Biekorf. Jaargang 106
(2006)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
Loyauteit of machtswellust?
| |
[pagina 27]
| |
naar zijn leven en betekenis openen met het laten horen van een anonieme, dissonante stem. We doen dat niet zonder vooraf de achtergrond van deze getuigenis te schetsen. | |
Jaren van dynastieke storm (1494-1506)In 1493 stuurden de Staten-Generaal van de Bourgondische Nederlanden aan op het inhuldigen van de vijftienjarige Filips, zoon van Maximiliaan van Oostenrijk (1459-1519) en Maria van Bourgondië (1457-1482), als landsheer van de Nederlandse gewesten. De jonge Filips bouwde voorzichtig verder aan de centrale staatsstructuur en poogde zich in zijn buitenlands beleid zoveel mogelijk op de vlakte te houden. Dit beleid werd mee vorm gegeven door oude en nieuwe functionarissen waarmee de jonge landsheer zich omringde. Dit vorstelijke clientèle, hoge edellieden én ervaren ambtenaren, werd om zijn onvoorwaardelijke dienst aan vorst en land rijkelelijk beloond.
In 1495 verloofde de jonge Filips zich met Johanna, de dochter van Ferdinand van Aragon (1452-1516) en Isabella van Castilië (1451-1504). Het huwelijk volgde in de herfst van het volgende jaar en in 1500 werd een zoontje geboren, Karel. De speling van het lot maakte Johanna in 1500 tot erfopvolgster van Castilë én Aragon. Filips de Schone trok nu duidelijk deze Spaanse kaart. De vorstelijke elite omheen het hof ging daarin schoorvoetend mee en tekenden aanwezig op twee snel op elkaar volgende Spanjereizen van het ‘koninklijke’ paar. Tijdens de eerste reis (1501-1503) lieten Filips en Johanna zich als toekomstige vorsten inhuldigen. Korte tijd later dreef het overlijden van Isabella van Castilië (26 november 1504) hen opnieuw naar Spanje, nu om bezit te nemen van de Castilliaanse kroon.
Deze Spanjereizen waren grootscheepse ondernemingen waaraan maandenlange voorbereidingen vooraf gingen. De tweede reis ving aan in januari 1506 en kende een bijzonde dramatisch verloop. De zeereis verliep stormachtig en het jonge paar met het grote gevolg kon pas einde april voet op Spaanse bodem zettenGa naar voetnoot(4). Maar het was vooral het plotse overlijden van Filips de Schone, intussens koning van Castilië, op 26 september 1506 in Burgos, dat een algehele ontreddering veroorzaakte. In Spanje nam Ferdinand in naam van de minderjarige kleinzoon Karel het regentschap waar over Castilië; in | |
[pagina 28]
| |
de Nederlanden stond Maximiliaan klaar als regent maar hij liet zich in deze functie en ook als voogd over de jonge Karel wijselijk vertegenwoordigen door zijn dochter Margaretha van Oosternrijk (1480-1530). Margaretha, amper twee jaar eerder opnieuw weduwe geworden, ruilde zo in 1507 Savoye voor de Nederlanden en koos Mechelen als residentieplaatsGa naar voetnoot(5). Ze kocht er het huis van Hiëronymus Lauweryn, dat ze als paleis liet inrichtenGa naar voetnoot(6). | |
Een hofhouding weggestuurdEen anonieme kroniekschrijver heeft uitvoerig verslag uitgebracht over de Spanjereis in 1506 en over de bewogen nasleepGa naar voetnoot(7). Hij laat zijn Spanjeverhaal aanvangen en eindigen in de Nederlanden. Het verhaal opent in het najaar 1504, toen het nieuws van het overlijden van Isabella van Castilië de hofkringen in de Nederlanden bereikte, en sluit af in 1507, toen Margaretha van Oostenrijk zich als landvoogdes in Mechelen installeerde en opnieuw voor stabiliteit in het land zorgde. De auteur van dit relaas is duidelijk iemand uit de dichte koninklijke entourage. Hij verliest het verloop van de gebeurtenissen niet uit het oog maar laat vooral geen gelegenheid onverlet om menselijke achtergronden te schetsen en lucht te geven aan sympathieën en antipathieën. Dit maakt dit verhaal eerder tot een kroniek van het tijdsgebeuren dan tot een afgelijnd reisverslag.
