Het wedewenhuus, ten zuudhende van Sinte Salvators kerchove, Brugge, 1450
Op de 336 £ par, inbegrepen de inkomsten van het voorhuis, van de fundatie Janne den Bliec, 1450, is uitdrukkelijk gestipuleerd ‘gheene wedewen tontfane, zine zullen oudt wesen vichtich iaren ende daer boven, ende tote dien die worden goede eerbare vrauwen ende ongheblameirt van quader fame... ende staet vast... dat zij alle bachten wuenen zullen, zo de camere(n), in zevene(n) ghedeelt, dat bewisen... ende zullen wij dischmeesters... tvoorhuijs verhueren ende alle iare eene vanden vors. wedewen stellene ten voors. huuse die meesterigghe vanden andere(n) wesen zoude, die haer sculdich worden onderdanich te zine; en(de) daer zij onderlinghe discoort of onghenouchte hadden, ende dat de meesterigghe niet goedlics gheremediere(n) en conste, die wordt ghehouden te bringhene ter kennessen binnen den derden daghe voorden voors. dischmeesters’
(Register Dischmeesters, St.-Salv., Arch. Bisd. Brugge, fol. 37-37v)
Het betrof het voormalig huis van het ambacht van de zilversmeden, nu te controleren door de winnebroden, zie Biekorf 98 (1998), p. 148. Die voor 2 £ gr. een scipscrine met daarin een selverine scale ende een selverin lepel, een scoon laken, een becken met hantvat, latoenen en een tabernakel met drie beilden inventariëren (fol. 38v, 1455)
A. Dewitte