Biekorf. Jaargang 104
(2004)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 224]
| |
De vier prefecten van het departement van de LeieII.
| |
[pagina 225]
| |
Chauvelin de Beauséjour (1672-1755)Ga naar voetnoot(4), werd intendant, eerst in Tours, vervolgens in Amiens (Artesië - Picardië), waar hij een aanzienlijke rol speelde. In 1740 werd hij lid van de Conseil d'Etat. Hij had vier zoons, waarvan de oudste, Jacques-Bernard de Chauvelin (1701-1767), hem opvolgde als intendant voor Artesië, later Intendant des Finances werd voor Frankrijk en verantwoordelijkheid droeg voor wat in het koninkrijk werd gepubliceerd. Hij was een bewonderaar van Voltaire en zorgde ervoor dat zijn omstreden Henriade heruitgegeven werd. Hij werd lid van één van de eerste vrijmetselaarsloges in Frankrijk, de Louis d'Argent, waartoe ook zijn vriend uit Amiens, de dichter Jean-Baptiste Gresset (1709-1777) behoordeGa naar voetnoot(5). Twee zoons van de voornoemde de Chauvelin de Beauséjour werden priester: Louis-Gabriel (1710-1773) was deken in Le Mans, terwijl kanunnik Henri-Philippe (1715-1770), die correspondeerde met Voltaire, één van de Parijse voormannen werd van het jansenisme, tegelijk groot theateramateur was maar tevens heftig tegenstander van de jezuïeten. Hij hield tegen hen redevoeringen in het Parlement, die mee aan de basis lagen van de opheffing van de sociëteit en de verbanning van haar leden. In 1767 werden de jezuïeten gedeporteerd, eerst naar de Pauselijke staten van Avignon en kort daarop naar het pas door de vierde broer, François de Chauvelin, veroverde Corsica.
Het was inderdaad, François-Claude de Chauvelin (1716-1773), vader van de hier bestudeerde Bernard-François, die de troepen leidde die in 1768 het eiland Corsica veroverden, waar enkele maanden later Napoleon Buonaparte als Franse onderdaan werd geboren. Voordien had Chauvelin naast een militaire carrière, waarbij hij het tot luitenant-generaal bracht, ook een diplomatieke loopbaan doorlopen. In 1754 werd hij Frans ambassadeur in Genua en van 1759 tot 1765 was hij ambassadeur in Turijn. Hij heeft daar ongetwijfeld de vader van Justin de Viry gekend. Op weg van Parijs naar Turijn hield Chauvelin halt in Genève en bezocht er Voltaire in zijn villa Les Délices. Dat weten we door de Mémoires van Casanova, die zelf ook bij herhaling ambassadeur Chauvelin en zijn echtgenote ontmoette, de eerste maal in Versailles, nadien in Soleure bij de Franse ambas- | |
[pagina 226]
| |
sadeur in Zwitserland, en in Turijn. Ze voerden urenlange levendige discussies, terwijl Casanova anderzijds met de jonge markiezin de Chauvelin danste en galant converseerdeGa naar voetnoot(6). François-Claude de Chauvelin had het niet bij zijn ene ontmoeting met Voltaire in Genève gehouden, maar werd met hem bevriend en ze traden met elkaar in briefwisseling. De Meester vroeg hem zelfs om commentaar over sommige van zijn geschriften, o.m. in 1762 over een toneelwerk dat hij aan het schrijven was. Voltaire moedigde hem ook aan in het schrijven van zijn poëzie, die van een beminnelijke en onbekommerde ingesteldheid getuigde. Hij schreef o.m. een verzenbundel, geïnspireerd door zeven jonge dames, onder de titel Les sept péchés mortels, die door Casanova vertaald werd in het Venetiaans dialect.
Alexandre Dumas père schreef in 1830 een roman onder de titel Le testament de ChauvelinGa naar voetnoot(8), waarin hij het dramatische verhaal deed van François de Chauvelin die dood viel voor de voeten van Lodewijk XV, terwijl ze aan het kaarten waren. Een waarzegster had voorspeld dat de koning binnen de maand na Chauvelin zou sterven. De voorspelling kwam maar met enige vertraging uit, want Chauvelin overleed in november 1773 en de koning pas zes maanden later, op 10 mei 1774Ga naar voetnoot(9). Van Chauvelin werd gezegd qu'il était un des hommes les plus spirituels et les plus aimés de son temps. Lodewijk XV stelde zijn vrolijk gezelschap op prijs en verleende hem een markiezentitel. | |
RevolutiegezindBernard-François de Chauvelin werd geboren toen zijn vader al de vijftig voorbij was. Zijn moeder, Agnès Mazade d'Orgeville (1739-ca1807), zij die met Casanova danste en van wie Voltaire de mooie ogen bezongGa naar voetnoot(10), was meer dan twintig jaar jonger dan haar man. Ze stamde uit een familie die welvarend was geworden als algemeen belastingpachter. Het echtpaar verbleef vaak in het paleis van Ver-Ga naar voetnoot(7) | |
[pagina 227]
| |
Portret van Bernard-François de Chauvelin door Joseph Odevaere (1805, Stedelijke Musea, Brugge)
| |
[pagina 228]
| |
sailles en het is waarschijnlijk dat Bernard en zijn twee zussen er hun vroegste kinderjaren doorbrachten. Bernard kreeg een militaire en juridische opleiding en mocht, eenmaal volwassen, zijn vader opvolgen in de prestigieuze functie van maître de la garde-robe aan het koninklijk hof. Dit hield ongetwijfeld in dat hij, zoals zijn vader, in Versailles, al dan niet in het kasteel, over een appartement beschikte. De jonge Chauvelin stond in zijn functie onder het toezicht van hertog de La Rochefoucauld-Liancourt (1747-1827), grand-maître de la garde-robe, die verknocht was aan de koning, maar niettemin een overtuigd aanhanger werd van de revolutionaire ideeën en samen met andere grote heren van liberale strekking, hierover vergaderde. Ze kenden wellicht de voorspellende brief die Voltaire op 2 april 1764 naar de vader van Bernard de Chauvelin had gestuurd, nog voor deze laatste geboren werd en waarin hij zegde: Tout ce que je vois jette les semences d'une révolution qui arrivera immanquablement, et dont je n'aurai pas le plaisir d'être témoin. Les Français arrivent tard à tout, mais enfin ils arrivent. La lumière s'est tellement répandue de proche en proche qu'elle éclatera à la première occasion; et alors, ce sera un beau tapage. Les jeunes gens sont bien heureux: ils verront de belles choses.
Het regiment waar Chauvelin bij aangesloten was heette Noailles Dragons en hij volgde het waarschijnlijk van garnizoen tot garnizoen: Epinal in 1787, Carcassonne en Toulouse in 1788, Montauban in 1790, Revel, Toulouse en tenslotte Versailles in 1791. Met de graad van kapitein was hij er bij toen in Carcassonne op 21 juni 1788, binnen het regiment, de militaire vrijmetselaarsloge L'Aménité de Noailles werd opgericht. De loge bestond uit officieren, de meesten edellieden. De vicaris-generaal van het bisdom Carcassonne, Louis-Jean Fizellier, koninklijk aalmoezenier, was eveneens lid. De leden zouden vanaf 1790-1791 praktisch allen de weg van de emigratie en van de strijd tegen de Republiek opgaanGa naar voetnoot(11).
