Biekorf. Jaargang 104
(2004)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| |||||||||
[Nummer 3]Het meisjespensionaat van Moorslede in de 19de eeuwIn de 13de eeuw stond er een passantenlieden-gasthuis, geheten ten Bunderen, op het grondgebied van Moorslede, halfweg tussen Roeselare en Menen. Met de godsdienstige beroerten der 16de eeuw vluchtten de zusters van ten Bunderen binnen Ieper, waar ze hun gasthuisactiviteiten stopzetten, de kanonieke regel van Sint-Augustinus aannamen en zich in de 17de eeuw Conincxdale gingen hetenGa naar voetnoot(1).
Het klooster Conincxdale werd afgeschaft in 1783 ten gevolge van de maatregelen van Jozef II die talrijke ‘onnuttige’ kloosters ophief. Enkele zusters van Conincxdale kwamen echter terug naar Moorslede, waar ze in 1785 hielpen met de pastoor van Moorslede bij het opstarten van een spin- of armenschool, geïnspireerd door de ideeën van Sint-Vincentius à Paulo. Deze armenschool groeide uit tot een nieuwe kloostergemeenschap, die zich in de geest van Vincentius het onderwijs en de zorg voor de armere kinderen aantrokGa naar voetnoot(2). Op zeker ogenblik hebben deze Moorsleedse schoolvrouwen zelfs blinden en doofstommen opgenomen (1829), maar deze nieuwe richting in hun apostolaat werd weldra overgenomen door speciale instituten (Ieper, Brugge)Ga naar voetnoot(3).
In 1820 richtte de Moorsleedse zustergemeenschap van Sint-Vincentius à Paulo, benevens hun bestaande school, een kostschool op voor burgermeisjesGa naar voetnoot(4), het zogeheten pensionaat of ‘fransche school’ met inwonende leerlingen (internen). Intussen werd er in Moorslede nog een rusthuis voor ouderen en gebrekkigen door deze | |||||||||
[pagina 206]
| |||||||||
zusters geopend onder de benaming ‘gesticht van de H. Elisabeth’. Het pensionaat van Moorslede groeide uit tot een bloeiende instelling en uiteindelijk werden de geestelijke schoolvrouwen van Moorslede in 1846 door het bisdom erkend en ingericht als een diocesane kloostercongregatie onder het gezag van de bisschop van Brugge. Van toen af begon een ware uitzwerming van Moorslede doorheen het bisdom Brugge met talrijke nieuwe vestigingen en bijhuizenGa naar voetnoot(5).
De geschiedenis van het oude ten Bunderen, het verblijf in Ieper en de heropstanding tot een diocesane congregatie, is het voorwerp geworden van een uitstekende en gedocumenteerde publicatie door zuster Marie-Paul Barbaix, getiteld: Zeven eeuwen ten Bunderen, Geschiedenis van het klooster O.L. Vrouw-ten Bunderen, Moorslede 1269-1970 (Moorslede, 1972), 768 blz.
Deze monografie bespreekt hoofdzakelijk het bewogen en lange verleden van de kloosters van Moorslede en Ieper en de vele bijhuizen vanuit Moorslede, maar kon spijtig genoeg bijna niets meedelen over het pensionaat. De oorlog 1914-18, die het klooster grondig vernielde, bracht ook het verlies mee van heel wat archief, speciaal van hun kostschool. Over het pensionaat van Moorslede in de 19de eeuw willen wij dan ook enkele aanvullingen geven. Vooral over de aanwezigheid van Engelse meisjes en over het inwendige van dit instituut in de jaren 1870. | |||||||||
Engelse kostschoolgangers in MoorsledeHet pensionaat van Moorslede heeft in de 19de eeuw, net zoals zovele West-Vlaamse onderwijsinstellingen, pogingen ondernomen Engelse families te bewilligen hun dochters naar het vasteland te laten overkomen om er hun opleiding in hun kostschool te voltooien. De komst van Engelse pensionaires en studenten in ons bisdom begon toevallig circa 1841 voorgoed door te breken. Voorheen was er in onze provincie nog weinig te bespeuren van Engelsen in onze colleges en kostscholen, maar rond die jaren wijzigde deze situatie zich helemaal.