Treffend verwoordt de anonymus de onzekerheid die de hofkringen binnensloop na de dood van hun vorst. Het was gebruikelijk bij Filips voorgangers dat, na hun overlijden, de hofhouding royaal bedankt werd voor bewezen diensten. Zo kregen dienaars voor de rest van hun leven een pensioen of konden ze opnieuw aan de slag bij de erfopvolger. Maar nu, na de dood van Filips, verliepen er maanden in onduidelijkheid tot de voormalige hofhouding uiteindelijk met lege handen werden weggestuurdGa naar voetnoot(8). Het betrof 500 tot 600 | |
[pagina 29]
| |
mensen, tant grans que petis, de pluseurs et divers estasGa naar voetnoot(9). Velen onder hen waren zelfs hun rechtmatige vergoedingen niet uitbetaald of mochten de terugbetaling van door hen betaalde voorschotten vergeten. De kroniekschrijver toont alle begrip voor de empathische manier waarmee Margaretha van Oostenrijk met deze crisissituatie omging. Zij poogde de gemoederen te bedaren en geduld te vragen tot ze Maximiliaan van Oostenrijk bereid zou vinden om zich met deze zaak in te latenGa naar voetnoot(10). Maar ook Margaretha was niet opgewassen tegen de kwade kracht die achter dit alles stak, aldus de kroniekschrijver. Deze duivelse geest was Hiëronymus Lauweryn. | |
Ayant esperit diabolicqueGa naar voetnoot(11)Hiëronymus Lauweryn was de spin in het web. Filips de Schone had voor zijn staatsfinanciën in hem een grenzeloos vertrouwen gesteld. Dit had hem toegelaten een onbetwiste machtspositie op te bouwen in het Bourgondisch-Nederlandse gewesten, die hij nu ook, na de dood van zijn meester, meer dan ooit verzilverde. Vanuit zijn ambt als thesaurier-generaal beheerste hij op zijn eentje de financiële stromen in het rijk, inkomsten en uitgaven. Dit gaf hem de status van een schaduwkoning. Niemand waagde het hem tegen de haren in te strijken, zegt de kroniekschrijver: Margaretha niet, de hoge adel aan het hof niet, de koninklijke familie niet. Lauweryn, een man van gewone komaf, was het niet alleen onwaardig deze hoge staatsfuncties te bekleden, hij had daarenboven op een schaamteloze manier zijn positie en het vertrouwen van de koning misbruikt voor eigen gewin. En in laatste instantie had hij met zijn boosaardig en dwingend optreden de dood van de koning op zijn geweten. Hiëronymus | |
[pagina 30]
| |
Lauweryn was een faulx et infâme advoultre. De striemende aanklacht die de kroniekschrijver enkele pagina's lang uit zijn pen laat vloeien is de uitlaatklep voor een lang onderdrukte haat.
