Biekorf. Jaargang 104
(2004)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 97]
| |
[Nummer 2]De vier prefecten van het departement van de LeieDe staatsgreep van 18 Brumaire VIII (9 november 1799) en de vervanging van het Directoire door het Consulaat, waarover men op 12 november in Brugge per koerier was ingelicht, werd algemeen met voldoening begroetGa naar voetnoot(1). Het beleid van het Directoire, in zijn laatste fase gekenmerkt door fanatiek gedrag, was uitgemond in chaos en anarchie. De ‘Tweede Terreur’, ingevoerd na de staatsgreep van 18 Fructidor V (14 september 1797), bij ons bekend als de ‘Beloken Tijd’ had zich vooral toegespitst op het vervolgen van de bedienaars van de katholieke eredienstGa naar voetnoot(2), op het verwijderen van religieuze symbolen uit het straatbeeld en op het verkopen en slopen van kerken en kloosters. In Brugge vielen als voornaamste slachtoffers de eeuwenoude Sint-Donaaskathedraal, de Eekhoutteabdij en de kloosters van de Augustijnen, van de Karmelieten, van de Predikheren, van de Minderbroeders, van de Grauwzusters, van de Zwartzusters, van de Arme en de Rijke Klaren, die allen verdwenen onder de slopershamerGa naar voetnoot(3). Ex-edellieden, zelfs als ze zich tot de revolutie hadden bekeerd, kregen het lastig en werden uit alle functies geweerd. Voor het overige was het Directoire nogal corrupt en vooral onbekwaam het hoofd te bieden aan de economische moeilijkheden, de monetaire crisis en de militaire tegenslagen.
Iedereen voelde het aan dat generaal Bonaparte de sterke man zou | |
[pagina 98]
| |
worden en orde op zaken zou stellen. De kroniekschrijver Jozef Van Walleghem, meestal goed ingelicht en altijd een voortreffelijke barometer van de Brugse publieke opinie, drukte onmiddellijk zijn tevredenheid uit: Eenider wiert als met eene buijtengewone vruegt bevangen, voorsiende een spoedig eijnde van alle onse rampen, miserien en ellenden (...) op het vernemen dat bij de centraele administratie van ons departement eenen expressen uijt Parijs is aengekomen met versekerde maeren dat het Directorie, den raed van 500 en degone van 250 ouderlingen aldaer buijten staet van bevel gestelt is en reets naer St.-Cloud verplaest zijn en dat den generael Bounaparte gesaementlijk met Moureau zig aen 't hooft der gewaepende magt geplaest heeftGa naar voetnoot(4).
Het Triumviraat, in de eerste plaats de Eerste Consul, besliste onmiddellijk ingrijpende wijzigingen door te voeren op alle bestuursniveausGa naar voetnoot(5). Een afgevaardigde van de Consuls, Alexandre CrochonGa naar voetnoot(6), voormalig lid van de Conseil des Cinq-Cents, arriveerde in Brugge op 17 december 1799 met de barge uit Gent en nam gedurende enkele dagen de feitelijke leiding van het departement op zich. Hij werd als een hoge personaliteit verwelkomd, met vlaggen en wimpels, en met kanonschotenGa naar voetnoot(7). Uit welke richting de wind waaide toonde hij aan door onmiddellijk een onbezette zetel in de voorlopig nog op post blijvende administration centrale toe te kennen aan Jacques Mazeman de Couthove (1768-1837) uit Poperinge | |
[pagina 99]
| |
Ga naar voetnoot(8), ondanks het feit dat de commissaire du Directoire Fournier er hem op attent maakte dat het om een ex-edelman ging, die door het decreet van 9 frimaire VI (30 oktober 1797) onverkiesbaar was voor overheidsfunctiesGa naar voetnoot(9).