Chauvelin was de uitzondering. Toen de revolutie uitbrak, werd hij gegrepen door de idées nouvelles en zocht contact met de revolutionairen. Volgens Antoine Bertrand de Molleville (1744-1818) werd hij er van verdacht de koninklijke familie te bespieden en informatie door te geven aan zijn politieke vrienden, met als gevolg dat de toegang tot het hof hem werd bemoeilijkt zoniet geweigerd. Of dit juist is, is niet zeker. Immers in de jaren 1789-1791 waren velen in de entourage van de koning, en eigenlijk de koning zelf, nogal voor de nieuwe ideeën | |
[pagina 229]
| |
gewonnen, zodat Chauvelin in die middens waarschijnlijk niet ongunstig opviel. Bertrand de Molleville behoorde tot het antirevolutionaire kamp, werd in maart 1792 ontslagen als minister van de Marine en werd daarop door Lodewijk XVI belast met de leiding van een soort geheime politie die de jacobijnen moest bespiedenGa naar voetnoot(12). Misschien sloeg zijn bemerking over Chauvelin op die periode. De spionage duurde trouwens niet lang, want in augustus nam Molleville de vlucht en kwam, zoals zo velen, in Engeland terecht.
Chauvelin bleef verder in het leger en werd in 1791 vleugeladjudant van de held van de Amerikaanse onafhankelijkheidsoorlog, maarschalk en graaf Jean-Baptiste de Rochambeau (1725-1807), op dat ogenblik bevelhebber van het leger in het Noorden. De oude generaal had weinig sympathie voor de revolutie. Ondertussen bleef Chauvelin politiek geïnteresseerd, zoniet actief in de Parijse revolutionaire middens. In de lente van 1789 was hij lid geworden van de Club de Valois, een vereniging, op initiatief van Emmanuel-Joseph Sieyès (1748-1836) opgericht, die meer dan zeshonderd leden groepeerde. De meesten waren van hoge adel en waren in meerderheid de nieuwe gedachten genegen. De activiteiten werden drie jaar volgehouden in lokalen die zich in het Palais Royal bevonden, kant rue de Valois. Tot die club behoorde de hertog van Orléans (1747-1793) met zijn voornaamste aanhangers. Ook belangrijke intellectuelen waren lid, waaronder Chamfort, Choderlos de Laclos en CondorcetGa naar voetnoot(13).
Wellicht was Chauvelin ook lid van de Société des Amis de la Constitution, beter bekend als Club des Jacobins, maar toen in de loop van 1790 een aantal leden ervan, waaronder Talleyrand (1754-1838), Sieyès en La Fayette (1757-1834) zich terugtrok, deed hij waarschijnlijk hetzelfde. Alvast werd hij lid van de tegen de jacobijnen gerichte Club van 1789 die onder de auspiciën van het bovengemelde trio werd opgericht en die luxueuze lokalen huurde in het Palais Royal, hoofdkwartier van de Orléansfamilie. In opvolging van deze club, verenigden zich in juli 1791 de gematigde jacobijnen, voorstanders van een constitutionele monarchie, in de Club des Feuillants: méér dan 800 aanzienlijke burgers, edellieden, industriëlen en financiers maakten er deel van uit. Hun inspiratie kwam opnieuw in grote mate van Talleyrand, Sieyès en La Fayette. Gedurende korte tijd vormden ze een invloedrijke groep binnen de | |
[pagina 230]
| |
Assemblée législative, maar onderlinge verdeeldheid en het oprukken van de extremistische krachten maakten dat ze weldra, zeker vanaf augustus 1792, in het defensief zaten. Chauvelin is niet vermeld op de lijsten van aangesloten ledenGa naar voetnoot(14), maar het waren alvast de zienswijzen van de Feuillants waar hij mee sympathiseerdeGa naar voetnoot(15), evenals kort daarop met die van de Girondins, toen die de weg van de gematigdheid insloegen. Midden het revolutionaire rumoer trad hij begin 1792 in Parijs in het huwelijk met Herminie-Félicienne-Joséphine Tavernier de Boullongne. | |
Chauvelin ambassadeurOp 13 september 1791 werd de nieuwe Grondwet van kracht, waardoor Frankrijk een constitutionele monarchie werd. Na de goedkeuring hief de Assemblée Constituante zichzelf op, en in een opwelling van democratische ‘zuiverheid’ besliste ze dat geen enkele van haar leden in de eerstkomende twee jaar een officiële functie mocht vervullen. Begin oktober kwam de nieuwe Assemblée législative voor het eerst bijeen. Het jaar 1792 werd een bijzonder woelig jaar, zowel omwille van de bittere strijd tussen de verschillende strekkingen, de voortdurende regeringswissels en de val van de monarchie, als door de aanvang van de oorlog met Pruisen en Oostenrijk. Amper een jaar nadat de Grondwet was goedgekeurd, werd de republiek uitgeroepen.
Oorlog tegen de oostelijke buren deed de beleidvoerders besluiten dat ze alleszins, zowel op het thuisfront als in de kolonies, een bijkomend conflict met Engeland en met haar bondgenoot de Verenigde Provincies moesten vermijden. Er werden dan ook grote inspanningen geleverd om de neutraliteit van de Britten te bekomen, misschien zelfs een bondgenootschap met hen te sluiten. In Londen was op dat ogenblik niemand aanwezig die dit ter plekke kon behartigen. De ambassadeur, graaf Anne-César de la Luzerne (1741-1791) was in september 91 overleden; zijn secretaris de dichter André Chénier (1762-1794) was naar Frankrijk teruggekeerd; de gevolmachtigd minister François de Barthélémy (1747-1830) had nog net kunnen aankondigen dat een nieuwe Grondwet in Frankrijk was goedgekeurd en was daarop tot gezant bij de Zwitserse kantons benoemd; graaf de Choiseul (1752-1817), die Frankrijk in Constantinopel vertegenwoordigde, was einde 1791 in Londen benoemd maar hij vertrouw-Ga naar voetnoot(16) | |
[pagina 231]
| |
de de Franse revolutionairen niet en weigerde; er bleef voorlopig in Londen alleen de bescheiden zaakgelastigde Yves Hirsinger (1757-1824) overGa naar voetnoot(17).
De regering, meer bepaald de minister van Buitenlandse zaken Claude-Antoine Valdec de Lessart (ca1750-1792), besloot op een zwaargewicht beroep te doen in de persoon van Charles-Maurice de Talleyrand-Périgord, één van de constituanten die momenteel ambteloos wasGa naar voetnoot(18). Hij stak het Kanaal over en arriveerde in Londen op 24 januari 1792, vergezeld door onder meer Armand de Lauzun, hertog van Biron (1747-1793). Die hertog was met schulden beladen, reden trouwens waarom hij de zijde van de revolutie had gekozen. Pas in Londen aangekomen, werd hij aangeklaagd door een paar Franse vluchtelingen bij wie hij nog in het krijt stond, werd opgepakt en kon met moeite bevrijd en terug over het Kanaal gesmokkeld worden, alleen maar om in de loop van het jaar 93 in Parijs te worden geguillotineerd. Talleyrand zelf werd bijzonder koel onthaald: zijn reputatie van uitgetreden bisschop en van revolutionaire edelman deed hem uiteraard geen goed. De koning ontving hem één keer en met het uiterste misprijzen, de koningin keerde hem de rug toe toen men hem aan haar wou voorstellen en de minister van Buitenlandse zaken Grenville wilde amper gesprekken voeren met deze officieuze gezant. Toch meende Talleyrand uit zijn contacten te mogen besluiten dat de Engelse regering een neutrale positie zou blijven innemen en met deze boodschap kwam hij naar Parijs terug. Gelijk had hij ongetwijfeld, want eerste minister William Pitt, die hij éénmaal kon ontmoeten, wilde van geen oorlog met Frankrijk weten, ook al dacht hij niet aan een bondgenootschap.