Lauweryn had alles aan Filips te danken. Hij kwam uit het niets: geboren uit een dubbel overspel (que l'on appelle advoultrie) en totaal berooidGa naar voetnoot(12). Zijn weg naar de top van de centrale administratie werd geplaveid door François van Busleyden, jarenlang de belangrijkste vertrouwensman van Filips de SchoneGa naar voetnoot(13). Met zijn kuiperijen had Lauweryn het uiteindelijk gebracht tot een jaarlijks inkomen van tienduizend pond. Tot zijn verantwoordelijkheden behoorde het financieel beheer van het vorstelijk domeinbezit, de belangrijkste inkomstenbron voor de schatkist, maar hij heeft dit op een flagrante manier verwaarloosd. Grote delen van het vorstelijk domein heeft hij verkocht of belastGa naar voetnoot(14) en deze transcacties zorgden voor zijn persoonlijk verrijking. Gerechtelijke twisten werden aangestuurd op composities die eveneens naar zijn privékas werden gedraineerd ten nadele van povres vefves et orphelinsGa naar voetnoot(15). Waar deze composities in gewone tijden 900 ponden opleverden brachten die onder druk van Lauweryn het tienvoudige pond op. | |
[pagina 31]
| |
Zijn invloed op Filips de Schone was zo groot dat de vorst argeloos meestapte in zijn verhaal. Uit angst om bij de vorst in ongenade te vallen durfde niemand het nog aan Filips te wijzen op het machtsmisbruik dat Lauweryn had geïnstitutionaliseerd. Lauweryn zelf kon dan steeds weer wel rekenen op een begrijpend oor wanneer hij tegenstanders van kwade trouw betichtte. De vorstelijke medewerkers, van de lagee ambtenaren die lokaal opereerden tot de invloedrijste edellieden in de centrale raden, ook in de raad van financiën, werden als onbetrouwbare dieven voorgesteld. En om de zwaargewichten die hij niet zomaar opzij kon schuiven uit te schakelen, volgde hij een ogenschijnlijk legitiem traject door ze voor de hogere rechtbanken te dagen. Maar ook dat was maar schijn en de aanzet van een nog kwaadaardiger strategie. Lauweryn zette tegen grof geld valse getuigen in die de onbekwame rechters op het verkeerde been zettenGa naar voetnoot(16). De boeten waartoe de ambtenaren werden veroordeeld verdwenen vervolgens in zijn geldbeurs. Tenslotte loodste hij zijn intimi, les plus infâmes, les plus inhabiles garçons, larrons et bélistres, naar deze openvallende functies. Deze machinaties werden op dergelijke schaal bedreven dat van het loyale ambtenarenkorps dat ooit in dienst trad van Filips of zijn voorgangers, nog nauwelijks iemand op post is.
En zoals hoger reeds aangehaald joeg Lauweryn in de moeilijke maanden na de dood van Filips de Schone de vorstelijke dienaren tegen hem in het harnas door de beurs gesloten te houden. Hij voelde zich niet te beroerd om ze daarbovenop te verwijten medeplichtig te zijn aan Filips dood. Maar de kroniekschrijver aarzelt niet om de loyauteit van de dienaars - hij was er ongetwijfeld zelf één - te onderstrepen. Meer zelfs, hij aarzelt niet om te wijzen op de zware verantwoordelijkheid die precies Lauweryn hier droeg.. Het vertrek van de prestigieuze vorstelijke vloot uit Vlissingen werd steeds opnieuw uitgesteld. Lauweryn had de bevoorrading gefinancierd en stuurde uiteindelijk de vloot in volle winter, en temps deffendu, de zee op. Tegenover de aarzelingen van Filips en zijn entourage om zich aan de zeegevaren in die barre tijd bloot te stellen, plaatste Lauweryn chantage. Hij toonde zich niet bereid opnieuw maanden te wachten en een nieuwe ravitaillering te financieren. Indien de koning hem hierin niet volgde, dreigde hij ontslag te nemen. En Filips, tant obéissant à ce faulx trahistre, lichtte het anker en wat te vrezen viel, gebeurde effectief. Na enkele dagen kwam de vloot in een bijzonder hevig onweer terecht, dat voor panische angsten zorgde. De vloot werd uit elkaar | |
[pagina 32]
| |
geslagen en de schepen konden zich ternauwernood redden in Engelse havens. Deze ervaring tekende de koning zo diep dat hij n'eust jamais santé ne joye depuis. Enkele maanden later overleed Filips in Burgos. | |
De stem van een factieWie achter deze anonieme kroniekschrijver schuil gaat, is niet bekend. De auteur stelt zichzelf niet voor, zoals dit het geval is bij het verslag van de eerste Spanjereis (1501-1503) van Filips de Schone en Johanna van Castilië. Zijn verslag is enkel overgeleverd in een autografe versie; er bleven géén kopieën bewaard. Wellicht was (deze versie) van de tekst niet voor een breed lezerspubliek bestemd. Dit liet de auteur toe vrijuit te spreken. Dat er geen kopieën bekend zijn is reeds een aanwijzing dat het jaren opgeborgen bleef in de beschutte omgeving van een privé-bibliotheek of schrijfkamer.