Het Klein Seminarie van Roeselare was een voorloper, want reeds in 1838 gaf dit instituut een Engelstalige prospectus uit om leerlingen te werven voor hun oude humaniora en voor het Sint-Michielsinstituut (moderne leergangen). We weten ook dat gelijklo- | |||||||||
[pagina 207]
| |||||||||
pend met de propaganda van het Klein Seminarie, de Grauwe Zusters van Roeselare, eveneens in 1838, in Engeland reclame voerden voor hun kostschool. De belangstelling voor Engeland en de actie om Engelse leerlingen aan te trekken naar beide Roeselaarse instellingen is te begrijpen als men weet dat Bernard Nachtergaele, de superior van het Seminarie, ook directeur was van de Grauwe Zusters. Later zouden Guido Gezelle, Dr. Algar en het Engels Seminarie in Brugge, algemeen bekend geraken in deze beweging van anglofilie in ons bisdom.
Waar die belangstelling voor Engeland in midden-West-Vlaanderen haar oorsprong vond is nog steeds niet volledig uitgeklaard. Het zal vermoedelijk te danken zijn aan een samenloop van allerlei factoren, die blijkbaar reeds een tijdje bestonden, maar plots duidelijk aan de oppervlakte kwamen na 1830 in een bredere beweging van anglofilie, die het bisdom Brugge in de ban zou houden tot omstreeks 1870, om nadien stilaan uit te doven. Men verwijst in dit verband wel eens naar de invloed van Jean-Ignace Scherpereel, de latere vicaris-generaal van ons bisdom. Jaren voordien al hadden Engelse katholieke families hun zoons en dochters naar het vasteland gezonden om ze een katholieke opvoeding te geven. Maar eveneens anglikanen waardeerden het onderwijs in de veel goedkopere internaten in België en Noord-Frankrijk. In Brugge verbleef er in die jaren overigens reeds een sterke en talrijke kern van Engelsen, die er zich blijvend gevestigd hadden. En Engels onderricht werd in Brugge al gegeven in de decennia vóór 1840, te beginnen in de eerste jaren na Waterloo. Ook in Ieper, waar, onmiddellijk na 1815, weer Engelse kloosterlingen verbleven, was onderwijs in het Engels mogelijk.
Vanuit ons bisdom begon precies in die jaren de trek van Vlaamse priesters naar Engelse bisdommen. Deze vele Vlaamse priester-missionarissen ondersteunden hierdoor de katholieke renaissance in dit land, waar er een nijpend tekort aan priesters bestond sinds de Engelse katholieken er meer en meer gelijkstelling hadden kunnen afdwingen van de anglikanen. Het aantal bekeringen was groot, maar de Engelse werklieden die de oogst moesten binnenhalen waren te weinig in aantal om deze bekeringsbeweging in goede banen te leiden.
Deze anglofilie in onze West-Vlaamse colleges en pensionaten werd nauwkeurig beschreven door E. Derluyn in zijn onuitgegeven magistraal licentiaatswerk: ‘De betrekkingen tussen het Brugse bisdom en de Engelse in de 19de eeuw’ (Leuven, 1966, 2 dln., VI + 391 + 221 blz.). De algemene lijnen en vele details ontlenen we aan dit | |||||||||
[pagina 208]
| |||||||||
werk dat voor het eerst een overzicht biedt van de wederzijdse betrekkingen tussen Brugge en de Engelse bisdommen en waar Guido Gezelle een belangrijke rol in heeft gespeeldGa naar voetnoot(6).
De West-Vlaamse reclamefolders, de vroegste in 1838, groeiden in de volgende jaren aan. Ze werden pas algemeen vanaf 1847 en volgende jaren.
Te beginnen in 1841 startten er nu plots voor het eerst een aantal West-Vlaamse instellingen, bijna gelijktijdig, met reclamefolders die ze lieten toekomen in Engelse bisdommen. In 1841 waren dit o.m. de bisschoppelijke colleges van Kortrijk en Menen, de Dames Van Biervliet in Tielt, het klooster van Sint-Joris in Menen en ... het klooster van Moorslede. Moorslede betitelt zichzelf als: boarding school for young ladies, under the direction of the priests in the convent of the sisters of Charity.
The priests in the conventGa naar voetnoot(7) is wellicht een beetje te gunstig voorgesteld. Zelfs nog in 1862 was de pastoor van Moorslede directeur van Sint-Vincentius à Paulo (klooster en pensionaat) alsook van het gesticht van de H. Elisabeth (ouderlingengesticht). Toen scheen er nog geen eigen priester-kloosterdirecteur geweest te zijn.
Moorslede was in 1841 al ver gevorderd om Engelsen te verwelkomen, want voor het onderricht in de Engelse taal was er daar in 1841 reeds een Engelse leerkracht aangeworven.