De vage belofte werd evenwel onvoldoende geacht, en op Buitenlandse zaken meende men dat een officieel neutraliteitsverdrag moest worden bekomen. Men kon nog steeds Talleyrand niet officieel benoemen maar men zag in, hij op de eerste plaats, dat het prestige en de invloed van Frankrijk zouden gediend zijn met een volwaardig ambassadeur. De keuze hiervoor viel verrassend op de vijfentwintigjarige Bernard de Chauvelin. Wie had hiervoor op hem gedacht? De algemene zienswijze is dat het Talleyrand was. Hij had al vanuit Londen naar zijn minister geschreven dat de aanwezigheid van een gevolmachtigde ambassadeur wenselijk was en hij had hier- | |
[pagina 232]
| |
voor Chauvelin voorgesteld over wie hij zegde: Il a de l'esprit à grande dose, une manière franche et prononcée dans la RévolutionGa naar voetnoot(19). Het is niet uitgesloten dat die naam hem werd ingefluisterd door één van zijn vroegere maîtresses, met wie hij bijzonder bevriend was gebleven. Het ging om de (gescheiden) burggravin de Montmorency-Laval, met haar meisjesnaam Catherine Tavernier de Boullongne (1749-1838), die een nicht was van Chauvelins' jonge bruid. Ook de hertog La Rochefoucauld-Liancourt, met wie Talleyrand zeer bevriend was, kan een rol gespeeld hebben. Het kan ook dat Talleyrand en Chauvelin mekaar in de loop van 1790-91 leerden kennen aan de speeltafel bij de burggravin of in een andere van de talrijke Parijse salons. Méér dan waarschijnlijk waren ze gelijktijdig te gast bij Madame de Staël (1766-1817), bij wie heel veel leden van de liberale aristocratie kwamen discussiëren. Er bestaat ook kans dat ze mekaar hadden ontmoet in één van de vele politieke clubs. Ondanks het aandringen van Talleyrand had men evenwel niet onmiddellijk een ambassadeur benoemd. Daarom was hij naar Frankrijk teruggekeerd, waar hij geconfronteerd werd met een gewijzigde toestand. De koning had zopas de Feuillants uit de regering gezet om ze te vervangen door Girondijnen, een andere opkomende min of meer gematigde vleugel van Jacobijnen, en bij hen vond Talleyrand méér gehoor voor zijn voorstel. Hij werd hierin gesteund door Sieyès en door de nieuwe minister van Financies, Etienne Clavière (1735-1793)Ga naar voetnoot(20).
Van maart tot juni 1792 was generaal Charles Dumouriez (1739-1823) minister van Buitenlandse Zaken. Hij was op dat ogenblik nog bevriend met Rochambeau en was ook niet vergeten dat hij zijn carrière was begonnen als militaire adjunct van Chauvelin senior tijdens de verovering van CorsicaGa naar voetnoot(21). Ze waren het toen niet altijd eens geweest over de te volgen tactiek, maar na al die jaren zal dat tegenover de zoon wel geen rol meer hebben gespeeld. Twee redenen dus die maakten dat hij, die overal graag zijn eigen mannetjes plaatste, Bernard de Chauvelin niet ongenegen was en derhalve op de suggestie van Talleyrand inging. In zijn nota's aan de regeringsraad bevestigde hij dat Talleyrand opnieuw de leiding zou nemen van de zending naar Londen en dat de te benoemen ambassadeur zijn adjunct zou zijn. Op 28 maart 1792 schreef hij: Il est nécessaire que | |
[pagina 233]
| |
cet adjoint soit entièrement dans la main de M. de Talleyrand et ne puisse rien faire seul et de lui-même, n'étant absolument qu'un prête-nom. Je propose pour cette adjonction, M. de Chauvelin, qui convient à M. de TalleyrandGa naar voetnoot(22). Voor Chauvelin betekende dit een onverwachte promotie, die hij zonder aarzelen aanvaardde. Met zijn vijfentwintig jaar verkoos men een wel erg jonge man, maar Dumouriez en Talleyrand rekenden er blijkbaar op dat hij van huize uit diplomatieke gaven en savoir vivre had meegekregen die hij zou kunnen aanwenden in dienst van zijn revolutionaire gedrevenheid en dat hij als markies, ook al was hij ex-markies, vertrouwen zou inboezemen bij de Engelse aristocratie en aan het Hof. Daarbij was hij nauwelijks enkele jaren jonger dan de eerste minister en de minister van Buitenlandse zaken, Pitt en Grenville, die beiden drieëndertig waren. Pitt was op dat ogenblik al negen jaar in functie. En vooral, Chauvelin was te jong, zo dacht men, om Talleyrand voor de voeten te lopen. Een meer doorgewinterde diplomaat zou de ondergeschiktheid minder makkelijk aanvaard hebben.
Chauvelin begon zich evenwel al te doen gelden van voor de zending vertrok. Men had namelijk, naast Talleyrand nog een tweede zaakgelastigde toegevoegd, de uit Genève afkomstige jurist Jacques-Antoine du Roveray (1747-1814)Ga naar voetnoot(23), die relaties in Londen had. Eén ‘schoonmoeder’ tot daar, vond Chauvelin, maar twee vond hij te veel. Het gevolg was dat op 20 april - de dag waarop de oorlog aan Oostenrijk werd verklaard - de heren nog altijd in Parijs aan het bekvechten waren. Dumouriez werd ongeduldig en liet een andere éminence grise ontbieden, de predikant Etienne Dumont (1759-1829), eveneens uit Genève, vriend van Mirabeau en van de Engelse rechtsgeleerde Jeremy Bentham, die met het gezelschap zou meereizen en zou zorgen voor een aantal introducties in Londen. Zegde hem Dumouriez: M. de Talleyrand s'amuse, M. de Chauvelin boude, M. Duroverai marchande. Dites-leur que, s'ils ne sont pas en route demain soir, après-demain une autre ambassade sera nommée et partira avant midiGa naar voetnoot(24). De heren hielden het zich voor gezegd, want ze wisten dat Dumouriez een familielid in reserve hield, en vertrokken 's anderendaags om vier uur 's morgens, in twee rijtuigen. Een andere belangrijke metgezel, die als ambassadesecretaris meetrok, | |
[pagina 234]
| |
was Karl Reinhard (1761-1837), een Duitser die zich bij de Franse revolutie had aangesloten en later, tot in de jaren 1830, een belangrijke diplomatieke rol zou vervullenGa naar voetnoot(25). | |
Chauvelin in LondenHet hoofddoel bestond erin, Engeland in een neutraliteitspositie te behouden ten aanzien van de revolutie. Nu de oorlog met Oostenrijk was begonnen, was het van levensbelang dat Engeland zich afzijdig hield. Tevens moest de zending een lening van drie of vier miljoen pond sterling zien te verkrijgen, waarvoor ze Tobago als waarborg mocht aanbieden. Dit was niets anders dan een diplomatieke manier om het eiland te verkopen tegen het verkrijgen van het geld dat men dringend nodig had en dat men niet van plan was ooit terug te betalenGa naar voetnoot(26). Chauvelin hield zich ook met geheime diensten bezig, onder meer met het bespieden van de geëmigreerde Fransen, hoewel hij met sommigen onder hen ook positiever contacten had. Of hij zijn gevluchte familieleden ontmoette, zoals zijn schoonbroer la Bourdonnaye of zijn neef Matthieu de Montmorency-Laval (1766-1820) wordt niet vermeld. Evenmin of hij Calonne ontmoette, die een korte tijd in Londen verbleef, of zijn vroegere chef in het koninklijk huishouden, hertog de La Rochefoucauld-Liancourt die na 10 augustus 1792 naar Engeland vluchtte, of Madame de Staël die in Engeland arriveerde kort voor Chauvelin werd uitgewezen. Wel had hij contacten met Pierre-Victor Malouet (1740-1815), verdediger van de monarchie in de Constituante, ook naar Engeland gevlucht, die langs hem om in november 1792 het verzoek indiende de koninklijke familie te mogen komen verdedigenGa naar voetnoot(27). Chauvelin maakte het verzoekschrift over aan de Convention, hetgeen in de gegeven omstandigheden moed vergde, maar het werd misprijzend onthaaldGa naar voetnoot(28). Daarbij onderhield Chauvelin, zoals de andere leden van de | |
[pagina 235]
| |
ambassade, contacten met zowel Engelsen die revolutiegezind waren als met leden van de parlementaire oppositie. Dit is althans wat de Britten van hem hebben onthouden.