Dit autografe exemplaar maakt deel uit van een convoluut. Samen met een afschrift van de kroniek over het jaar 1507 van Jean Lemaire (de Belges) vormt deze tekst het handschrift Dupuy 503 van de Bibliothèque nationale in Parijs. De autografe hand is niet deze van LemaireGa naar voetnoot(17).
Van het verslag van de eerste Spanjereis is bekend dat dit het werk is van de jonge edelman Antoon van Lalaing. In zijn proloog geeft hij aan hoe hij ook een relaas van de tweede koninklijke reis naar het zuiden heeft opgesteld. Lalaing maakte inderdaad tijdens beide reizen deel uit van het gevolg van Filips de Schone. Maar reeds Louis Prosper Gachard, de uitgever van beide teksten, had grote twijfels of de tekst in de Bibliothèque nationale in Parijs wel het verslag is waarop Antoon van Lalaing eerder had gezinspeeld. Stijl, compositie en woordgebruik van beide reisverslagen liggen te ver uit elkaar om het werk van dezelfde auteur te kunnen zijnGa naar voetnoot(18). Lalaing voert in het | |
[pagina 33]
| |
reisverslag van 1501 inderdaad een veel zakelijker toon. Dit geldt ook voor de passages waarin hij Hiëronymus Lauweryn ten tonele voert.
Thesaurier-generaal Lauweryn maakte in 1501 geen deel uit van het vorstelijk reisgezelschap naar Spanje. Twee jaar later reisde hij wel zijn vorst tegemoet, die op de terugweg was doorheen Frankrijk. Eind februari 1503 had het reisgezelschap zich immers vanuit Spanje in beweging gezet. Dit gebeurde zonder Johanna die, hoogzwanger, nog enkele maanden onder de hoede van haar moeder in Castilië wenste te verblijven. Filips sloeg het aanbod van de Franse koning Lodewijk XII (1462-1515) om door Frankrijk te reizen niet af en op 22 maart 1503 viel Filips een royale ontvangst te beurt in Lyon. De sfeer in het Habsburgse kamp was opperbest, zeker toen in de loop van die dag Hiëronymus Lauweryn uit Vlaanderen arriveerde. Hij had, samen met de heer van Rony, ten overvloede Rijnse wijn, bier en ander lekkers uit het moederland meegebracht. Nu kon de pret helemaal niet meer op en Filips de Schone fist grandt feste voor zijn gevolg. Enkele dagen later, in begin april, sloten Filips de Schone, in naam van Ferdinand en Isabella, en Lodewijk XII het verdrag van Lyon die hun beider aanspraken op Italiaanse gebieden regelde. Pas op 10 april zette het koninklijke gezelschap, nu met Lauweryn, zich opnieuw in beweging en streek voor enkele dagen neer in Bourg-en-Bresse, in het hertogdom Savoye. Hier was het voor Filips een heerlijk weerzien met zijn zus Margaretha, anderhalf jaar eerder gehuwd | |
[pagina 34]
| |
met Philibert II (1480-1504), de jonge hertog van Savoye. Het was de passieweek en op Goede Vrijdag werd aan Filips de Schone en zijn gevolg, in de hun toegewezen kapel, uitgebreid de lijkwade getoond die werd vereerd als het doek waarin Jezus was begraven geweest. De lijkwade werd daartoe speciaal overgebracht vanuit het kasteel van ChambéryGa naar voetnoot(19). In deze kapel werd op Pasen een plechtige dienst gehouden, opgeluisterd door de zangers van Filips en van de hertog. Later op deze symbolische dag sloeg koning Filips Hiëronymus Lauweryn tot ridder en overhandigde hem een mooie gouden kettingGa naar voetnoot(20).