Rond de jaren 1840 zien we dat het pensionaat van Moorslede al schikkingen getroffen had om het verblijf van de Vlaamse, en speciaal van de vreemde Engelse kostgangers zo comfortabel en aangenaam mogelijk te maken. In 1840 kwamen er slaapzalen voor de internen. In 1851 werd er een schone... ziekenkamer ingericht en ook in 1842 kwamen er lokalen bij voor het pensionaat. In 1840 werd er een kapel gebouwd, die in 1845 verbouwd en verruimd werd. In 1837 was er voor de interne leerlingen een mariacongregatie van O.L. Vrouw-Onbevlekt ingesteldGa naar voetnoot(8). Omstreeks die tijd werd er ook voor het eerst een geflatteerde lithografie gedrukt van het hele kloos- | |||||||||
[pagina 209]
| |||||||||
ter- en kostschoolcomplex. Deze prent was zeer waarschijnlijk opzettelijk aangemaakt om naar Engeland meegezonden te worden als illustratie bij de reclametekst over de kostschool, zodat de Engelse gegadigden zich konden overtuigen hoe goed hun dochters het bij een verblijf in Moorslede wel zouden hebben (zie afb.)Ga naar voetnoot(9).
Vooral West-Vlaamse en ook een paar kostscholen en colleges uit andere provincies voerden dus reclame overzee en op de duur waren er zelfs een aantal die in Engeland agenten of vertegenwoordigers aanspraken om voor hun instelling op te treden en propaganda te voeren.
Voor Moorslede staat er in de oudst bekende folder uit 1841 naar Engeland te lezen dat verdere inlichtingen ingewonnen en inschrijvingen genomen konden worden bij R. Beke, superior of the aboard mentioned convent. Deze R. Beke was geen priester, maar de zuster-overste van Moorslede. Het betreft hier Rosalie Beke (Poperinge 1795-Moorslede 1860), d.v. Petrus en Barbara Le Jeune, die geprofest werd in 1817 en algemene overste was van de zusters en ook van de kostschoolGa naar voetnoot(10). | |||||||||
[pagina 210]
| |||||||||
In 1849 en in 1851 evenwel was de correspondent voor Moorslede in Engeland niemand minder dan de bekende en eminente kanunnik Pieter Benoit (Kuurne 1820-Mill Hill 1892), de leraar van Guido Gezelle te Roeselare, die priester-missionaris was in Manchester en algemeen beschouwd wordt als de eerste West-Vlaamse priester die ons bisdom verliet om missionaris in Engeland te wordenGa naar voetnoot(11).
We moeten ons afvragen waarom Moorslede precies Pieter Benoit aansprak om hun kostschool in Engeland te vertegenwoordigen. Met een figuur als Benoit, die in zijn bisdom Salford voor het klooster van Moorslede optrad, weldra een geziene, actieve en zeer invloedrijke geestelijke zou worden, kon Moorslede ongetwijfeld rekenen op succes om Engelse leerlingen aan te trekken.
Van Benoit weten we dat hijzelf bepaalde familierelaties had met Moorslede. Hij was wel geboren te Kuurne in 1820, maar zijn vader Xaveer Benoit, de jongste zoon van een landbouwersgezin uit Markegem met negen kinderen, was geboren in 1784 te Moorslede. De familie is echter niet lang in Moorslede blijven wonen, want de ouders van Pieter Benoit zijn beide overleden in Kuurne, respectievelijk in 1839 en 1867, op de hoeve waar ook Pieter Benoit in 1820 geboren was. Een jongere broer van Benoit is evenwel naar Moorslede teruggekeerd en er ook overledenGa naar voetnoot(12).
Benoit werd priester gewijd te Brugge in 1847 en nog hetzelfde jaar vertrok hij al naar Engeland. In de folder uit 1849 staat de naam van Benoit, maar er staat eveneens bij dat ook informatie over de kostschool ingewonnen kan worden bij onderpastoor Jacques-Albert Syoen uit Moorslede.