Enkele weken later voerde de wet van 17 februari 1800 de functie van prefect in, die voortaan als hoogste gezagdrager elk departement zou leidenGa naar voetnoot(10). Hiervoor spiegelde men zich op de intendant die onder het Ancien Regime de koninklijke macht vertegenwoordigde in de Franse provincies. De prefect nam de plaats in van de commissaire du Directoire, maar werd bekleed met méér gezag en aanzien en bedacht met een veel royaler wedde. (J'avais donné des traitements énormes aux préfets, herinnerde Napoleon zich op Sint-Helena). Het departement van de Leie werd onderverdeeld in vier arrondissementen met telkens aan het hoofd een onderprefect (voorloper van de arrondissementscommissaris)Ga naar voetnoot(11), de in 1795 opgerichte 40 kantons die elk een aantal gemeenten in het departement van de Leie bestuurden werden opgedoekt en iedere gemeente, zelfs een heel kleine, kreeg haar apart bestuur. Naast de prefect kwam een conseil général, prefiguratie van de provincieraad en een conseil de la préfecture, opvolger van de administration centrale en voorloper van de bestendige deputatie. Beide organen hadden evenwel maar een beperkte bevoegdheid. De hoofdverantwoordelijkheid en de macht lagen bij de prefect, die zich in de uitvoering van zijn taken liet bijstaan door een hiërarchisch georganiseerde administratie, voor een belangrijk deel bemand met ambtenaren die vanuit Frankrijk waren geïmporteerd.
Vanaf de oprichting van het ambt van prefect (februari 1800) tot het einde van het keizerrijk (maart 1814), kende het departement van de Leie vier opeenvolgende titularissen. Het ging om graaf Justin de Viry, markies Bernard de Chauvelin, graaf Pietro Arborio en Jean-François Soult. Over deze heren die, méér dan de provinciale of | |
[pagina 100]
| |
locale politici en ambtenaren de macht in handen hadden, en gedurende hun ambtsperiode invloed op onze stad en streek uitoefenden, is in Brugse of West-Vlaamse publicaties weinig terug te vinden, zowel over die ambtsperiode bij ons, als over wie ze eigenlijk waren en wat ze voor en na hun Brugs verblijf uitrichtten. Vooral hun levensloop vooraleer ze in Brugge prefect werden, kan interessant zijn, teneinde ze beter te situeren. Ook in hun land van herkomst zal men niet veel over hen aantreffen, alleszins geen overzichtelijke synthese. Wie waren zij? Wat waren hun antecedenten vooraleer ze in Brugge terecht kwamen? Had dit voorgaande leven invloed op hun Brugse tijd? Waren ze toegewijde dienaars van het centrale gezag of pasten ze zich aan de noden en verlangens aan van hun plaatselijke onderhorigen? Lieten ze eventueel tastbare herinneringen na? Had hun verblijf in Brugge invloed op hun verdere loopbaan? Op deze en andere vragen hopen we met deze studie een begin van antwoord te geven. | |
I.
| |
[pagina 101]
| |
Portret van graaf Justin de Viry in ambtskledij als senator (ca 1806), door François Kinsoen (Stedelijke Musea, Brugge)
| |
[pagina 102]
| |
genoemd onder de drie oudste families van het hertogdom Savoie. De wapenspreuk van de familie de Viry luidde heel toepasselijk: A virtute viri.
De titulatuur van de Viry klonk in de tijd die aan de revolutie voorafging aldus: graaf de Viry, baron de la PerrièreGa naar voetnoot(13), baron de CohendierGa naar voetnoot(14), heer van OgnyGa naar voetnoot(15), ArchampsGa naar voetnoot(16), Sauterans, etc. Zolang zijn vader leefde en de titel van graaf de Viry voerde, ging Justin door het leven als baron de la Perrière. Over zijn studiejaren hebben we, net zoals over die van zijn drie opvolgers, niets teruggevonden. Als hij zijn ouders van de ene diplomatieke post naar de andere volgde, zal hij alvast heel jong al een internationale opleiding hebben genoten. | |
Een aristocratisch huwelijkOp 12 november 1761, net vierentwintig geworden, trad de Viry in Londen in het huwelijk met Henrietta-Jane Speed (1728-1783). Een katholiek huwde in de Engelse hoofdstad in de kapel van een ambassade, aangezien geen andere kerken waren toegelaten. De kapel van de ambassade van Sardinië-Piemonte was het oudste bolwerk van het post-reformatorisch katholicisme in Engeland. Het was gelegen in Lincoln's Inn Fields, in wat thans de Sardinia Street heet. De jonggehuwden lieten bij die gelegenheid hun portret maken door de Franse schilder François Xavier Vispré (Besançon 1730 - Londen 1790) die naar Engeland was uitgewekenGa naar voetnoot(17). Henrietta was de dochter van Samuel Speed (1682-1731) en lady Cardonel Jones. Haar voornaam verwees naar de hertogin van Marlborough. Haar vader had zijn militaire strepen en sterren verdiend op de slagvelden in Vlaanderen onder bevel van Marlborough (1650-1722), o.m. in Oudenaarde en Wijnendale.