Maar misschien doet de queeste naar de auteur achter de tweede tekst, en, in het bijzonder, achter de aanval op de topambtenaar Lauweryn, niet echt ter zake. Belangrijker is dat de anonieme schrijver een opinie vertolkt van een factie in de omgeving van het hof. Tot op zekere hoogte kan van een collectief auteurschap worden gesproken. Door in één beweging ook François van Busleyden, de beschermheer van Lauweryn, mee verantwoordelijk te stellen voor het financieel wanbeheer, kapselde de verslaggever meteen Lauweryn in de groep omheen Busleyden in. François van Busleyden (ca. 1465-1502) stond aan het hoofd van een machtige factie in de omgeving van FilipsGa naar voetnoot(21). Eén van de conflictassen waarop Busleyden zich positioneerde was het buitenlands beleid van zijn | |
[pagina 35]
| |
jonge vorst. Met name toonde hij zich een uitgeproken pleitbezorger van een pro-Franse koersGa naar voetnoot(22). Maar wellicht waren er andere thema's, die onderhuids leefden, en andere scheidingslijnen trokken. Zo waren Busleyden en Laurinus beiden ‘homines novi’ in de hoogste kringen waarin overwegend de hoogste adel figureerde. Het is overigens met een zeker dédain dat de anonymus regelmatig twee chevaliers de basse condition in zijn verhaal laat opduiken, en dit steeds in een negatieve context. Anders dan bij Lauweryn hoedt de schrijver er zich hier wel voor man en paard te noemenGa naar voetnoot(23).
Het collectief auteurschap uit hoofde van een politieke factie heeft zich wellicht zelfs in de redactie van het reisverslag concreet voltrokken. Gachard omschrijft het autografe handschrift als bestaande uit vele losse passages en voorzien van talrijke doorhalingen en aanpassingen. Het chronologische verhaal wordt inderdaad onderbroken door uitweidingen. Het ligt voor de hand dat derden, die voor deze concrete gebeurtenissen beter geplaatst waren, deze teksten hebben aangeleverd. De afrekening met Lauweryn is een dergelijke uitweiding. Het verslag van de uitvaartplechtigheid van Filips de Schone in de Sint-Romboutskerk in Mechelen op 18 en 19 juli 1507 een ander. Het verslag daarvan bereikte onze kroniekschrijver te laat of helemaal niet en hij liet dan maar ruimte open voor een latere inpassingGa naar voetnoot(24). | |
Machtswellust of loyauteit?Het is voorlopig niet mogelijk om het optreden van Hiëronymus Lauweryn in alle objectiviteit en in al zijn nuances te benaderen. In elk geval kwam Lauweryn niet uit het niets. Reeds zijn vader had op bescheiden wijze geparticipeerd in de nieuwe mogelijkheden die de centrale administratie van de Bourgondische hertogen bood aan geschoolde ambtenaren. Bavo, wellicht uit Aardenburg afkomstig, stond als klerk in dienst van de algemene ontvanger van Vlaanderen | |
[pagina 36]
| |
Ga naar voetnoot(25) en zal hier en daar een ontvangerschap, zoals dat van de het vorstelijk domein in de havenstad Sluis, hebben meegepiktGa naar voetnoot(26). Zijn huwelijk met Joosine de Maech, de bastaarddochter van Lauwereins de Maech († 1468), de machtige algemene ontvanger en loyale toeverlaat van hertog Filips de Goede, droeg bij tot de versterking van zijn netwerk. Daartegenover staat dat het huwen van een bastaarddochter een slechte zaak was voor het uitbouwen van het familiepatrimonium. Kwam Hiëronymus niet uit het niets, zijn afkomst blijft bescheiden en zijn ‘startkapitaal’ wellicht onbeduidend.