Veel meer nog dan enige invloed die kan uitgegaan zijn van Moorslede als vroegere woonplaats van de familie Benoit, moeten we de figuur van Syoen even vermelden. Syoen was geboren in Merkem op 19 mei 1817. Hij werd coadjutor en later onderpastoor te Moorslede in 1841. Hij bleef er tot in 1858Ga naar voetnoot(13) en werd toen pastoor in Oedelem tot in 1862. Dan was hij pastoor-deken in Roeselare. Syoen werd later kanunnik-cantor, lid van de synodale raad en kerkmeester van de kathedraal in Brugge, waar hij stierf in 1903. | |||||||||
[pagina 211]
| |||||||||
Pieter Benoit had een stuk van zijn jeugd doorgebracht bij een oom van hem, Philip-Jacob Benoit, pastoor in MerkemGa naar voetnoot(14). Een paar jaren vóór 1834 was hij ter voorbereiding van zijn humaniorastudies, immers leerling geworden bij zijn oom pastoor en woonde hij in bij zijn oom in de pastorie van Merkem. Benoit volgde dan zijn humaniora te Roeselare in 1834-1840. In Merkem zal hij ongetwijfeld de drie jaar oudere Jacques-Albert Syoen ontmoet hebbenGa naar voetnoot(15).
Syoen was een merkwaardig man. Hij behoorde tot een invloedrijke familie uit Merkem en omgeving. Officieel was hij geboren in Merkem als de oudste zoon uit het tweede huwelijk van zijn vader André-Jacques Syoen met Marie-Thérèse Schottey. Zijn vader was notaris en sinds 1831 burgemeester van Merkem. Uit zijn eerste huwelijk, eveneens met een Schottey, had hij acht kinderen. Het tweede huwelijk met de zuster van zijn eerste vrouw, telde twaalf kinderen, zodat het gezin Syoen-Schottey 20 kinderen telde.
Jacques, de oudste telg uit het tweede huwelijk, was eigenlijk als een onwettig kind, niet in Merkem maar in Rijsel ter wereld gekomen in 1817. Pas op 8 nov. 1818 ging vader Syoen zijn tweede huwelijk aan en hierdoor kon Albert Syoen gewettigd worden. Syoen werd priester; sa décision de devenir prêtre ne fut pas étrangère aux conditions de sa naissanceGa naar voetnoot(16). Later heeft men zijn geboorteplaats Rijsel zedig verzwegen en vervangen door het onschuldige Merkem. Overal waar hij verscheen werd er later eenvoudig aangegeven dat hij in 1817 in Merkem geboren was.
Syoen heeft het klooster van Moorslede heel zijn leven lang voorgestaan en in zijn hart gedragen. Hij was op zeker ogenblik zelfs een soort verbindingsman tussen het bisdom en het klooster van MoorsledeGa naar voetnoot(17). Als onderpastoor heeft Syoen ongetwijfeld ten voordele van de kostschool van Moorslede een beroep gedaan op Benoit, zijn jeugdvriend, tijd- en dorpsgenoot uit Merkem. Benoit heeft zijn invloed in Engeland zeker ten volle aangewend voor deze kostschool: hij deed dit zo voortreffelijk dat Benoit op de duur ook agent | |||||||||
[pagina 212]
| |||||||||
en vertrouwenspersoon geworden is voor nog andere West-Vlaamse instituten, o.m. uit Brugge en Kortrijk.
Dat Moorslede, net zoals de andere pensionaten en colleges uit ons bisdom, erin geslaagd is een aantal Engelse meisjes aan te trekken, is zo goed als zeker, alhoewel er in het kloosterarchief van Moorslede daar geen sporen meer van terug te vinden zijn. Waarom anders zouden er jaar na jaar folders overzee gezonden zijn als dit nooit rendeerde? Maar materiële bewijzen van Engelse leerlingen te Moorslede in die jaren hebben we niet aangetroffen.
De prospectussen van Moorslede, waar de voorwaarden tot inwoning der studentinnen beschreven zijn en er uitleg staat over het leerprogramma, wijken eigenlijk niet zozeer af van de condities en de leervakken uit de andere scholen. Het kostgeld in Moorslede hield ongeveer de middelmaat en ook de aangeboden leerstof was behoorlijk en zeker interessant genoeg om Engelse gegadigden te beïnvloeden. Enkele van die folders staan weergegeven in het werk van E. Derluyn, waaruit wij in bijlage de drie Moorsleedse publiceren. Zo was het kostgeld in Tielt 20£, in Moorslede 12£ later 14£, in Menen 31£, in Roeselare 10£. Een vergelijkende studie van de invasie van Engelse studenten en studentinnen in ons bisdom zou zeker interessant zijn, maar werd nog niet ondernomen. Op heden is alleen de aanwezigheid van de Engelse studenten in het Klein Seminarie te Roeselare onderzocht, bijna uitsluitend in verband met GezelleGa naar voetnoot(18).
