Bouvier de roulers
‘Bouvier of Vlaamse veedrijver. Hoogbenig, ruwharig, tamelijk breed hoofd met niet te lange snuit. Oren en staart gecoupeerd. Alle kleuren van zwart naar vaal en grijs, gestroomd of gevlamd. Schouderhoogte ca 65 cm.’ (Winkler Prins-Encyclopedie, 7de druk, 1977).
Taai en sterk was hij, die Vlaamse veedrijver en herdershond, die over grote afstanden kudden vee naar de markten dreef en mens en dier beschermde tegen gevaren langs de weg. Men komt hem tegen in het boek ‘Uitgedreven’ door Edmond Denys (Antwerpen, 1922, blz. 56). Priester Denys is zopas door zijn bisschop ontlast van zijn taak als pastoor van de West-Vlaamse seizoenarbeiders in het buitenland (vooral Noord-Frankrijk), en benoemd tot pastoor van Klerken. Vrijdag 25 september 1914 - de Duitse troepen zijn bezig met hun opmars door het land - biedt de Roeselaarse onderpastoor C. Bittremieux hem ‘een hondejong’ te koop voor vijftien frank. ‘Welhoe? Zooveel geld voor een schamel hondejong!’ vroeg ik heel verbaasd. - ‘Spreek van geluk, dat gij hem zo goedkoop krijgt, zo'n eerste rashond, de Roeselaarse boevershond, chien-bouvier de Roulers! Bezie mij die grove en machtige poten, die oren en die machtige kop! Een prachthond zal hij worden, en ge zult er veel geld van maken, is 't zake da-je hem wilt voortverkopen.’
De uitmuntende schrijver Roger Slosse herinnert zich uit zijn jeugdjaren (geboren in 1915) dezelfde Roeselaarse bouvier in zijn artikel ‘De Kokelarestraat: de Tien Geboden, de Acht Zaligheden en de Vier Uitersten’ (Rollarius, XXIX, 2000, blz. 165). De firma Hostens-Maselis komt er ter sprake, groothandel in koloniale waren daar in de buurt, aan de Hoogledesteenweg (thans Noordstraat). Tussen de twee wereldoorlogen had elke boever (voerman-paardengeleider) van die firma een Bouvier de Roulers als gezel op zijn wagen, zegt Slosse, en hij vervolgt: ‘Iemand vertelde mij eens dat de Duitsers tijdens de Eerste Wereldoorlog alle honden van dit ras opeisten om ze in de Heimat als kweekdieren te gebruiken.’ Er lijkt alvast voldoende reserve te zijn geweest om de firma Hostens-Maselis na 1918 aan die Roeselaarse Bouviers te helpen.
Roger Slosse vertelde me dat Roeselare dit eigen bouvier-ras te danken had aan de gebroeders Scharlaeken. Over dat tweetal heeft Slosse overigens al geschreven, in een heel ander verband dan wel (Zo sprak Koberkie, Roeselare 1991, blz. 53). Zekere jongelui vonden het in die tijd heldhaftig om over de straat een streep te trekken, en dan de eerste voorbijganger te staan afwachten die de streep over durfde. Die vielen ze met z'n allen op het lijf. Zo'n bende stond op een zondag bij het Kruis op de Nieuwmarkt haar slachtoffer af te wachten. Sooten en Stekker Scharlaeken hoorden in een herberg ‘dat 't were gang was aan 't Kruis op de Nieuwmarkt’, en dat wilden ze wel eens zien.
‘Nè, broere, 't is hier 'n schreve!’ En onder het oog van broekschijters die daar bij het Kruis achter elkaar wegkropen veegden die Scharlaekentjes met hun schoenzolen de streep uit: ‘Kijkt! Als 't er nu nog eene keer entwien van jundre hier een schreve durft trekken gaan ik en mijn broere d'r eerst twintig keers te reke over gaan, en als 't er daar entwien niet kontent mee is gaan we de schreve ton uitvagen met zijnen dikke kop!’
Ras teelt ras.