[p. 160] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Brugse collegiale Lieve-Vrouwekerk 1600-1650Uit het bewaarde laatmiddeleeuwse fundatieregister van de Onze-Lieve-Vrouwekerk (Cornelis Moerinc, 1474, inv. nr. 181 van het archief van de dis in het OCMW-archief, Brugge), blijkt dat er met de talrijke fundaties en bedelingen uit de 15de en 16de eeuw niets aan de hand zou zijn tot 1650. De kapittelakten 1554-1627, 1627-1645 en 1645-1672 (onderbroken tussen 16 maart 1579 en 18 juli 1584) maken duidelijk dat de fundaties voor Karel de Stoute en Maria van Bourgondië alleen tussen 1580 en 1584 wegvielen. De ‘Princessemis na de metten’ verviel definitief in 1643 (293v). In december 1586, zo blijkt uit de kapittelakten, zijn de zilveren gewijde vaten al opnieuw vervaardigd (vasa sacramentalia ex argento de novo confecta sunt, f. 191v.). De choorcappe ende vierendeele gouden laecken, een schenking van Maximiliaan van Oostenrijk (eind 15de eeuw), waren in 1580 door Nicolaes Colve in veiligheid gebracht en niet te gelde gemaakt. Uiteindelijk zouden ze na de dood van Colve in 1595 via de griffier civiel Jan van Belle en de Raad van Vlaanderen terugkeren in het bezit van de kerk, gerestaureerd zoals het hoort (fol. 216-217). De kerkfabriek had daarentegen in 1592 geen voldoende middelen voor een nieuw doksaal. En in 1599 lukte het niet om de balcke inden choir boven de twee tomben ende het becleden met een mariebeelde met haer toebehoorte te betalen (f. 231). Dit Mariabeeld was een laatste wens van de hertogin geweest, 1482. In november 1592 is wel geld om de oude groote clocke Marie opnieuw te gieten; men houdt zelfs een processie in het pand voor de goede afloop van het gieten (fol. 205v). Men kan ook een nieuwe vergulde zilveren reliekkast (nova capsula argentea deaurata) laten vervaardigen, om daarin het kruishout van Claes Schoutteete (1474) te bergen. Bonifacius moet daarentegen wachten op een nieuw schrijn tot 1618-24 (van de hand van Melchior Blootacker)*.
Het kapittel moest tot 22 mei 1597 wachten om een eigen proost te krijgen, Gaspar de la Torre, in plaats van de bisschop Remigius Drieux, die al in 1594 overleden was (f. 223v.). Tot dan toe deden ze het met een presidens, Samuel Haghedoorn, vanaf 1577, of de pastoor van de gouden portie, Franciscus vanden Hove, vanaf 1578. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 161] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Samuel Haghedoorn overlijdt in juni 1600 nog vóór Gaspar de la Torre(1), dr. in beide rechten, kanunnik en deken te Lens, kanunnik te Cambrai, op 29 jul 1601 zijn mandaat als proost te Brugge kan opnemen. Wat dan gebeurt in aanwezigheid van de bisschoppen van Brugge, Matthias Lambrecht, en Middelburg, Charles de Rodoan, de abten van St.-Andries en de Eekhoutabdij, en de burgerlijke overheden (236, 238, 256v-257). Het is deze de la Torre, uit een familie van Brugs-Spaanse kooplieden, die samen met zijn broer Francisco een collegium zal stichten te Douai voor zeven theologiestudenten, zijn broer voor acht tot tien studenten filosofie. Deze studenten vonden voor 100 fl. per jaar te Douai een seminarie, wat vanaf 1632 te Brugge zelf onmogelijk bleek. Gesticht in 1618 functioneert deze fundatie nog na 1756 met toelating van de Franse overheid, dus lang na het afschaffen van de universiteit in 1673 en de zog. overdracht van beurzen(2).