Naar de jaren 1870 toe is de Engelse aanwezigheid zeker verminderd en zelfs helemaal teloor gegaan. In Engeland zelf waren er intussen voldoende goede instellingen ontstaan die een katholieke opvoeding aan de Engelse katholieken konden aanbieden en was een massale overtocht naar het vasteland voor die ene reden niet meer zo dringend.
Voor het pensionaat van Moorslede evenwel zal de periode, toen ook een aantal Engelse meisjes onze streken bezochten, zeker een hele gebeurtenis geweest zijn, meer dan een interessante voetnoot in de geschiedenis van dit instituut, en zelfs van de gemeente Moorslede. Weinig plattelandsgemeenten waren er immers in geslaagd om Engelse pensionairen binnen te halen. Buiten Moorslede kennen wij maar Langemark en Ruiselede die in dit geval verkeerden. En ook van deze twee landelijke pensionaten is er bijna niets bekend over Engelse kostschoolgangers in hun instellingen. | |||||||||
[pagina 213]
| |||||||||
Vier palmaressen uit 1870-74Onlangs geraakten wij in het bezit van de palmaressenGa naar voetnoot(19) van het pensionaat van Moorslede over de schooljaren 1870-71 tot en met 1873-74. Zij laten het toe een kijkje te nemen in het inwendige van deze kostschool in de laatste helft van de 19de eeuw. Deze palmaressen geven achteraan telkens de naamlijst in alfabetische volgorde van de pensionnairen uit het verlopen schooljaar. Toevallig is in ons exemplaar van het schooljaar 1872-73 de leerlingenlijst niet meer voorhanden (zie afb.).
Een nazicht van deze lijsten leert ons dat Moorslede zijn leerlingen recruteerde over de hele provincie West-Vlaanderen. Om te beginnen waren er in de jaren 1870-74 gewoonlijk een twintigtal internen uit de gemeente Moorslede zelf. Uit de omliggende steden en dorpen, gelegen tot op een afstand van circa tien kilometer, telden we een jaarlijks gemiddelde van een 45-tal inwonende pensionairen. Verdere localiteiten met één of meer kostgangers in Moorslede waren Leisele, Koekelare, Vlamertinge, Waregem, Westende, Ruddervoorde, Merkem, Pollinkhove, Menen, Izegem, Kortemark, Eggewaartskapelle, Kortrijk, Brugge, Nieuwpoort, Ieper, Mesen, Oudekapelle, Lichtervelde, Hoogstade Handzame, Reningelst, Elverdinge, Torhout, Brielen, Alveringem, Lo, Dudzele, Zuidschote, Noordschote, Nieuwkerke, Werken en Poperinge. Ook een paar uit Rijsel, Parijs, Armentiers, Komen (Fr.), Néchin en Doornik. Alles samen kwamen er in deze vier jaar uit niet minder dan 66 verschillende plaatsen pensionairen naar Moorslede.
In de jaren 1870-74 waren er nog één Ierse, een paar Engelse meisjes en twee meisjes uit San José (Californië, USA)Ga naar voetnoot(20). De Engelse aanwezigheid zal dus in de jaren 1870 sterk afgenomen zijn.
De recrutering uit afgelegen localiteiten in onze gouw mag niet uitsluitend verklaard worden door de goede faam van het instituut, maar zal eveneens zijn oorsprong vinden in het feit dat de zusters van Moorslede in de laatste helft van de 19de eeuw vestigingen en bijhuizen in enkele plaatsen van ons bisdom begonnen waren, iets wat de propaganda voor de kostschool in hun moederhuis zeker ten goede is gekomen. Maar het peil was ongetwijfeld voortreffelijk. | |||||||||
[pagina 214]
| |||||||||
[pagina 215]
| |||||||||
Hoe verklaart men anders de permanente aanwezigheid van een tiental meisjes uit het nabije Roeselare, terwijl er daar eveneens gerenommeerde meisjeskostscholen bestonden (de Grauwe Zusters, de Burgerschool)?
Wat de sociale herkomst van de leerlingen betreft, is het moeilijk exacte gegevens mede te delen, maar hoofdzakelijk, zoniet uitsluitend, waren het allemaal dochters van grotere landbouwers, rijkere middenstanders en burgerij, die de school bevolkten. Alleen al het hoge kostgeld sloot de kleine man onherroepelijk uit. In die tijden bedroeg dit immers 300 frs. per jaarGa naar voetnoot(21). Een werkman die toen ‘een frank daags en de kost’ verdiende moest er zeker nooit aan denken, al was het ook maar één van zijn dochters op internaat in Moorslede te plaatsten. Voor die meisjes betond er naast het pensionaat, een hele keuze van scholen voor externen (huishoudschool, kantwerkschool, spinschool,...).