In haar prille jeugd had Henrietta haar beide ouders verloren en haar vaders' militaire chef, die ook zijn vriend was, veldmaarschalk | |
[pagina 103]
| |
Richard Temple, eerste burggraaf Cobham (1675-1749), had haar opgevoed als was ze zijn dochter. Dit deed hij op Stowe Manor House, zijn landgoed met koninklijke afmetingen, toen en tot op vandaag omringd door uitzonderlijke tuinen, als Elysische Velden aangelegd onder de leiding van onder meer de grote tuinarchitect Lancelot ‘Capability’ Brown (1716-1783)Ga naar voetnoot(18). Cobham was rijk in vastgoed, zijn vrouw was rijk aan cash en hij werd nog rijker door het levenslange innen van de octrooirechten op het eiland Jersey, waar hij zelden kwam maar aanzienlijke inkomsten uit haalde. Hij was niet alleen een militair en een politicus, hij had in Eton en Cambridge gestudeerd en was méér intellectueel dan veel van zijn aristocratische evenknieën. Henrietta Speed kreeg bij hem dan ook een uitstekende opvoeding. Ze leerde Latijn en Grieks, de brieven die ze schreef waren voortreffelijk, ze was literair onderlegd en ze toonde zich zeer geïnteresseerd in wat omging in de internationale politiekGa naar voetnoot(19). Ze had uiteraard de rijkelijk gestoffeerde bibliotheek van haar stiefvader ter beschikking.
In het prinselijk kader dat Stowe Park bood, kwamen heel wat prominente Britten bij Cobham aan huis en Henrietta kon met een aantal onder hen kennis maken. Dichters en schrijvers waren talrijk in Stowe te gast en de weerslag was hiervan te vinden in hun geschriften. Onder hen bevonden zich Daniel Defoe (1660-1731)Ga naar voetnoot(20), Jonathan Swift (1667-1745)Ga naar voetnoot(21), Samuel Boyse (1708-1749)Ga naar voetnoot(22), William Congreve (1670-1729)Ga naar voetnoot(23), Richard Glover (1712-1785)Ga naar voetnoot(24) en vooral de dichter en satiricus Alexander Pope (1688- | |
[pagina 104]
| |
1744)Ga naar voetnoot(25), zelf groot tuinman, die in juli 1739 op Stowe Manor, in afwezigheid van Lord Cobham, gezelschap hield aan Lady Cobham en de jonge Henrietta SpeedGa naar voetnoot(26). Er was ook nog James Hammond (1710-1742), parlementslid en elegisch dichter, die stierf tijdens een verblijf in Stowe ManorGa naar voetnoot(27). Tuinliefhebbers schreven boeken over Stowe, zoals Gilbert West (1703-1756), een neef van Richard TempleGa naar voetnoot(28), Benton SeeleyGa naar voetnoot(29), William Gilpin (1724-1804)Ga naar voetnoot(30), en George Bickham (1684-1769)Ga naar voetnoot(31).
Architecten en tuinarchitecten waren natuurlijk ook vaak te gast, aangezien kasteel en omgeving geregeld werden uitgebreid of aangepast. De tuinen met hun veertig tempels en follies (het familiewapen van de heer des huizes droeg als toepasselijk motto: Templa quam dilecta) en met hun veelheid aan monumenten allerhande, waaronder een Chinees paviljoenGa naar voetnoot(32), waren opgevat als een filosofisch en politiek manifestGa naar voetnoot(33). De uitbreidingen aan het oorspronkelijk huis werden uitgevoerd door John Vanbrugh (1664-1726), de architect van o.m. Blenheim Palace en Howard Castle. Henry Flitcroft (1697-1769) en James Gibbs (1682-1754) zetten het werk aan het kasteel verder en bouwden tevens, zoals ook hun voorganger, een aantal tempels in de tuinen, wat ook gedaan werd door William Kent (1685-1748) en door de Venetiaan Giacomo Leoni (1686-1746)Ga naar voetnoot(34).