Deze stichting is een duidelijk signaal hoe de Brugse Lieve-Vrouwekerk en haar proost, de ‘prepositus Brugensis’ voor Brugse belangen bleef opkomen gezien alle studenten minstens gedurende vier jaar -even lang als de studies theologie - pastoorsfuncties in het bisdom Brugge moeten bedienen (deservir des cures en l'evesche de Bruges). Behalve de aankleding van huis en kapel in Douai met eigen meubilair uit zijn salette, en met een tableau depaint: la benoiste Vierge Marie, installeert de la Torre er ook al zijn boeken, in verschillende talen (livres en quelque langaige que ilz soyent). De la Torre wou overigens het college van voldoende inkomsten voorzien voor een zelfstandig bestaan (qui se devrat tousjours maintenir selon et avecq son revenu). Die inkomsten waren in 1618 bepaald op een rente van 1561 fl., met daar bovenop een rente van Francisco de la Torre, consul van de Spaanse natie, voor twee jonghers van de Bogardenschool, van 56£ omme te Dovay te studeren inde philosophie ende ghotheyt, 1611 en in 1617 nog eens tien rentebrieven, voor drie jaar studie, telkens van 100 fl. bestemd voor Bruggelingen(3). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 162] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De pueri symphoniaci, choralen, zijn sinds 1583 gevieren, af en toe (afhankelijk van de marktprijzen voor voedsel) met zes (1517), vanaf 12 maart 1646 met acht (17v) voor 2£ elk, dit in afspraak met de Bogardenschool. Ze staan onder de algemene leiding van de kanunnik subdiaconalis, de scholaster cum schola annexa, waar de jongsten leren lezen en schrijven, o.l.v. de rector scholarum. De schola trivialis; de Latijnse school is dan voor de scholaster, directio alterius scholae. Na elkaar waren dat Joannes Gheecx, in 1577, in 1605 Guilielmus de Moor (fol. 264v), bij zijn overlijden op 15 sept. 1632 opgevolgd door magister Sebastiaen de la Porte, baccalaureus theologiae uit Gent (fol. 98, 128). Hij was pas op 25 augustus te Brugge benoemd, en ruilt al op 24 juli 1634 met Anth. Maije, sacr. theol. Licentiatus (fol. 135v), op 3 maart 1650 is schoolrector Joannes Deghels (fol. 58v). Hij wordt te Gent op 12 juni priester interimaris gewijd (59v), doch treedt daarna weer op als instructor puerorum, hij is al op 21 augustus 1651 opgevolgd door Ignatius Lelius (fol. 65).
Schoolrectoren waren na elkaar Frans de Buysere, 1578, die vanaf 1586 kanunnik wordt en in 1625 overlijdt (fol. 307v); Roland de Vroe, die deken van Torhout wordt op 8 mei 1597; Ogier vanden Berghe, 21 juni 1589 (fol. 198); Remi Budsin, kapelaan van de Salvekapel ‘retro chorum’; 1607 Joh. Olivier, 27 maart 1619 Laurens Claissins, + 1649 (fol. 299v). Op 24 januari 1622 overlijdt al zijn opvolger Antonius van Assene (fol. 308), in augustus 1628 wordt de gehuwde kandidaat Jan Cockuut benoemd (fol. 7v, 308); op 28 april 1649 mag. Joh. Degels (fol. 55). In de tussentijd waren de choralen ook naar de schola trivialis van o.m. Jud. Verhamme gestuurd, daarna kwamen ze van bij de Bogarden.
Organisten waren na elkaar: Bald. Bauwijns, vanaf 1577-1578 (gezien hij ter hulp komt in St.-Salvator in 1593, zal hij dan nog steeds in O.-L.-Vrouw in dienst zijn geweest); in 1600 Peter Schapelynck, in 1635 Abraham Nordinck, in 1641 Filip Wijcquaert, die in september 1647 een hoger inkomen vraagt en dezelfde maand nog overlijdt (fol. 244, 248, 159, 164, 41); hij wordt opgevolgd door Carolus Moenijns, een leek uit Diksmuide (fol. 42) en is nog in dienst in 1657.
Die organisten zijn de directe medewerkers van de phonasci: 15 juni 1615 Mathias Oste, 4 juli 1629 Gaspar Boulard, 9 jan. 1630 de cantor van St.-Salvator Frans le Brune, 1635 Philibert Bricqueny cantor fagotarius en na hem Frans Yvam met in 1642 A. Pollet, cap. van Hersberghe, en in 1645 Jud. Maertens als vicarius; 6 maart 1645 Joannes Oyens, 1 jan. 1647 de reeds genoemde Lud. Maertens die op 12 april 1649 de kapelanie van Onze-Lieve-Vrouw-ten-Snee krijgt (54v), en op 19 april 1649 Blasius Becquer (fol. 292, 21, 153, 208, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 163] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
210, 261v, 32v, 40v, 54v) in 1654-57 opgevolgd door Johannes Hacquaert.