Hiëronymus Lauweryn heeft dus zelf aan de weg getimmerd, een lange weg. In de voetsporen van zijn vader zette hij zijn eerste passen, als klerk van de ontvanger-generaal in VlaanderenGa naar voetnoot(27). Via ontvangerschappen van het vorstelijk domein (het gruutrecht in Brugge, de stad Sluis, het bos van Houthulst, en andere)Ga naar voetnoot(28) en vervolgens of gelijktijdig als ontvanger-generaal van Vlaanderen baande hij zich een weg naar de intieme kring omheen de jonge vorst Filips de Schone. Wellicht was het ook een onzekere weg, zorgvuldig afwegend welke mogelijkheden openlagen. Op 25 februari 1482 had hij verzaakt aan zijn vrijlaatschap van het Brugse Vrije om poorter van Brugge te wordenGa naar voetnoot(29). Deze stad bood inderdaad vele kansen maar er dienden keuzes te worden gemaakt. Zeker toen korte tijd later de opnieuw toegenomen spanningen tussen het particularisme van de | |
[pagina 37]
| |
Vlaamse steden, in het bijzonder Gent en Brugge, en het Bourgondisch-Habsburgse staatscentralisme, het onmogelijk maakte om deze beide ‘heren’ te dienen. Lauweryn opteerde voor de tweede weg, voor een carrière in dienst van het moderne staatsdenken. Een topfunctie binnen het Brugse Vrije meepikken kon nog net. Zo werd hij vanuit zijn financiële expertise thesaurier van het Vrije van september 1486 - het Vrije was trouwens door Maximiliaan opnieuw in zijn ‘waardigheid’ hersteld - tot februari 1488. Het is veelzeggend dat deze staat van dienst bij het Brugse Vrije werd afgebroken in de hoogtijdagen van het conflict tussen Brugge en Maximiliaan. Pas toen hij het bestuur van het Vrije Brugge verliet en zich in Diksmuide vestigde, nam Lauweryn, op 10 september 1489 opnieuw dit ambt op zich, en dit tot 31 augustus 1498Ga naar voetnoot(30).
Van ontvanger-generaal van Vlaanderen naar de centrale bestuurscenakels aan het hof van Filips de Schone was een logische stap. Lauweryns verantwoordelijkheid voor de publieke financiën voltrok zich tegen de achtergrond van een moeizaam naar een eigen identiteit zoekende centrale ‘conseil de finances’. Daarnaast streefde Filips de Schone er naar om hoe langer hoe meer grote verantwoordelijkheden toe te vertrouwen aan individuele medewerkers. Cruciaal was de vorstelijke beslissing van 3 december 1499 die het aantal thesauriers van vier (trésoriers des finances) tot één (trésorier général des demene et finances of grandt trésorier) herleidde en die Lauweryn in deze functie benoemde. De staatsfinanciën waren vanaf dat ogenblik in handen van een toezichthoudend hoofd (François van Busleyden + 1502; vervolgens Willem van Croÿ, heer van Chièvres), een algemene thesaurier (Hiëronymus Lauweryn) en een algemene ontvanger (Simon Longin). Deze constellatie liet Lauweryn toe om als een minister van financiën eigenmachtig op te tredenGa naar voetnoot(31).