Voor Cobham en zijn geestesgenoten was het zich terugtrekken op | |
[pagina 105]
| |
hun landgoed een politieke daad: ze wilden, onder Walpole, niets met de machthebbers in Londen meer te maken hebben. Meteen ook drukten ze hun politieke en filosofische overtuigingen uit in de aanleg van hun tuinen, en in de symbolisch geladen gebouwen die ze er in oprichtten, waarin men een zelfde sfeer aantreft als die van de Verlichting en die waaruit de vrijmetselarij ontstond. Cobham en enkele van zijn vrienden, waaronder de Prince of Wales, traden trouwens toe tot de Engelse freemasonryGa naar voetnoot(35). Hij was ook lid in zijn jonge jaren van de Kit-Cat Club, die een samentreffen was van 48 invloedrijke Whigs, sterke voorstanders van de protestantse monarchie, zoals ze was voortgesproten uit de Glorious Revolution van 1688.
Onder haar bezoekers telde Stowe Manor House heel wat politici. In 1733 had eerste minister Robert Walpole (1676-1745) een deel van de Whigs tegen zich in het harnas gejaagd, waaronder Cobham, aan wie hij het bevel over de King's Dragoon Guards ontnam, alsook een paar jaar later de functie van Luitenant van het graafschap Buckinghamshire. Ten zeerste getroffen door deze kaakslagen, sloot Cobham aan bij de groep opponenten, die zich de ware Patriots noemdenGa naar voetnoot(36). Hij werd toen een soort recruiting officer voor talentvolle jongeren die hun weg zochten, als Cobhman's Cubs bekend werden en door Walpole denigrerend de Boy Patriots werden genoemd, spotnaam die ze fier als een geuzennaam droegen. Onder hen waren er verschillende neven van Cobham, of die familie zouden worden, zoals William Pitt senior (1708-1778), die met een nichtje van hem huwdeGa naar voetnoot(37). De groep bracht de ontgoochelde vleugel van de Whigs samen en steunde volop Frederick, de Prince of Wales (1707-1751), in zijn ruzies met zijn vader George II (1683-1760). In de Tempel van de Vriendschap die Cobham in zijn tuinen liet bouwen (1739), stonden de bustes van zijn nauwste politieke geestesgenoten. Naast die van hemzelf en van de Prince of Wales zag men er die van de lords Chesterfield (1694-1773), John Fane, graaf van Westmoreland (1682-1762), Marchmont (1675-1740), Granville-Leveson-Gower (1694-1754), Bathurst (1684-1775), Chatham alias William Pitt, Lyttelton (1709-1773) en Richard Grenville (1711-1779), zijn latere opvolger. Pas na de val van Walpole, zouden enkele | |
[pagina 106]
| |
leden van de groep in een brede regering functies vervullen en zelfs Cobham werd in zijn oude dag nog in eer hersteld, toen hij aan het hoofd werd geplaatst van prestigieuze regimenten, achtereenvolgens de Horse Grenadier Guards, de 5th Dragoon Guards en de 10th Royal Hussars van generaal Gore. In zijn laatste levensjaren ondersteunde hij dan ook de regeringen van eerste minister Pelham (1696-1754).
Al die namen van personaliteiten uit diverse milieus, die bij tijd en wijle op Stowe Manor vertoefden, met inbegrip van de Prince of Wales, tonen aan in welke nogal uitzonderlijke omgeving Henrietta Speed opgroeide. Na de dood van burggraaf Cobham, die bij zijn overlijden doorging voor één van de rijkste mannen in Engeland, bleef ze de nauwste metgezel van zijn weduwe, lady Ann Cobham (ong. 1695-1760), dochter van de steenrijke Londense brouwer en parlementslid Edmund Halsey (ca1670-1729)Ga naar voetnoot(38). Naast al het overige dat ze bij haar huwelijk als bruidschat had meegekregen, bracht, na de dood van haar vader, de verkoop van de Anchor BreweryGa naar voetnoot(39) haar een aanzienlijk fortuin op. Veel daarvan werd door Cobham in zijn Stowe Manor en Stowe Gardens geïnvesteerd. In overeenstemming met het Engelse majoraatsysteem, werd Stowe na de dood van burggraaf Cobham, gelet op het ontbreken van kinderen, eigendom van neef Richard Grenville, die als tweede burggraaf Cobham en als graaf Temple, tijdens de drie volgende decennia verder het kasteel en de tuinen van Stowe zou uitbreiden en verbeteren, tegelijk ook af en toe regeringsfuncties uitoefenend, iets minder dan zijn schoonbroer William Pitt (met wie hij trouwens in ruzie kwam) en dan zijn broer George Grenville (1712-1770) en later ook zijn neven William Grenville (1759-1834) en William Pitt junior (1759-1806) die allen eerste minister werdenGa naar voetnoot(40). | |