Choralen, pueri symphoniaci, worden alleen met mondjesmaat vernoemd. Ze hebben in principe, na het eerste half jaar, een bestedingstegoed van 4£ vl. Ze heten Samuel, 1578 (fol. 137), Petrus de Jaeghere, 1578 (+ 1585) (146v), tot 1617 Laurens Bouwijns, die dat jaar cantor wordt (294), 1618 Joannes Simoens (297v), 1627 Greg. Cattoore (fol. 3), 1628 Thomas vander Cruuce, daarna subcustos (fol. 6); 1628 Mattin (7), 1630 Adr. Van Loo (40), 1631 Moyses, die naar de Jezuïetenschool gaat (na 10.00 u) net als Bapt. De Grieck, sept. 1636 (188) en Jan de Sorghere, aug. 1642 (195, 229v). Die laatste wordt in feb. 1646 fagottarius en deeltijds cantor (16v). Verder Reginald Mortinau en Peter la Gace, ontslagen op 19 okt. 1643, 23 feb. 1649 Egidius Blomme (54), 12 april 1649 Guilielmus Doudan en Joannes Joieux (54v, 63), 1 okt. Georgius Roose en Walter Pachter (57) en op 23 sept. 1650 Philippus Hacquaert (fol. 61), wiens jongere of tweelingbroer Carolus op hetzelfde ogenblik choraal wordt aan de Sint-Salvatorkerk. Beiden werden vooraanstaande musici en componisten en zouden 1656 te Gent, 1671 te Amsterdam verblijven. De moeder Catharina vanden Borre bleef te Brugge wonen. Na Hacquaert staat tot 1650, Kerstmis, alleen nog de naam Egidiolus van Noordende in de bronnen (fol. 63). Precies 20 namen over 72 jaar voor een kerk met vier choralen, af en toe zes, en vanaf 1646 acht: duidelijk onvoldoende namen, wellicht aan te vullen met de jongens uit de Bogardenschool, waarmee het kapittel een vaste relatie had tot feb. 1649 (fol. 54).
Ook de lijst cantores is klein, iets meer dan 30, waar het toch om een kerk gaat met 16 installaten. Interessant is hier dat de phonascus zelf de toekomstige cantores mag testen (modo tamen eligat idoneos) (19 okt. 1627, fol. 3). Alleen één keer treedt een stadsspeelman aan, de ook uit de Salvatorkerk bekende Thomas Verschrieck omme de bascontere binder kercke te spelen (1612 (fol. 287v). Eigen instrumentisten naast hogergenoemde Jan de Sorghere: de cornicus ecclesie Nicolaus Hayaert (1642) (fol. 220v) en Ph. Briquery, 1635 en Joh. Hayaert 1642, fagottisten (fol. 153, 232) en in 1635 voor 10 schellingen per maand Leonard van Munekerede: ut ludat instrumento dicto groote viole (fol. 154), de eerste keer dat dit instrument in een kerk wordt vernoemd te Brugge.
Er zijn 10 feestdagen waarop de proost presideert, preekt en aanzit aan het feestmaal: Kerstdag, Driekoningen, Purificatie, Pasen, Sacramentsdag, Bonifacius, Pinksteren, dedicatio, 15 aug. en 1 nov. (1618, 296). Het getal missen per dag bedraagt zes (6, 7, 8, 8.30, 9, 10 of 11 u). Zoals hierboven al aangestipt worden alle laatmiddel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 164] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eeuwse fundaties verder onderhouden, met daarnaast een 30-tal nieuwe fundaties, na 1582(4), onafgezien de dagelijkse discantmis, princessemis, om 7 u, het discant zingen van O Salutaris Hostia tijdens de consecratie om 9 u, en de 14 missen per dag aan het H. Kruisaltaar. Een hele opgave, met bv. de nota dat Gaspar Boulard in 1628 per modum probe (om even uit te testen) het passieverhaal op muziek zet (fol. 6v). De uitbundigheid van het processielopen uit de vorige eeuwen met 40 à 60 deelnemers wordt wel niet meer vermeld, wat niet betekent dat die niet meer doorgaan. En met 25 priesters die resideren in 1635 (158) zijn ook de uitstaande fundaties ‘makkelijk’ in te vullen; de zeven kanunniken die in dit getal zijn meegeteld konden wel niet in aanmerking komen voor de fundatieverplichtingen. A. Dewitte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage: De Cantores 1578-1650
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[p. 165] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
|