Fabriek van marokijnleder (Vraagw. 2005, blz. 90)
H. Van Houtte heeft verkeerd de naam La Violette vermeld. Het ging namelijk om Louis-Josse de la Villette (1712-1775).
Men vindt over hem gegevens bij: Yv. Van den Berghe, Jacobijnen en traditionalisten, blz. 48, die schrijft dat het bedrijf werd geleid door de vennoot Van Cuyl, belangrijk lederhandelaar. Bij mij, in Brugge onder de acacia, in de biografie gewijd aan zijn zoon Lievin de la Villette (blz. 272-278). In mijn studie over het huis De Lombard (niet gepubliceerd, te lezen op www.andriesvandenabeele.cjb.net), waarvan hierna de essentie: Louis-Josse de la Villette de Mosschere (1712-1775) huwde in 1738 in Rijsel met Henriette Frans de la Hamaide (1714-1776). Van 1737 tot 1746 was hij schepen van het Brugse Vrije. In 1746 werd hij commis van entremise van de nieuwe imposities in het Brugse Vrije, een lucratieve maar ook riskante functie, aangezien ze in dienst stond van de Franse bezetter. Zijn moeder gaf de Lombard in waarborg ‘voor de bedieninge en misbedieninge van zijn ambt’.
Bij de volksteldling van 1748 woonde hij met zijn vrouw, hun vijf kinderen en vijf personeelsleden in de Lombard. Het is waarschijnlijk dat het vertrek van de Fransen in februari 1749, nadat de Vrede van Aken keizerin Maria-Theresia in haar rechten over de Zuidelijke Nederlanden had hersteld, het einde betekende van zijn functie en ook een beletsel betekende om door de Oostenrijkers opnieuw als schepen van het Vrije of in een andere functie benoemd te worden.
Dit legt dan waarschijnlijk uit waarom hij zich vanaf 1753 op commerciële activiteiten toelegde. Op 31 oktober 1753 verkreeg hij octrooi voor het oprichten van een marokijnfabriek. Zijn vennoot hierin was de belangrijke huidenvetter Pieter Van Cuyl (+1796). In de industriële telling van 1763 werd hun jaarproductie geraamd op 5000 vellen marokijnleder en 1000 vellen gemsleder. Vennoot en fabriek waren gevestigd in de Essenboomstraat, op een paar honderd meter van de Lombard.
Het archief van de Raad van Vlaanderen te Gent (nr. 26.774) bevat enkele processtukken van een geding ca. 1754 van de schepenen van Brugge, samen met ene Cajou tegen Louis-Judocus te la Villette betreffende naleving van het contract tot oprichting in Brugge van zijn fabriek voor vellenbereiding (maroquinerie).
A. Van den Abeele