Voor kinderen uit minder bemiddelde gezinnen was de kennis van het Frans wel een droombeeld, maar daar bleef het bij. Het Frans en de enkele andere vakken die de burgerij en de begoede klassen noodzakelijk achtten en flatteerden (piano, tenue des livres, peinture, dessin, musique vocale, enz.) waren ongetwijfeld de grote troeven die Moorslede uitspeelde om de instelling een voortreffelijke naam en faam te bezorgen.
Uit de lijsten van de leerlingen herkennen we toch de namen van enkele ons goed bekende middenstands- en burgerfamilies uit onze streek: De Neckere (Moorslede), Gryspeerdt (Roeselare), Paret (Izegem), Vandepitte (Oostnieuwkerke), Vanden Weghe (Passendale), Vanhee (Lichtervelde), Van Hee (Lo), Verbeke (Roeselare), Ingelbeen (Dadizele), Lodrioor (Roeselare), Bagein (Roeselare) en uit wijd verspreide en grotere boerengeslachten: Capelle (Staden), Loncke (Lendelede), Moenaert (Eggewaartskapelle), Tryssesoone (Noordschote)Ga naar voetnoot(22) en vele andere namen die blijkbaar allemaal de leidende families van de West-Vlaamse maatschappij uit die jaren in herinnering brengen. | |||||||||
[pagina 216]
| |||||||||
Over het leerpeil van deze kostschool kunnen we bijna niets meedelen, wel iets over het leerplan en de onderwezen vakken. De palmaressen geven zeer gedetailleerd weer welke vakken er per afdeling (cours) op het programma stonden. Wij vermelden beknopt deze leervakken.
Na doctrine chrétienne, met als onderverdelingen histoire sainte et géographieGa naar voetnoot(23), kwam er in de allereerste plaats langue française, uitgesplitst in volgende afzonderlijke vakken: grammaire, analyse grammaticale et logique, orthographe, style épistolaire, lecture, thème et version. Dan volgt langue flamande, die haar deel kreeg met volgende afdelingen: grammaire et analyse, orthographe (welke spelling werd er hier gevolgd?), lecture, style épistolaire en version.
Verder vermeldt het palmares histoire, mythologie, géographie, notions de commerce, tenue des livres, arithmétique, calligraphie, dessin linéaire en déclamation.
Omdat het hier meisjesonderwijs betreft, werd eveneens plaats ingeruimd voor vakken onder de verzamelnaam ouvrages manuels (couture et remmaillure, rentraiture, boutonnières, point de tulle, broderie, tapisserie, filochet, crochet, etc.). Nergens is er iets te merken van vakken zoals koken, spijsbereiding, strijken of huishouding. Deze school bereidde haar pupillen voor op een burgerlijk bestaan waar de meiden wel het werk en het huishouden zouden beredderen.
Het pensionaat richtte ook enkele cours facultatifs in. Hier verschijnt langue anglaise (littérature, thèmes, orthographe) blijkbaar een overblijfsel uit de tijd toen Engelse leerlingen in groter aantal aanwezig waren. Ook musique vocale, piano, peinture en dessin waren vrije leergangen.
Vooraan het palmares staan de quoteringen inzake gedrag, namelijk politesse et égards, maintien, ordre et propreté, exactitude, alsook le prix d'après les suffrages des maîtres et des élèves.
Alles samen hebben we de indruk dat het onderricht aan de meisjes in Moorslede, indien het in handen zat van bekwame en ijverige leraressen, op het niveau stond van wat er in die jaren aan de jongens | |||||||||
[pagina 217]
| |||||||||
aangeboden werd in de handelsafdelingen van colleges en middelbare scholen, wat wij nu tot onze moderne humaniora zouden rekenen.
Het onderwijs in Moorslede werd gevolgd door leerlingen na hun eerste communie (12 j.). Over de leeftijd van de schoolgangers zouden we ons uiteindelijk gedetailleerd kunnen inlichten door de bevolkingsboeken te onderzoeken uit de gemeenten en steden waar de pensionaires afkomstig van waren. Dit tijdrovend werk hebben we niet ondernomen. We kunnen echter wel mededelen dat een groottante van ons, destijds pensionaire in Moorslede, een eerste maal in het palmares van 1871-72 verschijnt. Ze was precies 13 jaar oud toen ze haar studies begonGa naar voetnoot(24). Zo zal het voor alle meisjes geweest zijn. We hebben hier te doen met middelbaar onderwijs, niet met lager of basisonderricht. Frans was er meer dan waarschijnlijk de omgangstaal en de taal van het onderricht; misschien werden de lessen van Nederlandse taal zelfs in het Frans gegeven.