Zodra de Franse delegatie einde april voet aan wal had gezet, konden de onderling kibbelende leden vaststellen dat ze minstens in iets solidair waren, namelijk in het slechte onthaal dat hen te beurt viel. Etienne Dumont noteerde hoe het er aan toe ging tijdens een wandeling in de tuinen van Ranelagh: Les regards curieux, mais d'une curiosité qui n'était pas de la bienveillance, se dirigeaient de toutes parts sur notre bataillon, car nous étions huit ou dix. (...) On se retirait à droite et à gauche, à notre approche, comme si on eût craint de se trouver dans l'atmosphère de la contagion. (...) Nous nous retirâmes bientôt après, observant que M. de Talleyrand n'était en aucune manière affecté ou déconcerté et que M. Chauvelin l'était beaucoupGa naar voetnoot(29).
Op 2 mei 1792 werd Chauvelin in audiëntie ontvangen door koning George III, voor het overhandigen van zijn geloofsbrieven. Dit gaf al aanleiding tot een eerste rel, want de volgende dag, toen de post uit Frankrijk in Londen arriveerde, kon men vaststellen dat de tekst van de confidentiële brief die Chauvelin vanwege Lodewijk XVI aan de koning had overhandigd, daags voordien al in de Parijse kranten had gestaan. De zending begon dus met een fameus diplomatiek incident. Niettemin ondernam Talleyrand besprekingen met al wie hem wel wilde ontvangen, opdat niet alleen de vrede tussen beide landen zou behouden blijven maar ook dat de Franse regering door Engeland zou erkend worden. Tevens hoopte hij dat men de koninklijke familie in ballingschap naar Engeland, of nog liever naar America, zou kunnen laten vertrekken. Eerste minister William Pitt leek in die richting te willen meedenken. Terwijl Chauvelin de officiële gezant was, bleef men in Parijs rekenen op de onderhandelingscapaciteiten van Talleyrand teneinde de gewenste resultaten te bereiken. Thomas Carlyle had het ook zo begrepen toen hij schreef: brisk young marquis Chauvelin as ambassador's-cloakGa naar voetnoot(30). De energieke Chauvelin als dekmantel dus.
Dat de verhouding Talleyrand - Chauvelin inderdaad ook in Engeland begrepen werd zoals ze was, wordt duidelijk gemaakt door een spotprent die al op 14 mei in druk verscheen en dus praktisch onmiddellijk na aankomst van de beide heren in Londen tot stand | |
[pagina 236]
| |
De voormalige bisschoppelijke residentie werd in 1806-1808 door Chauvelin in Empirestijl omgebouwd tot prefectuur.
De vestibule met monumentale trap van Home House, residentie van de Franse ambassade in Londen op einde van de 18de eeuw. (Foto daterend 19de eeuw)
| |
[pagina 237]
| |
kwamGa naar voetnoot(31). De titel luidde: The Bishop of a Tun's Breeches - or - the flaming evêque, purifying the House of Office! hetzij: De kniebroek van de bisschop van ‘Autun’ of de vurige bisschop die de ambtswoning zuivert’. Autun [de vroegere bisschoppelijke zetel van Talleyrand] was vervormd tot a Tun, (een vat) wat ongetwijfeld een woordspeling inhield, waarvan de zin ons evenwel ontgaat. De ambtswoning in kwestie werd voorgesteld als een latrine. Talleyrand, met mijter en priesterkleed, hield boven het latrinegat de brandende kniebroek van een edelman, die aan zijn kromstaf bengelde. Zijn opgetrokken soutane toonde zijn naakte dijbeen, als bewijs dat hij een ‘sansculotte’ was. Dit had uiteraard te maken met één van de symbolen van de republiek: de kniebroek van de aristocraten moest wijken voor de gewone pantalon van de burger. In Engeland was dergelijk symbool voorwerp van spot. Uit het latrinegat stak een duivelskop op, die het ‘Ça-ira’ aan het zingen was: Talleyrand werd algemeen door zijn vijanden als de baarlijke duivel beschouwd. Achter de rook rond de brandende broek kon men Westminster Palace (als symbool van Engeland) ontwaren, dat dreigde mee in de vlammen op te gaan.
Naast Talleyrand stond een in vrouw verklede man, een ‘poissarde’ uitbeeldend (de visvrouw, ander symbool van het revolutionaire volk), twee vissen hangend aan de buikriem, met in de ene hand een brandende toorts waarop stond geschreven Inflammatory Epis[tle] en in de andere een document vermeldend Instructions from the National Assembly to their Diplomatic [representatives]. De epistle was de brief die Chauvelin aan koning George III had overhandigd en door zijn onheuse vroegtijdige publicatie diplomatiek onweer veroorzaakte. De Instructions verwees naar de uitgebreide nota's die Dumouriez als opdracht aan de nieuwbakken diplomaten had meegegeven en die evenmin geheim waren geblevenGa naar voetnoot(32). Die in vrouw verklede man moest duidelijk Chauvelin verbeelden. Men had in Londen de roddel verspreid dat hij op 6 oktober 1789, de dag toen het gepeupel de koninklijke familie dwong van Versailles naar Parijs te verhuizen, in viswijf verkleed onder de menigte was opgemerktGa naar voetnoot(33). Achter hem op de tekening stonden personages die de rest van | |
[pagina 238]
| |
het diplomatiek personeel uitbeeldden, drie mannen met boeventronies, de ene met een kolenvuur bij zich, een andere met een gloeiende kachelpook en alle drie met een tricolore sjerp. Onder de hierboven gemelde titel stond: To the Patriots of France & England, this representation of the Burning Zeal of the holy ‘Attaché à la Mission’ and his collegue ‘L'envoié des Poissardes’, is most respectfully dedicated. De prent was niet alleen een aanduiding van de sfeer die algemeen in Engeland heerste tegenover het revolutionaire Frankrijk, maar toonde ook aan dat men duidelijk de respectievelijke positie kende van de ambassadeur en zijn ‘attaché’. De tekening was van de hand van de belangrijkste Engelse karikaturist uit die tijd, James Gillray (1757-1815), de uitvinder van het ‘John Bull’ personageGa naar voetnoot(34).
De werkelijkheid, noch de perceptie ervan, konden evenwel beletten dat het dan toch uiteindelijk Chauvelin was die als officieel diplomatiek vertegenwoordiger van Frankrijk door de leden van de regering werd ontvangen. Bij die gelegenheden rekende hij op het nodige respect. Toen hij op audiëntie ging bij William Pitt en bars door hem werd ontvangen, nam hij lichte wraak door ‘per ongeluk’ hard op zijn tenen te trappenGa naar voetnoot(35). En toen een andere keer de minister van Buitenlandse Zaken Grenville hem een kreupele stoel aanbood, ging hij parmantig in de mooiste zetel van het receptiesalon plaats nemenGa naar voetnoot(36). Een man met panache dus. Die panache kon hij ook afficheren in het ambassadegebouw. De Franse ambassade was toen gevestigd in het majestueuze Home House, 20, Portman Square, twintig jaar eerder door de grote architecten James Wyatt (1746-1813) en Robert Adam (1728-1792) gebouwd voor gravin Elisabeth Home, met het fortuin dat ze had geërfd van haar vader, rijke planter in Jamaïca, die veel aan zijn zwarte slaven had verdiendGa naar voetnoot(37).