[pagina 107]
| |
De dames Cobham en Speed, als ze niet in hun Londense woning in Hannover Square verbleven, bewoonden voortaan het mooie Stoke Manor House in Stoke Poges (Buckinghamshire), geërfd van Edmund Halsey. De tuinen werden ook hier door ‘Capability’ Brown heraangelegd. De ladies bleven er de vrienden en relaties van lord Cobham als hun gasten ontvangen. Lady Cobham had ook haar eigen vrienden. Eén van hen was Georg Friedrich Haendel (1685-1759) van wie ze een onvoorwaardelijke fan was, bekend omdat ze hem steeds bijviel, ook als anderen soms kritiek op zijn werk haddenGa naar voetnoot(41). Waarschijnlijk ontmoetten ze elkaar vaker in hun oude dag, want van de blind geworden Haendel is bekend dat hij zich tijdens de laatste drie jaar van zijn leven regelmatig van zijn huis in Brooke Street naar de kortbij gelegen Hannover Square liet brengen om zijn devoties te gaan doen in de Saint George ChurchGa naar voetnoot(42). Was lady Cobham een leerlinge van hem? Een tijdgenoot, de musicoloog Charles Burney (1726-1814), schreef alvast dat de grote meester als zijn twee beste leerlingen de prinses van Oranje (oudste dochter van koning George II) en lady Cobham had vermeld. Zij en wellicht Henrietta speelden klavecimbel en hadden een collectie partituren in huis, die zo omvangrijk was dat men er kwam uit kopiëren. Andere musici in de bekendenkring van lady Cobham waren Johann Christoph Pepusch (1667-1752) die een serenade componeerde bij haar huwelijk met burggraaf Cobham, en Thomas Rawlings (1703-1767), violist, organist van Chelsea Hospital en regelmatig uitvoerder van werk van HaendelGa naar voetnoot(43).
Onder de jongere vrienden van lady Cobham bevond zich Horace Walpole (1717-1797), de zoon - maar geen vriend - van Robert Walpole, Cobhams' politieke vijand. Hij bracht zijn vriend, de dichter Thomas Gray (1716-1771) mee, van wie de moeder in Stoke Poges woonde. Gray schreef gedichten ter ere van Stoke Manor House en van zijn bewoonsters. In die gedichten kwam Henrietta Speed voor onder de naam Melissa. Tussen haar en de dichter ontstond een platonische vriendschap. Na de dood van lady Cobham liet Gray aan zijn vriend, geneesheer Thomas Wharton (1717-1794), weten dat er gefluisterd werd dat hij had samengespannen met Henrietta opdat zij de universeel erfgename zou zijn, mits hij vervolgens met haar zou trouwen. Dit was niet méér dan een roddel, | |
[pagina 108]
| |
want Gray dacht er niet aan zijn vrijgezellenleven op te geven. Wel schreef hij bewonderend, zoniet wat afgunstig, over hetgeen Henrietta had geërfd: minstens 30.000£, een huis in de stad, juwelen, buitengewoon veel Chinees en Japans porselein, etcGa naar voetnoot(44). Ook kocht ze onmiddellijk een nieuw huis aan in Londen voor £ 3.000Ga naar voetnoot(45). Wellicht had Henrietta veel geduld betoond ten overstaan van haar oud wordende stiefmoeder, die wellicht niet makkelijk was. Al in 1745 - ze was toen toch nog maar vijftig - beschreef een tijdgenoot haar als even more sullen, complaining and absurd than everGa naar voetnoot(46). Een andere jeugdvriend van Henrietta Speed was Henry Thrale (1724-1781). Zijn vader Ralph Thrale (1698-1758) was een neef van lady Cobham en hij was het die de Anchor Brewery van haar kocht na de dood van haar vader. Zijn zoon Henry, die hem was opgevolgd, had een groot deel van zijn jeugd doorgebracht op Stowe Manor en in Stoke House. In haar testament bedacht lady Cobham hem met 700 pond en droeg ze hem op dat hij Henrietta zou direct and advise in the management of her affairsGa naar voetnoot(47). Men kan misschien veronderstellen dat zij het wel aangenaam zou gevonden hebben indien haar twee nog ongehuwde ‘pleegkinderen’ samen zouden getrouwd zijn.