Lauweryn behoorde tot die families die onvoorwaardelijk voor de vorst hadden gekozen en duidelijk inzagen dat deze weg leidde naar rijkdom, prestige en macht. Eens de keuze gemaakt resulteerde dit in een onvoorwaardelijke trouw. Hij zette veel op het spel (stadswoning, vrijheid, familie) maar wat hij in ruil kreeg, bevestigt dat dit de juiste keuze wasGa naar voetnoot(32). Hij slaagde er in één generatie in om barrières te doorbreken waar andere families generaties lang over deden: ridder | |
[pagina 38]
| |
geslagen door de koningGa naar voetnoot(33), topambtenaar en ultieme vertrouwensman van de vorst, het uitoefenen van uitgebreide overheidsrechten, zowel op het platteland als over een kleine stad, een indrukwekkend vermogen met onder meer feodaal grondbezit, een aristocratische levensstijlGa naar voetnoot(34). Hiëronymus Lauweryn was een edelman geworden, alleen diende hij het te stellen zonder de ‘patina’ van een oud adellijk geslachtGa naar voetnoot(35). Het verbloemen van zijn onwettelijke afkomst lag nog net in zijn bereik maar het zich laten aanspreken op een hoge adellijke afkomst was het enige wat hij niet zelf in de hand hadGa naar voetnoot(36). De klok kon niet worden teruggedraaid maar Lauweryn heeft er wel alles aan gedaan opdat zijn kinderen de aristocratische ambitie verder konden waar maken. Hiëronymus begreep bijzonder goed dat universitaire studies voor nieuwkomers in de hogere bestuurskringen een belangrijke troef vormden om er zich te handhaven. | |
[pagina 39]
| |
Hiëronymus Lauweryn had uit zijn eerste huwelijk met Jacoba Pedaert uit Gent (+1502) vijfGa naar voetnoot(37), en uit zijn tweede huwelijk met Maria Strabant uit Brugge drie kinderen. Tenslotte werd uit een buitenechtelijke relatie met Isabeau Laroy Jacob geboren. Op het einde van zijn leven, in 1509, werd die gewettigd. Matthias (1486-1540), Mark (1488-1540) en Pieter (1489-1512) immatriculeerden in 1502 aan de universiteit van Leuven. Deze drie zonen uit het eerste huwelijk vervolledigden samen hun universitaire curriculum in Italië. In 1507 studeerden ze rechten in Bologna, het mekka van de moderne rechtenstudie in het toenmalige EuropaGa naar voetnoot(38). Ook de bastaardzoon Jacob begaf zich wellicht in de universitaire wereld. Hij werd steeds als ‘meester’ aangeduid maar tot nog toe werd zijn naam niet in een matrikellijst aangetroffenGa naar voetnoot(39). Maria, de enige dochter uit het eerste huwelijk die de huwbare leeftijd bereikte, huwde Dismas van Bergen, die na Leuven rechtenstudies aanvatte in OrléansGa naar voetnoot(40). De kinderen uit het tweede huwelijk, met Maria Strabant, waren slechts enkele jaren oud toen Hiëronymus in 1509 overleed. Toch hebben ook zij deze familietraditie eigen gemaakt. Zo behoorde Karel Lauweryn (1506-1552) tot de allerleerste lichting studenten die zich in 1520 in het ambitieuze Collegium Trilingue in Leuven aanmelddeGa naar voetnoot(41).