Op 29 april 1792 in Londen aangekomen, konden Chauvelin en | |
[pagina 239]
| |
Talleyrand al op 25 mei de schriftelijke verklaring aan de Franse regering overmaken, waarmee de Engelse regering de neutraliteit toezegde. Een wetgevend initiatief om dit te bevestigen liet evenwel op zich wachten. In juni achtte Talleyrand dat hij in Londen niets méér zou bekomen en liet Chauvelin het voortaan maar alleen uitzoeken. In Frankrijk kwam rond die tijd de revolutie in een stroomversnelling. Op 10 augustus werd de monarchie de facto afgeschaft en de koning en zijn gezin gevangen genomen. Onmiddellijk riep de Britse regering Lord Georges Granville-Leveson-Gower (1758-1833), de latere hertog van Sutherland, haar ambassadeur in Parijs terug en erkende nog nauwelijks de ambassadeurstitel van de Franse gezant, de betrekkingen met de Franse ambassade in Londen tot het strikte minimum herleidend. Vanaf begin september begonnen in Parijs de slachtingen die in gans Europa afgrijzen wekten. Op 21 september werd de monarchie officieel afgeschaft en 's anderendaags de republiek uitgeroepen. Talleyrand was er ondertussen, midden het gewoel, in geslaagd naar Engeland terug te keren, maar ditmaal zonder diplomatieke opdracht. Hij had bij hoge uitzondering van Georges Danton (1759-1794) een paspoort verkregen (of gekocht) en trok net op tijd weg om zijn vel te kunnen redden. Dit tot woede van de leiders van de Convention die hem op 6 december in beschuldiging stelden en een arrestatiebevel tegen hem uitvaardigden. Eenmaal in Londen, had Talleyrand nog verdere contacten met Grenville en ook met de Franse ambassade en in de eerste plaats met Chauvelin die in zijn ‘mentor’ volle vertrouwen behield en zijn vaderlandsliefde loofde, maar voor het overige was zijn rol uitgespeeldGa naar voetnoot(39). | |
Ambassadeur op eigen krachtenVanaf juni 1792 was het aan Chauvelin om zich te bewijzen. In de volgende maanden zou hij zich uitermate inzetten om Parijs over de toestand in Londen in te lichten en adviezen te formuleren, terwijl hij zich tevens inspande - wat veel moeilijker bleek - de contacten met de Engelse beleidsverantwoordelijken gaande te houden.
Een eerste grote inspanning die hij leverde was om ze er in Parijs van te overtuigen dat ze van de koning moesten afblijven, zoniet ze er de zware gevolgen zouden van dragen. Op 31 augustus 1792 schreef hij aan minister Lebrun-Tondu: Je ne puis vous cacher que laGa naar voetnoot(38) | |
[pagina 240]
| |
position particulière et individuelle du Roi inspire un intérêt assez général et je ne crains pas d'affirmer que les amis de la liberté dans tous les pays n'apprendraient pas sans indignation que, commettant un crime inutile, on déshonorât la plus belle des causes, en attentant à ses jours. Op 26 september 1792: Soyons humains et magnanimes envers cet homme qui a été roi et qui n'est plus que malheureux et je vous garantis qu'avant peut-être que la Constitution de la République soit terminée par la Convention nationale, elle sera reconnue, respectée par toutes les puissances neutres. En op 17 oktober 1792: Ceux-là même qui ont toujours montré le plus d'attachement à la Révolution française s'accordent à considérer tout attentat qu'on voudrait porter à leurs [de koninklijke familie] jours, de quelque manière que ce fût, comme un des évènements les plus funestes à la libertéGa naar voetnoot(40). Zelfs met de nodige voorzorgen om aan te tonen dat hij zijn advies gaf niet omwille van de koning, maar in het belang van de Revolutie zelf, was het toch nogal moedig dergelijke geschriften te durven sturen. Ze konden hem duur te staan komen.
Alle andere rapporten die hij naar Parijs stuurde, gaven uiting aan zijn overtuiging dat voorzichtig moest worden gehandeld. Wanneer minister Lebrun hem een instructie stuurde in verband met de erkenning van de voorlopige Franse regering en hem aanmaande het precedent in herinnering te brengen, waarbij Frankrijk in 1648 de revolutionaire regering van Cromwell had erkend, antwoordde hij dat ze op Buitenlandse zaken toch niet goed wisten waar ze het over hadden want dat niets slechter zou worden onthaald dan een referentie naar de tijd van de Lord Protector en van de afschaffing van de Engelse monarchie. Chauvelin moest ook nog andere gekke ideeën uit het hoofd van zijn minister praten. Zo geloofde die rotsvast dat de algemene revolutie in Engeland op het uitbarsten stond en Chauvelin moest hem overtuigen dat dit niets dan wishful thinking wasGa naar voetnoot(41).
In juli kreeg Chauvelin opdracht aan Grenville een nota te overhandigen waarin de Fransen voorstelden tot een akkoord te komen betreffende de kapingen op zee. Hij liet een paar weken later aan zijn minister weten dat er geen antwoord gekomen was en men er ook geen moest verwachten. Immers, de Engelsen haalden voordeel uit het kapen en zolang er geen breder akkoord in het vooruitzicht was, zouden ze daar doodgewoon mee doorgaanGa naar voetnoot(42). De kapingen zou- | |
[pagina 241]
| |
den slechts opgelost worden eenmaal een alliantie tussen beide naties tot stand kwam en, zo besloot Chauvelin, daar zijn we nog lang niet aan toe en alvorens we van Engeland concrete maatregelen kunnen bekomen, zal nog een lange weg af te leggen zijn. Op 26 oktober 1792 waarschuwde hij tegen een inval in de Zuidelijke Nederlanden, die bijna zeker een oorlogsverklaring vanwege Engeland zou betekenen, omdat men veronderstelde dat deze provincies door Frankrijk zouden geannexeerd worden en dat vervolgens een aanval zou worden gedaan op de Hollandse provincies. Veertien dagen later kon hij geruststellender schrijven, nadat hij de verzekering had kunnen overmaken dat Holland ongemoeid zou blijven. Tevens liet hij bij herhaling weten dat de gebeurtenissen in Frankrijk maakten dat de publieke opinie in Engeland erg opgewonden was. Zo moest hij in naam van oppositieleider Charles Fox (1749-1806), die tot dan de Franse revolutie genegen was geweest, smeken dat de Convention haar voornemen niet zou uitvoeren om hem de titel van Frans ereburger te verlenenGa naar voetnoot(43).
Vanaf 10 augustus 1792 was Chauvelin, zoals de andere leden van de Franse ambassade, in diplomatieke quarantaine gesteld. Elk onderhoud werd hem geweigerd. Toch had hij nog voldoende contacten om te kunnen verzekeren dat Engeland niets wijzigde aan zijn neutrale houding. In Parijs bleef Chauvelin persona grata. Wanneer op een bepaald ogenblik overwogen werd hem terug te roepen, het voorbeeld van de Engelsen volgend, drukten Danton en Lebrun door dat hij moest blijven. De Engelsen, als ze ook maar enig idee van onderhandeling koesterden, moesten zich maar tot hem wenden, wat ze lekker niet deden. Evenwel, toen de Franse toepen, na hun onverwachte overwinning op de Pruisen in Valmy (20 september) en op de Oostenrijkers in Jemappes (6 november), de Zuidelijke Nederlanden veroverden en de haven van Antwerpen in hun handen viel, voor wie ze van de Hollanders vrije doorvaart op de Schelde eisten, leek een laatste contact alvorens het onvermijdelijk oorlog werd, wenselijk. Erg tegen zijn zin ontbood Grenville de ambassadeur. Op 29 november 1792 greep een gesprek plaats dat volgens de wederzijdse verslagen moeizaam verliep en op niets uitdraaide.
Ondertussen waren nog andere personen druk in de weer geweest om de vrede tussen Engeland en Frankrijk te bewaren. De opvolger van Dumouriez was zijn vertrouwensman, de ex-geestelijke Pierre Lebrun-Tondu (1754-1793), die een rol had gespeeld in de eerste revolutiejaren binnen het prinsbisdom Luik. Die stuurde als ambas- | |
[pagina 242]
| |
saderaad een afdelingshoofd van het ministerie naar Londen, de ex-seminarist François Noël (1755-1841) die aan het begin stond van een lange en succesvolle carrière. Hij moest, via de avontuurlijke Engelsman William Augustus Miles (1753-1817)Ga naar voetnoot(44), die de reputatie had een vertrouweling van William Pitt te zijn, voor wiens rekening hij als agent provocateur de Jacobijnse clubs had geïnfiltreerd, direct contact met de premier zoeken. Een ontmoeting vond inderdaad plaats, maar mondde op niets uitGa naar voetnoot(45).