Een jaar na het overlijden van lady Cobham was Henrietta dus met Justin de Viry getrouwd. Gray berichtte aan Wharton: My old friend Miss Speed has done what the world calls a very foolish thing. She has married the Baron de la Peyriere, son to the Sardinian minister, the Comte de Viry. He is about 28 years old (ten years younger than herself) but looks nearer 40. This is not the effect of debauchery; for he is a very sober and good-natured man, honest and no conjurerGa naar voetnoot(48). Gray had het niet helemaal juist voor, Viry was 24 en Henrietta was 33. De aanzienlijke erfenissen die ze inbracht, - haar broers waren ondertussen ongehuwd overleden, zodat ze ook de enige begunstigde was geweest van de behoorlijke nalatenschap van haar ouders -, maakten haar allicht een heel aantrekkelijke partijGa naar voetnoot(49). Het huwelijk introduceerde de ambassadeurszoon in een aantal kringen van Whigs die vroeger tot de oppositie hadden behoord, maar thans, onder George III (1738-1820), die pas op de troon zat, de dienst uitmaakten en het politieke toneel in grote mate beheersten. Bij hen was | |
[pagina 109]
| |
Henrietta Speed kind aan huis, ze kende velen onder hen van toen ze bij haar pleegvader woonde, zoals de Temples, de Grenvilles, de Talbots, de Stanleys en natuurlijk William Pitt. Henrietta Speed was ook bevriend met de opvolger van Marlborough aan het hoofd van het leger, Lord George Sackville (1716-1785), wiens problemen ze na de slag bij Minden (1759) op de voet volgdeGa naar voetnoot(50).
In de 1911 Encyclopedia komt in de biografische nota gewijd aan Thomas Gray, een wat cryptische zin voor in verband met Henrietta Speed: but the lady escaped this mild destiny [namelijk het huwen met Gray] to become the Baroness de la Peyrire, afterwards Countess Viry, and a dangerous political intriguante. We hebben niets teruggevonden over een rol die zij als dangerous political intriguante zou gespeeld hebben. De bemerking kan evenwel niet zonder meer opzij worden geschoven, want de nota was geschreven door de kenner bij uitstek van Thomas Gray en zijn omgeving, de Trinity College professor in Cambridge, Duncan Crookes Tovey (1842-1912).
Gray stelde zich vragen over dit huwelijk. Zou ze gaan wonen in het kasteel van Viry, met zicht op het meer van Genève? Ze leek hem nochtans niet het type om te aarden in een exclusief landelijke omgeving. Verwijzend naar het pas verschenen boek van Jean-Jacques Rousseau Julie ou la nouvelle Héloïse, dat handelde over de terugkeer naar de natuur, schreef hij I do not think she will make quite a ‘Julie’ in the country. Een ander punt waar hij zich vragen over stelde was de godsdienstkwestie. De Viry was katholiek en zij anglicaan. Ja zeker, her religion she need not change, schreef hij, but she must never expect to be well received at that court [in Turijn] till she doesGa naar voetnoot(51). Gray had alvast de drie elementen aangeraakt die maakten dat dit huwelijk atypisch was: het leeftijdsverschil (de bruid was negen jaar ouder dan de bruidegom), het verschil in nationaliteit (met het perspectief weldra Engeland te verlaten) en het verschil in religieuze gezindte (in een tijd toen in de Engelse society, ‘papisme’ gelijk stond met het aanbidden van de Antichrist). Bij gebrek aan nadere informatie zal het bij gissingen blijven over wat het koppel deed besluiten deze drie ‘taboes’ te doorbreken. | |
Begin en hoogtepunt van een diplomatieke loopbaanHet huwelijk tussen Justin en Henrietta was een rechtstreeks gevolg van het feit dat de jonge de Viry met zijn ouders naar | |
[pagina 110]
| |
Portret van graaf Justin de Viry (ca 1761) door François Vispré (kasteel van Viry)
Portret van Henriette Speed, eerste echtgenote van graaf Justin de Viry (ca 1761) door François Vispré (kasteel van Viry)
| |
[pagina 111]
| |