De huwelijksmarkt vormde al evenzeer een belangrijk instrument om de aristocratische aspiraties te versterken en lucratieve toppfuncties binnen het moderne staatsapparaat te verwerven. De kinderen van Hiëronymus Lauweryn hebben hier hun eigen weg gezocht, zonder de steun van hun vader. De oudste zoon Matthias was pas dertien toen Hiëronymus overleed. Wel had Hiëronymus zijn sociale netwerk | |
[pagina 40]
| |
en zijn financieel prestige dusdanig uitgebouwd dat zijn kinderen sterk beslagen op het ijs kwamen. Daarbij werden zowel allianties gezocht met verwante nieuw-adellijke families als met machtige oud-adellijke geslachten. Zo huwde zijn oudste zoon Mathias (1486-1540) met Françoise Ruffault (+1565), uit een vermogende familie uit Rijsels-Vlaanderen. Deze familie had een maatschappelijke opgang gekend vergelijkbaar met de Lauweryns. Haar vader Jan vervulde van 1515, het aantreden van Karel V, tot 1540 de functie van algemeen thesaurierGa naar voetnoot(42), een financiële sleutelpositie die ook Hiëronymus Lauweryn, van 1499 tot 1510, had uitgeoefend. Anderzijds ging Maria, Hiëronymus' oudste huwbare dochter, een verbintenis aan met Dismas de Berghes, een universitair geschoolde jurist, die in zijn korte loopbaan hoge ambten bekleedde aan het hof, vanaf 1513 als rekwestmeester van Margaretha van Oostenrijk, vervolgens, vanaf 1517 als lid van de Geheime RaadGa naar voetnoot(43). Dismas was een bastaardzoon van Jan II van Bergen (1417-1494), heer van Bergen-op-Zoom, één van de hoogste edellieden in de Bourgondisch-Habsburgse Nederlanden, en als kamerheer een vertrouwensfiguur van achtereenvolgens Filips de Goede, Karel de Stoute en MaximiliaanGa naar voetnoot(44). Het is een mooi voorbeeld hoe de glans van de oude hoogadellijke families (als bastaardzoon deelde Dismas niet in het familiepatrimonium) zich verbond met de rijkdom van de nieuwe elite.
Is de biografie van Hiëronymus Lauweryn het succesverhaal van een loyale ambtenaar die vanuit een feilloze financiële expertise het vertrouwen van de koning wint, doorstoot tot de hoogste bestuursniveaus, en adellijke status verwerft? Of was Hiëronymus Lauweryn de verradelijke en niets ontziende machtswellusteling, die niet waardig was de hoogste kringen van het land te frequenteren en die zijn macht misbruikte voor bruut eigen gewin. Deze laatse opinie wil de kroniekschrijver ons doen geloven. Hoge adellijke kringen zagen inderdaad met afgunst toe hoe een man uit de burgerij zich een weg baande naar de bijna uitstluitend door hoge adel bemande hoogste bestuurskringen en doorgroeide tot de ultieme vertrouwensman van | |
[pagina 41]
| |
de koning. Deze steile carrière en de manier waarop de carrière werd ingevuld was hun een doorn in het oog. Nochtans was het in het Bourgondisch-Habsburgse staatsapparaat gebruikelijk dat ambtenaren hun eigen vermogen in het beheer van overheidsfinanciën inbrachten wat vaak tot confusie leidde en de weg naar misbruiken opendeGa naar voetnoot(45).
Iemand was een edelman in de mate dat de omgeving hem als edelman ‘zag’. Voor deze groep aan en rond het hof was Lauweryn het duidelijk niet. Zo weigert de anonieme kroniekschrijver halsstarrig hem ‘aan te spreken’ als messire, ridder, of heer van Watervliet. Hiëronymus Lauweryn was, in het beste geval, gewoon Hieronymus Lauweryn. Hoe heftig deze factie ook te keer ging, de macht van Lauweryn heeft ze niet kunnen breken. Toen Margaretha van Oostenrijk in 1507 stevig de staatszaken van de Bourgondische Nederlanden ter hand nam, bleef Hiëronymus op postGa naar voetnoot(46). Uit zijn testament blijkt trouwens de vertrouwensrelatie van Lauweryn met Margaretha. De ‘landvoogdes’ had Hiëronymus aangeboden om op te treden als voogd voor zijn minderjarige kinderen en als uitvoerder van zijn testament; daartoe stelde ze Jan Pieters, president van de Grote Raad van Mechelen, aan. Via zijn testament ging Lauweryn op dit aanbod inGa naar voetnoot(47). Twee jaar later, op 1 augustus 1509, overleed hij in Den Haag, tijdens de uitoefening van zijn ambt.
Werd Hiëronymus Lauweryn gedreven door machtwellust of door loyauteit? De waarheid zal, zoals steeds, wel in in het brede middenveld liggen. Waar precies in het midden moet duidelijk worden door zijn loopbaan en optreden vanuit de bronnen te reconstrueren.
Ludo Vandamme |
|