Thomas Paine (1737-1809) deed van zijn kant ook grote inspanningen. Met de medewerking van de Amerikaanse gezant in Parijs, Gouverneur Morris (1751-1816) zocht hij koortsachtig naar middelen om de beide regeringen tot overeenkomst te bewegen en tegelijk ook naar mogelijkheden om de koninklijke familie van de dood te redden en in ballingschap te doen sturen. De kleine groep waarvan hij de gangmaker was, had contacten met generaal Dumouriez en met gematigde leden van de regering, in de eerste plaats met Lebrun-Tondu. Het groepje stuurde een geheim gezant naar Engeland, Hugues-Bernard Maret (1763-1839), die later een trouwe medewerker van Napoleon zou worden en tot hertog van Bassano zou worden verheven. De historicus en staatsman Adolphe Thiers (1797-1877) schreef zelfs dat het op verzoek van Pitt was dat hij als geheim gezant werd gestuurd. Men hoopte dat hij zou slagen, waar Chauvelin en Noël niet lukten. Begin december had hij een hoopgevend onderhoud met Pitt. Die bekommerde zich weinig om het lot van de Franse koninklijke familie maar voerde het gesprek rond twee thema's die de Engelse belangen raakten: het vrij verkeer van Franse schepen over de Schelde en de opruiende toon van de Franse republikeinen teneinde revoluties in andere landen aan te moedigenGa naar voetnoot(46). De afspraak was dat verder zou worden onderhandeld. Chauvelin was niet opgezet met die parallelle diplomatie en kon van de Franse regering bekomen dat Maret werd teruggeroepen. Dit belette niet dat het groepje rond Paine de hoop niet opgaf. Er werd midden januari beslist Maret opnieuw in het geheim naar Engeland te sturen. Dit gebeurde wel onder een heel slecht gesternte, want op 17 januari werd Lodewijk XVI ter dood veroordeeld en op 21 januari 1793 terechtgesteld. Toen hij de 25ste in Dover voet aan wal zette, vernam Maret dat Chauvelin daags voordien tot persona non grata was ver- | |
[pagina 243]
| |
klaard en onmiddellijk het land had verlaten. Hij maakte zelf dan ook maar rechtsomkeer. Elke verdere onderhandeling met Pitt werd nu immers nutteloosGa naar voetnoot(47). In de House of Lords kwam de eerste minister verklaren dat Chauvelin gevaarlijk was omdat hij de ideeën van de revolutie verspreidde. Op 1 februari 1793 waren Engeland en Frankrijk officieel in oorlogGa naar voetnoot(48).
De laatste actie die ambassadeur Chauvelin voor zijn gedwongen vertrek had ondernomen was het bekampen van een nieuwe wet, de Alien Act, die op 7 Januari 1793 door het Britse parlement werd goedgekeurd en die er op gericht was perken te stellen aan de immigratie van FransenGa naar voetnoot(49), omdat men had vastgesteld dat de subversie zijn intrede had gedaan en de Engelse revolutiegezinde groepen die in vele steden de kop opstaken, onder meer de leden van de London Corresponding SocietyGa naar voetnoot(50), zich hierdoor gesteund voelden en in aantal en kracht toenamen. In brieven aan de minister van Buitenlandse zaken William Grenville protesteerde Chauvelin en roerde hij de grote trom. Hij schreef: Au milieu des combats de la liberté et du despotisme, au sein des plus violentes agitations, la France s'est honorée par un respect religieux pour tous les étrangers vivant parmi elle, et particulièrement pour tous les Anglais, quelles que fussent leurs opinions, leur conduite, leurs liaisons avec les ennemis de la liberté [...]. Et ce serait pour prix de cette conduite généreuse que les Français se trouveraient soumis, peut-être seuls, à un acte parlementaire qui accorderait au gouvernement anglais contre les étrangers la latitude d'autorité la plus arbitraire! [...] qui permettrait aux secrétaires d'état de les assujettir sans motif et sur un simple soupçon aux formalités les plus odieuses! Zijn brief werd in de House of Commons voorgelezen en zijn argumentatie werd door de leider van de oppositie, Charles Fox, overgenomen. Op 12 februari 1793 verklaarde deze: The French made no regulations that put aliens on a different footing from Frenchmen. They made general regulations of safety and police, as every nation has a right to do. We made regulations affecting aliens only, conferred to be more par- | |
[pagina 244]
| |
ticularly intended to apply to FrenchmenGa naar voetnoot(51). Pitt, Grenville en hun partijgenoten hadden toen de wet al gestemd en kwamen hierop niet meer terug.
Er is vaak geschreven dat ambassadeur Chauvelin alleen maar als loopjongen voor Talleyrand diende. Het bovenstaande toont aan dat dit een overdreven oordeel is en onder meer door de chronologie wordt tegengesproken. De meeste tijd, vanaf juni 1792 tot einde januari 1793 stond hij er grotendeels alleen voor. Na zijn terugkeer in Engeland in september poogde Talleyrand wel voor te wenden dat hij nog altijd voor de regering werkte, maar hij was wel degelijk op de vlucht, net zoals duizenden anderen. Chauvelin zag onder meer de ex-markies Victor-Scipion Chambonas de la Garde (1750-1830) in Londen arriveren. Hij was één van de vier titularissen geweest van Buitenlandse zaken tijdens de twee maanden tussen Dumouriez en Lebrun-Tondu en toen dus de ‘patron’ van Chauvelin, maar na de opstand van 10 augustus was ook hij gevlucht. In tegenstelling tot die heren bleef Chauvelin op post en de gepubliceerde briefwisseling tussen hem en de minister van Buitenlandse Zaken Grenville evenals de vele rapporten en brieven die hij naar Parijs stuurde, getuigen van de grote inspanningen die hij leverdeGa naar voetnoot(53).
Eén van zijn critici, de historicus Albert Sorel (1842-1906), heeft geschreven dat Chauvelin niet tegen zijn diplomatieke taak was opgewassen. Très jeune encore, fort inconsidéré, plein de suffisance, d'une vanité ombrageuse, obsédé par l'inquiétude où il était de se faire pardonner sa naissance, Chauvelin se montra émissaire compromettant, observateur médiocre et négociateur maladroitGa naar voetnoot(54).Ga naar voetnoot(52) | |
[pagina 245]
| |
Jacques Chastenet (1893-1978) vond van zijn kant dat Chauvelin de taak van Talleyrand alleen maar bemoeilijkte: Chauvelin, spirituel, mais vaniteux et assez arrogant, supportant d'ailleurs mal la tutelle du Mentor, allait gâter beaucoup de choses. Peut-être un diplomate adroit eût-il pu profiter de cette constante disposition [van de Britse regering voor de neutraliteit] pour assurer définitivement la paix entre la France et la Grande-Bretagne. Chauvelin n'était rien moins qu'adroit. Les succès français avaient enfiévré sa tête légère et il prenait [auprès des Anglais] pour pusillanimité ce qui n'était que prudence.Ga naar voetnoot(55).
