verder met deze confrérie is gebeurd is mij niet bekend. Men kan vermoeden dat ze met de Franse Omwenteling en de Franse tijd verdwenen is.
In de negentiende eeuw duikt ze echter opnieuw op. Volgens kanunnik Tanghes Handboeksken van deze broederschapGa naar voetnoot(5) is ze echter niet de voorzetting van de ‘Broederschap om wel te sterven’ uit het Ancien Regime. Deze nieuwe broederschap nam volgens hem ‘zyn oorsprong uit 't Professiehuis der Sociëteit Jesus te Roome’, waar ze door pater Vincentius Caraffa op 2 oktober 1648 gesticht werd. Paus Alexander VII verleende in 1655 allerlei aflaten en voorrechten. Het ‘genootschap’ bloeide steeds meer: in 1656 werd de broederschap te Kortrijk opgericht, andere steden volgden. In Brugge werd ze gesticht in 1684. Toen de Sociëteit van Jesus in 1773 werd afgeschaft, verdwenen ook deze broederschappen in de kerken van deze orde.
Nadat paus Pius VII, in 1814, de Sociëteit Jesus weer had toegelaten, bevestigde hij op 6 februari 1821 de ‘Broederschap der Goede Dood’ in al haar voorrechten. Zes jaar later gaf paus Leo XII de toelating de broederschap ook in andere kerken dan die van de Sociëteit in te stellen.
In Brugge werd dan een dergelijke ‘Broederschap’ gesticht in de O.-L.-Vrouwekerk. Deze devotie sloot in deze kerk natuurlijk sterk aan bij die welke er onder het Ancien Regime had bestaan. De naam werd nu echter ‘Broederschap der Goede Dood’ en de devotie werd niet langer onder bescherming van de engelbewaarders geplaatst, maar onder die van O.-L.-Vrouw.
Michiel English is in zijn reeds vermelde inventaris van oordeel dat de hierbij afgebeelde prent, getekend F. Heylbrouck, wel ‘zal gemaakt zijn na 1722, wanneer de devotie [“om wel te sterven”] een nieuwe bloei beleefde’. Deze datering is echter onmogelijk in overeenstemming te brengen met het feit dat de graveur, F. Heylbrouck (die hij, niettegenstaande de verschillende voornaam, identificeert als Norbert Heylbrouck I) te Brugge geboren werd tussen 1735 en | |
[pagina 46]
| |
1740Ga naar voetnoot(6). Hij verwierf pas in 1757 de eerste prijs van de academie van zijn geboortestad. Zijn eerste opdrachten kunnen moeilijk veel vroeger dan ca. 1750 gedateerd worden.
Een mogelijkheid om de kopergravure te dateren is de afbeelding van de O.-L.-Vrouwekerk met haar vier hoektorentjes, die, volgens English, in 1759 werden afgebroken. Hieruit zou men kunnen concluderen dat de plaat vóór 1759 werd gegraveerd. Toch is ook dit niet zo zeker. Immers, in 1773 verscheen te Brugge het werk van M. Beaucourt de Noortvelde met een historische beschrijving van de O.-L.-VrouwekerkGa naar voetnoot(7). Tegenover het titelblad staat een kopergravure van F. Heylbrouck van de kerk en ook hier heeft ze nog haar vier hoektorentjes.
Wat er ook van zij, de qua factuur en ornamentiek duidelijk achttiende-eeuwse prent van de devotie ‘om wel te sterven’ in de O.-L.-Vrouwekerk te Brugge is een uiterst zeldzaam iconografisch document. (†) W.L. Braekman |
|