Engeland was meegetrokken. Zijn vader, François-Joseph de Viry (1707-1766) was vanaf 1738 in dienst van het koninkrijk Sardinië-Piemonte. Eerst werd hij gezant in Bern, in 1744 werd hij intendant-generaal van Sardinië en van 1750 tot 1755 was hij gevolmachtigd minister bij de Staten-Generaal van de Verenigde Provincies. Van 1755 tot 1763 was hij ambassadeur van Sardinië-Piemonte in Londen en droeg aldaar bij tot het voorbereiden van het Verdrag van Parijs dat in 1763 een einde maakte aan de Zevenjarige oorlog. De Engelse regering kende hem voor dertig jaar een annuïteit toe van 20.000 franken als dank voor zijn bemiddelingen tijdens de onderhandelingen in Fontainebleau die tot een voor Engeland uitstekend resultaat hadden geleid. Dit soort ‘omkoperij’ behoorde toen tot de gevestigde gewoonten. Het bedrag werd aan hem en vervolgens aan Justin de Viry tot in 1792 stipt uitbetaaldGa naar voetnoot(52). In 1764 werd hij minister van Buitenlandse Zaken van Sardinië-Piemonte en in die functie overleed hij in Turijn op 23 december 1766. Zijn echtgenote, Louise-Marie de Rochette met wie hij in 1731 gehuwd was, was in 1758 in Londen overleden. François-Joseph de Viry stond in hoog aanzien. De diplomaat Louis Dutens (1730-1812), zaakgelastigde en tevens kapelaan bij de Engelse ambassade in Turijn schreef over hem: Le comte de Viry [...] était le plus extraordinaire et le plus fin politique d'Europe ou, pour mieux dire, le politique qui usait le plus de finesseGa naar voetnoot(53).
In het voetspoor van zijn vader begon baron de la Perrière aan een diplomatieke loopbaan, eveneens in dienst van de koning van Sardinië-Piemonte. In 1764 werd hij gevolmachtigd minister bij de Staten-Generaal in Den Haag. Het jaar daarop werd hij benoemd tot buitengewoon gezant in Londen. Thomas Gray liet het begin maart 1766 aan zijn vriend Wharton weten: Madame de la Perrière has come over from the Hague to be Ministress at London. Hij ging het echtpaar bezoeken and they were all exceedingly glad to see me. Hij trof lady Henrietta in goede gezondheid aan, niet in gewicht toegenomen en met nogal wat rouge op haar wangen. Ze zat naast een volière met exotische vogels, een kwelende goudvink op haar arm, een kaketoe op haar schouder en twee hondjes op haar schoot. Wat hij vooral bij die gelegenheid zijdelings vernam, zonder dat ze | |
[pagina 112]
| |
het hem zelf met zoveel woorden vertelde, was dat this prodigious fine lady is now a CatholickGa naar voetnoot(54). Aan de druk vanuit Turijn had ze dus niet weerstaan.
In de herfst van 1769 werd de Viry tot ambassadeur in Madrid benoemd. Het nieuws van zijn aanstaande vertrek was snel bekend bij zijn Londense vrienden en relaties. Eén onder hen was de geleerde en collectioneur William Hunter (1718-1783), die naast andere activiteiten, de huisarts was van koningin Charlotte (1744-1818): een drukke bezigheid, want de echtgenote van Georges III bracht vijftien kinderen ter wereld. Vooraleer hij uit Londen vertrok bezorgde de Viry aan Hunter een traktaat dat handelde over inentingen. Tegelijk vroeg hij hem wat het juist was dat hij voor hem in Salamanca moest gaan opzoeken. Die opzoeking betrof de humanist en professor Grieks, Arias Barbaro of Arius Lusitanus (1456-1530), één van de beroemdheden van de universiteit van SalamancaGa naar voetnoot(55). De Viry deed het nodige en liet het antwoord ongeveer een jaar later with many compliments of count and countess de Viry aan Hunter gewordenGa naar voetnoot(56).
In 1773 volgde zijn benoeming tot ambassadeur in Versailles. In die hoedanigheid presideerde hij, onder het oog van koning Lodewijk XV, de ondertekening in 1773 van de huwelijksakte van de graaf van Artois (latere Karel X) en Marie-Thérèse van Savoie en in 1775 was hij betrokken bij het huwelijk van haar broer, de toekomstige Karel-Emmanuel IV (1751-1819) met Clotilde de France, zus van Lodewijk XVI, van de graven van Provence (later Lodewijk XVIII, die in 1771 gehuwd was met Marie-Joséphine van Savoie) en van Artois, wat meteen de nauwe banden tussen beide koningshuizen onderstreepte. De moeder van Lodewijk XV was trouwens ook een prinses van Savoie. De twee jonge koppels schonken elk hun portret aan de man die bij hun huwelijk de ceremonie had voorgezeten, en de graaf van Provence voegde er zijn portret en dat van zijn vrouw aan toeGa naar voetnoot(57). In 1774 ontving de Viry | |
[pagina 113]
| |
het diploma van doctor in de rechten van de Sorbonne. Die wat bijzondere promotie voor een man die de veertig naderde, moet ongetwijfeld te maken hebben gehad met de prinselijke huwelijken en een soort van honoris causa diploma geweest zijnGa naar voetnoot(58).