Chauvelin moest uiteraard niet rekenen op welwillendheid vanwege Engelse historici, Aan de Franse kant heeft zijn reputatie vooral geleden onder het feit dat de gebeurtenissen in de eerste plaats werden beschreven door geschiedschrijvers die het personage Talleyrand bestudeerden en hierbij de neiging vertoonden Chauvelin over het hoofd te zien of zijn aandeel als onbelangrijk voor te stellen. Talleyrand vervulde ongetwijfeld de voornaamste rol gedurende de maand mei 1792, maar nadien was het met hem in Londen afgelopen en bleef alleen Chauvelin over. Of Talleyrand, of iemand anders, met méér inzicht en ervaring het er beter zou hebben van af gebracht dan Chauvelin, is wel zeer de vraag. De tegenstellingen tussen het revolutionaire Frankrijk en het Britse koninkrijk waren nu eenmaal niet te overbruggen. Een gewiekst diplomaat als Talleyrand had dit al vlug door en bleef niet aandringen. Chastenet was het daar mee eens: A vrai dire, il eût fallu des prodiges d'adresse pour faire accepter par le cabinet et l'opinion britanniques les procédés du gouvernement de ParisGa naar voetnoot(56). | |
The scarlet pimpernelAan zijn Engelse ambassade heeft Chauvelin in de Angelsaksische wereld een aanzienlijke hoewel onterechte reputatie te danken. In 1904 werd namelijk een toneelstuk opgevoerd en in 1905 een roman gepubliceerd van de Hongaars-Engelse barones Emmuska Orczy (1866-1947), onder de titel The Scarlet Pimpernel. Het was het verhaal van een koene Engelse aristocraat, Sir Percey Blakeney, die achter een façade van frivoliteit en naïviteit, onder allerlei vermommingen er in slaagde tijdens de Terreur talrijke Franse edellieden en priesters van de guillotine te redden. Chauvelin (the evil, villain, cruel, blackmailing Chauvelin - the evil genius that presided over the Secret Service of the Republic - the aristocrat turned revolutio- | |
[pagina 246]
| |
nary - the diplomat turned spyGa naar voetnoot(57)) werd in het verhaal als de handlanger van Robespierre (1758-1794) voorgesteld, die omdat hij als voormalig ambassadeur geacht werd goed bekend te zijn met de Engelse society, de jacht op de ongrijpbare ‘Pimpernel’ moest inzetten. De spanning werd nog verhoogd doordat het vroeger liefje van Chauvelin, Marguerite, de verloofde was geworden van Sir Percey.
Het verhaal kende een enorm succes en werd bij herhaling verwerkt tot mantel en degenfilm of tot musical, de eerste keer als Hollywoodfilm in 1935Ga naar voetnoot(58), gevolgd door een Britse film in 1937Ga naar voetnoot(59). In 1941 werd in Hollywood een aan de omstandigheden aangepaste versie verfilmd: Pimpernel Smith, dat het verhaal was van de archeoloog Pimpernel, die slachtoffers uit de klauwen van de nazi's reddeGa naar voetnoot(60). Na de oorlog keerde men tot het oorspronkelijke verhaal terug. In 1950 werd opnieuw een Britse film gemaaktGa naar voetnoot(61). In 1955-1956 maakte ITV een serie met niet minder dan 18 afleveringenGa naar voetnoot(62). In 1982Ga naar voetnoot(63) en nog eens in 1999Ga naar voetnoot(64) was het de beurt aan de BBC om uitgebreide series aan de Scarlet Pimpernel te wijden. Eind jaren negentig liep een gelijknamige musical verschillende jaren op Broadway, in drie opeenvolgende versiesGa naar voetnoot(65), waarbij onder meer de muziek van Frank Wildhorn grote lof oogstte. De musical wordt sindsdien doorheen de Verenigde Staten en Groot-Brittannië en in veel andere landen geproduceerdGa naar voetnoot(66). In elke versie speelt het personage Chauvelin de prominente rol van de snoodaard. De onvind- | |
[pagina 247]
| |
bare scharlaken pimpernel is in de Angelsaksische cultuur symbool geworden voor iemand of iets waar men vergeefs naar zoektGa naar voetnoot(67).
De barones schreef dus een meeslepend verhaal, dat in nog een dozijn vervolgboeken verder werd uitgediept. Daarnaast schreef ze nog tientallen andere boeken, meestal detectiveverhalen en samen met haar echtgenoot Montague Barstow (1865-1943) produceerde ze ook veel illustraties voor boeken en tijdschriften. Gelet op het aanhoudende succes in vele talen van de Pimpernel, werd ze schatrijk, wat er haar toe bracht in Monaco enige bescherming te gaan zoeken voor de fiscus. In haar verhalen kende ze aan Chauvelin een rol toe die geenszins de zijne was geweest, aangezien hij zelf een slachtoffer van Robespierre werd. Wat niet belet dat de naam Chauvelin, vooral in de Angelsaksische wereld, een donkere connotatie heeft gekregen en dat hij die ongetwijfeld duurzaam zal behouden. De historische realiteit is hier, zoals vaak gebeurt, vervangen door de legende. | |
Moeilijke tijdenVertrokken toen Frankrijk nog een constitutionele monarchie was, geleid door een regering die was benoemd door de koning, keerde Chauvelin einde januari 1793 terug in wat ondertussen een republiek was geworden, geleid door de Convention Nationale en in de eerste plaats door het Comité de Salut Public, quasi-dictatoriaal orgaan bestaande uit negen en vervolgens uit twaalf leden. De machthebbers van het ogenblik wensten thans zoniet vrede, minstens wapenstilstand met Oostenrijk. De oorlog die ze aan Engeland en de Verenigde Provincies hadden verklaard, verplichtte hen om op hun andere flank vrede te betrachten. Op 18 maart 1793 werd Dumouriez trouwens in Neerwinden door de Oostenrijkers verslagen. Allerhande officiële en geheime gezanten werden naar de Oostenrijkers en hun geallieerden gestuurd. Wie voor zo een zending op Chauvelin dacht is niet duide- | |
[pagina 248]
| |
lijk. Het kan Lebrun-Tondu geweest zijn, die nog tot juni de portefeuille Buitenlandse zaken beheerde, alvorens onder de guillotine terecht te komen, maar het kan ook een of ander lid van het ‘Comité de Salut public’ geweest zijn, meer bepaald Danton of Hérault de Séchelles (1759-1794). Feit is dat hij in augustus 1793 naar Firenze werd gestuurd om er Ferdinand van Habsburg (1769-1824), groothertog van Toscane, uiteraard bondgenoot van de Oostenrijkers, te overtuigen dat vrede wenselijk was. In dit prinsdom waren evenwel de Engelsen goed thuis en ze zorgden ervoor dat Chauvelin niet welkom was en de biezen moest pakken. De Britse ambassadeur, lord Hervey (1757-1796) dreigde er zelfs mee dat de Navy de havenstad Livorno zou beschieten indien Chauvelin niet binnen de vierentwintig uren verdwenen was.
Bij zijn terugkeer, een paar weken later, bevond Frankrijk zich in de ban van de Terreur en Chauvelin werd gearresteerd. Men verweet hem zijn adellijke titel en zijn relaties met Rochambeau - die ook was opgepakt -, met Dumouriez - die naar de vijand was overgelopen -, met Talleyrand - die om politiek asiel had verzocht in Engeland en weldra naar de Verenigde Staten zou uitwijken -, en over het algemeen met alle Girondijnen en vroegere Feuillants, die nu de ene na de andere het schavot beklommen. Veel van zijn familieleden, vrienden en kennissen sneuvelden onder de guillotine. Velen van diegenen die hun aanklagers waren geweest ondergingen hetzelfde lot: in april 1794 werden de mekaar bestrijdende Dantonisten en Hebertisten in dezelfde karrenvrachten naar het schavot geleid. Chauvelin verbleef bijna een jaar in de gevangenis en ontsnapte op de valreep aan de guillotine als gevolg van de staatsgreep van 9 Thermidor (27 juli 1794) en de val van Robespierre.
Zijn schoonvader, Jean-Baptiste Tavernier de Boullongne (1749-1794) had minder geluk. Hij toonde zich nochtans voorstander van de idées nouvelles en sloot zelfs aan bij de Club des Jacobins en vervolgens bij de Feuillants. Voordien al, in 1788-1790, behoorde hij met de abbés Grégoire en Raynal, met La Fayette en Lavoisier, met Condorcet en Mirabeau en met een sliert aristocraten, tot de door Jacques-Pierre Brissot de Warville (1754-1793) opgerichte Société des Amis des Noirs, die ijverde voor de afschaffing van de slavernij en de bestrijding van de slavenhandelGa naar voetnoot(68). Hij was ook, in 1773, lid geworden van de Parijse vrijmetselaarsloge Les Amis Réunis, waar- | |
[pagina 249]
| |
uit hij evenwel na een paar jaar ontslag had genomenGa naar voetnoot(69), om de reden die hierna duidelijk zal worden.