Wel was er aan het instituut een lagere meisjesschool verbondenGa naar voetnoot(25), maar daarover ontbreken praktisch alle inlichtingen. Deze basisschool werd, in tegenstelling tot het pensionaat dat zijn studentinnen als internen bestempelde, de school van de externen gehetenGa naar voetnoot(26).
Hoeveel studiejaren er in Moorslede waren, valt eigenaardig genoeg uit de vier palmaressen niet af te leiden. Het eerste palmares vermeldt een troisième cours, die in dit schooljaar de hoogste (en laatste?) leergang scheen te zijn, terwijl het laatste palmares ook de uitslagen mededeelt van een cinquième cours. Vermoedelijk was de volledige cyclus wel vijf studiejaren, maar we hebben de indruk dat de pensionaires ook cursussen konden volgen die niet tot hun eigen specifiek leerlingenjaar behoorden. De uitslagen, waarvan enkel diegenen vermeld worden die in de prijzen vielen, staan zo hopeloos door mekaar dat het niet meer mogelijk is concreet uit te maken hoe de innerlijke structuur van de kostschool inzake lesuren en dergelijke in mekaar stak. | |||||||||
[pagina 218]
| |||||||||
De zomervakantie begon telkens op de voorlaatste maandag van augustus en de leerlingen werden terug verwacht op de eerste maandag van oktober. Daags nadien was er een Mis van de H. Geest om het schooljaar aan te vangen. In deze Mis moesten alle leerlingen verplicht aanwezig zijn. In de kostschool was er immers een kapel. Eigen geestelijke directeurs waren er in 1862 nog niet. Later waren er wel priesters die de kostschool (en het klooster?) bestuurden. De meest bekende geestelijke directeur van Moorslede was Desiré Lescouhier (Zillebeke 1855 - Brugge 1939), de latere kanunnik en inspecteur van het vrij onderwijs in ons bisdom, tevens auteur van enkele historische publicaties. Hij was directeur in Moorslede van 1895 tot 1907.
Rond 1870 werd er een grondige verbouwing van het oudere gebouwencomplex doorgevoerd. Deze nieuwbouw heeft ongetwijfeld de toeloop van internen gunstig beïnvloed. Van de vernieuwde instelling werd er begin 1870 een fraaie lithografie uitgegeven, die het hele klooster in vogelperspectief weergeeft (zie afb.).
Het pensionaat van Moorslede telde in zijn beginperiode reeds een behoorlijk aantal leerlingen. In 1860 waren er ‘gewoonlijk zeventig leerlingen’ en twintig jaar vroeger (dus circa 1840) waren er ‘een | |||||||||
[pagina 219]
| |||||||||
tachentig pensionnairen’Ga naar voetnoot(27). Onze palmaressen geven volgende leerlingenaantallen:
Het leerlingenaantal ging dus vlug omhoog. Omstreeks 1895 moesten er opnieuw uitbreidings- en verbouwingswerken uitgevoerd worden. In dat jaar werd er weer een prestigieuze lithografie van het hele complex aangemaakt en verspreid (zie afb.).
Het pensionaat van Moorslede kende een bloeiperiode tot aan de eerste wereldoorlog. De instelling stond in het gewest en ver daarbuiten gunstig aangeschreven. Ze voldeed in ruime mate aan hetgene de burgerij en de toenmalige hogere standen van het meisjesonderwijs verwachtten, nl. een doorgedreven studie van de Franse taal, aangevuld met elementen van het savoir vivre uit grootmoeders tijd. Als dusdanig had het een faam die solied en onaantastbaar was en in de omgeving zelfs vaak aangezien werd als fransdolheidGa naar voetnoot(28). In het | |||||||||
[pagina 220]
| |||||||||
instituut zelf werd het pensionaat veel hoger aangeslagen dan de school van de externen. Zo was er ooit in 1843 een conflict onder de zusters, waarbij een zuster die les gaf in het pensionaat, bij maatregel van de overste, verplicht werd verder les te geven aan de externen om contact te vermijden met de pensionaatsleraressen waarmee ze in onverschil geraakt was; ze dreigde uit te treden en de zaak kon op het nippertje, na tussenkomst van het bisdom, in der minne geregeld wordenGa naar voetnoot(29).