In 1793, toen een hele reeks fermiers généraux werd gearresteerd, achtte Tavernier het maar billijk dat hij zich zou aangeven om de plaats in te nemen van de man die hem uiterst kortstondig had opgevolgd. Zo belandde hij op 25 november 1793 in de gevangenis. Tot hun niet geringe verbazing, werden zesentwintig fermiers généraux op 8 mei 1794 ter dood veroordeeld als vijanden van de republiek en onmiddellijk geguillotineerd. Het ging dus om het elimineren van een ganse beroepsgroep, bij wie men verhoopte veel geld te zullen vinden. Onder hen bevond zich de grote chemicus Antoine de Lavoisier (1743-1794) en bij de uitspraak van het vonnis liet Jean-Baptiste Coffinhal (1754-1794)Ga naar voetnoot(70), de ondervoorzitter van de revolutionaire rechtbank zich ontvallen ‘La République n'a pas besoin de savants’Ga naar voetnoot(71). In één karrenvracht naar de Place de la Révolution gevoerd, werden ze terechtgesteld in het zicht van de woning van Tavernier, Place Vendôme 23, van waar zijn vrouw en kinderen toekekenGa naar voetnoot(72).
Jean-Baptiste Tavernier de Boullongne de Préninville had een woelig leven geleid. Voor de activiteiten waarvoor hij hem bestemde, die van een plichtsbewuste financier, had zijn vader hem de verkeerde opvoeding gegeven. Hij gaf hem als leermeester een door abbé Raynal aanbevolen jonge losgeslagen geestelijke, Jean de Pechmeja (1741-1785), die van zijn leerling een wat wilde avonturier en een ‘goddeloze filosoof’ maakte. Pechmeja schreef een filosofische roman in twaalf delen, Télèphe, waarin hij een utopische maatschappij beschreef met volledige gelijkheid tussen meesters en knechten. Hij was ook de auteur van de tekst tegen de slavenhandel, die onder de naam van abbé Raynal werd gepubliceerd. Het is duidelijk dat in navolging van zijn leermeester, Jean-Baptiste Tavernier niet mooi in het rijtje kon lopen. Dit belette niet dat zijn vader hem na zijn studies een winstgevend ambt bezorgde als ‘trésorier général de l'extraordinaire des guerres’. Na een paar jaar bleek dat Jean-Baptiste het geld door deuren en vensters had gegooid en om een faillissement te ver- | |
[pagina 250]
| |
mijden moest zijn vader 1,5 miljoen pond bijpassen. Hij deed dat op voorwaarde dat zijn zoon, met een klein maandgeld dat hij hem toezegde, naar het buitenland zou vertrekken. Hij bleef weg tot in 1782, maar pas was hij terug of een nieuw deficit, opnieuw voor 1,5 miljoen pond werd ontdekt en opnieuw moest de vader de schulden op zich nemen, zijn zoon weer in ballingschap sturen en zich over zijn vrouw en kinderen ontfermen, nadat hij zijn zoon uit de echtelijke en ouderlijke macht had doen ontzetten. Dit alles belette niet dat toen de zoon in 1789 terug kwam, hij beschouwd werd als complètement corrigé et amendé en door zijn oude vader als zijn opvolger werd voorgesteld voor het ambt van fermier général. Hij was de allerlaatste die in deze functie werd benoemd. Na enkele weken kwam hij tot de conclusie dat boekhouding en administratie aan hem niet besteed waren en hij gaf de activiteiten in handen van een neef, Jean-Baptiste Chicoyneau de la Valette, mits die hem hiervoor een behoorlijke vergoeding betaalde, waar hij onbekommerd kon van leven. Eén van zijn tijdgenoten beschreef hem als volgt: Riche de 50.000 écus de rente, d'une figure agréable, grand, spirituel et instruit, connaissant plusieurs langues, excellent musicien et ayant un goût exquis.
De vader van Jean-Baptiste, Philippe-Guillaume Tavernier de Boullongne (1712-1791), genaamd Boullongne de Magnanville, was, in tegenstelling tot zijn zoon, een goede beheerder van zijn immens fortuin geweest. Zijn enige ‘folie’, maar hij kon het zich veroorloven, was de aankoop geweest van het prinselijk kasteel van Magnanville, bij Mantes-la-Jolie, waarvan hij een centrum van cultuur, theater en muziek maakte. In de vijftig appartementen van het immense paleis kon hij zijn gasten huisvesten. Zelfs keizer Jozef II kwam er langs, tijdens een incognitobezoek aan Frankrijk. Het domein Magnanville had Tavernier gekocht van Charles-Pierre Savalette de Magnanville (1713-1790), die het van de hand moest doen om de schulden van zijn wilde zoon te vereffenenGa naar voetnoot(73). Die zoon was Charles-Pierre Savalette de Langes (1745-1798) die een belangrijke rol zou spelen in de Parijse en Franse vrijmetselarijGa naar voetnoot(74). Zowel Savalette de Magnanville als Boullongne de Magnanville waren lid van de loge Les Amis Réunis en ook van de loge l'Olympique de la Parfaite Estime en de erop geënte muziekvereni- | |
[pagina 251]
| |
ging Société OlympiqueGa naar voetnoot(75). Boullongne de Magnanville was vanaf 1759 fermier général. Hij had toegang tot het koninklijk hof en de marquise de Pompadour (1721-1764), maîtresse van Lodewijk XV, die vele banden onderhield met de financiënwereld, fungeerde als meter bij de doop van Jean-Baptiste, zijn enig kind.
In 1773 was Jean-Baptiste gehuwd met Louise-Jeanne Walckiers de Tronchienne (1755-1796). Het ging om een door de vader gearrangeerd huwelijk dat omwille van de financiële fratsen van de echtgenoot op de klippen liep, nadat drie kinderen geboren werden: Auguste (1773), Jeanne-Herminie (1775) en Juliette (1778). Louise Walckiers werd door een tijdgenoot als volgt beschreven: Elle réunissait à la meilleure éducation, une tête belle et spirituelle et un attachement de Flamande. Ze was de oudste dochter van Adrien-Ange Walckiers (1721-1791), algemeen belastingontvanger in Vlaanderen, grootbaljuw van Dendermonde en raadsheer bij de Raad van State in Brussel (burggraaf in 1786) en van Dieudonnée-Louise Nettine (1736-1789), erfgename van de aanzienlijke bankiersfamilieGa naar voetnoot(76). Adrien Walckiers en na hem zijn zoon, kwamen aan het hoofd van de bank Nettine, die voor de Oostenrijkse Nederlanden de functie van nationale bank en emissiebank vervulde. Die zoon was Edouard Walckiers (1758-1837), die als aanhanger van Vonck, de grote financier van de democraten tijdens de Brabantse Omwenteling zou wordenGa naar voetnoot(77). Naast Edouard Walckiers had de echtgenote de Boullongne - Walckiers nog een broer, Charles Walckiers (1760-1789), die een door de Parijse Académie des sciences gelauwerde elektrische machine uitvond maar op 29 jaar overleedGa naar voetnoot(78) en een zuster, Josèphe Walckiers (1765-1837), kleurrijke persoonlijkheid die meestal in mannenkostuum rondliep en die componist was, onder meer van opera's. Naast deze ooms en tante, was er ook nog Juliette, de zus van Bernard Chauvelins' echtgenote. Zij huwde in 1796, na de dood van haar moeder die ze naar Brussel was gevolgd, met Godefroid Walckiers de Gammerages (o1742) (79), een oudere neef. (vervolgt) A. Van den Abeele |
|