Eigenlijk verschilde het pensionaat van Moorslede maar weinig van de andere meisjespensionaten uit ons bisdom. Ze waren noch min nog meer haarden van verfransing. Onder het mom van une éducation bien soignée hielden ze de sociale kloof kunstmatig in stand die er bestond tussen de geledingen in onze maatschappij. In onze colleges en middelbare scholen was er in de laatste helft van de 19de eeuw een zekere vorm van vlaamsgezindheid ontstaan. In de meisjesscholen evenwel was het woord Blauwvoeterie zeker een totaal onbekend fenomeen.
* * *
In 1914-18 werd het pensionaat van Moorslede, samen met het klooster, helemaal vernield; er bleef werkelijk niets meer overeind. Het werd nadien niet meer heropgebouwd nabij de kerk van Moorslede, op de plaats waar het vroeger stond, maar wel verderop in de gemeente in de richting van Passendale. In de twintigerjaren werd opnieuw van wal gestoken met een internaat en een middelbare onderwijsinrichting, nu onder de historische benaming van ‘Onze-Lieve-Vrouw ten Bunderen’. Bijhuizen werden verder opgericht en in 1925 reisde er een eerste groep missiezusters van ten Bunderen af naar Basankusu in Belgisch Kongo.
Maar in 1991 werd de middelbare onderwijsinrichting gesloten en thans in 2004 zijn de laatste zusters van deze grote en belangrijkste congregatie, bij gebrek aan roepingen, uit het moederhuis vertrokken naar hun bijhuis, een rusthuis voor bejaarden in Zonnebeke.
Een merkwaardig hoofdstuk uit het verleden van Moorslede is hiermee definitief afgesloten en geschiedenis geworden. L. Van Acker | |||||||||
[pagina 221]
| |||||||||
BijlageProspectussen van de kostschool van MoorsledeMoorslede, Belgium, Flanders, Ordo recitandi Officii Divini et Missae Celebrandae pro anno Domini 1841, blz. 121.Boarding School for Young Ladies, under the direction of the Priests in the Convent of the Sisters of Charity at Moorslede, situated between Ostend ans Lisle, near Menin. Terms, board, lodging and tuition; the French and English languages (the last by a resident English teacher); geography, history, writing, mathematics, book-keeping, etc.; plain and ornamental needle-work, at £12 per annum. Payments quarterly, and in advance. Vacation commences 1st of May, and ends on the 15th. No extra charge made for those who remain at school during that time. Apply, by letter, to R. Beke, Superior of the above-mentioned convent. | |||||||||
The Catholic Directory, 1849, blz. 147-148.Moorslede, near Courtrai, Etablissement des Soeurs de Charité of Young Ladies. This Establishment is situated in a part of Belgium renouned for the salubrity of its climate; the convent is very large, and stands in its own grounds, which are very extensive; the class-rooms and dormitories are lofty and well-aired, the gardens and playgrounds are devoted tot the recreation of the pupils. The health of the young ladies is watched over with particular care, and in case of illness, the most soothing attention is profusely bestowed on the patient. The food is abundant, of the most wholesome description, and varied daily, the mistresses take their meals in common with the pupils, and unceasingly watch over their charges, endeavouring to inculcate a love of order, cleanliness, and parity of manners. The course of instruction comprises religion, reading, the French and Flemish languages, writing of different descriptions, arithmetic, book-keeping by both single and double entry, epistolary correspondence, history both ancient and modern geography, the use of the globes and sphere, needle-work; this branch claims and receives particular attention, no pupil being allowed to commence fancy work or embroidery till she is perfect mistress of plain work. Terms: - The charge for Board and Education is fired 300 francs, or £12 per annum. Washing 50 francs, or £2 per annum. No extra charge is made, when the pupils stay the holidays. Music, singing, drawing, etc. are charged extra; for particulars of which and information, apply to the Rev. P.L. Benoit, S. Austin's, Granby-row, Manchester; and in Belgium, to Mr. l'Abbé Syoen, Vicaire à Moorslede, Flandre Occidentale, Belgique. | |||||||||
The Catholic Directory, 1851, blz. 133.Moorslede, near Bruges. Convent of the Sisters of Charity - Terms £14 per annum. A prospectus giving full details may be had on application to the Rev. P.L. Benoit, S. Austins, Granby-row, Manchester. |
|