De rol van de ambassadeur bij die prinselijke huwelijken kan men nagaan aan de hand van de Description et relation du Mariage de Madame Clotilde de FranceGa naar voetnoot(59). Op afgesproken dag en uur tijdens de maand augustus 1775, werd ambassadeur de Viry thuis opgehaald door een koninklijk rijtuig en naar Versailles gebracht. Hij was vergezeld van zijn zoontje en van zijn secretaris, een abbé Chevrier. Na de troepen te hebben geschouwd, werd hij verwelkomd door koning Lodewijk XVI aan wie hij het verzoek van de koning van Sardinië overmaakte zijn zoon te laten huwen met de zus van de Franse koning. Waarop de koning volgaarne zijn toestemming bevestigde. Daarop ging de ambassadeur een bezoekje brengen aan alle groten in het paleis: de koningin, evenals de broers en zussen van de koning, met inbegrip van de aanstaande bruid Clotilde. Tot slot, en dit was dan wel iets minder prestigieus, mocht hij aanzitten aan een maaltijd met de voornaamste ministers en medewerkers van de koning. Enkele dagen later was de Viry opnieuw in Versailles voor de verlovingsceremonie, vervolgens om een diamanten versiersel aan Clotilde aan te bieden vanwege haar verloofde en op 21 augustus 1775 trad hij als getuige op bij de eerste godsdienstige huwelijksplechtigheid, waarop de bruidegom trouwens niet zelf aanwezig was. Op 23 augustus bood de Viry in de Parijse Vauxhall een banket en concert aan waarop driehonderd hoge gasten aanwezig waren. Twee dagen later organiseerde hij op dezelfde plek een vuurwerk en een gemaskerd bal, waarop de koning, de koningin en de koninklijke familie aanwezig waren. Dit waren voor een ambassadeur waarachtige gloriedagenGa naar voetnoot(60). | |
Abrupt einde van een carrièreNa een zo succesvolle carrière, leek het erop dat de veertigjarige diplomaat zowel de portefeuille Buitenlandse Zaken als het eerste ministerschap van Sardinië-Piemonte mocht ambiëren. Toen liep het evenwel mis. De titularis van het ambt, Angelo Carron di San | |
[pagina 114]
| |
Tomaso, markies d'Aigueblanche (1718-1796), kwam in het bezit van een geheime briefwisseling tussen de Viry en Paul-Gaëtan Vuy, de hoogste ambtenaar van zijn ministerie. Hierin werd de buitenlandse politiek van de minister en zijdelings die van de koning op de korrel genomen.
Bij de rel die toen ontstond, was de onstuimige jonge graaf Vittorio Alfieri (1749-1803), de latere grote dichter en dramaturg, betrokkenGa naar voetnoot(61). Tussen hem en de Viry boterde het niet. Toen Alfieri in 1772 in Madrid was geweest, had hij geweigerd, zoals de geldende zeden het voorschreven, een beleefdheidsbezoek aan ambassadeur de Viry te brengenGa naar voetnoot(62). Vanaf 1774 werden ze tegenstrevers, zoniet vijanden, naar aanleiding van een Affaire Dunant die de Turijnse sociëteit in beroering bracht. Louis Dunant, uit de Savoie, was een beschermeling van de Viry, die hem werk had bezorgd in Turijn. Daar publiceerde hij een pamflet waarin hij de draak stak met de Piemontese adel, met de ministers en zelfs met de dames van de aristocratieGa naar voetnoot(63). Ook Alfieri werd er in alles behalve vleiende bewoordingen in beschreven. Het jaar daarop publiceerde deze zijn Collascionata seconda, een repliek op Dunant. Hij had er tevens de hand in dat bij Dunant een huiszoeking plaats vond, waarop hij werd opgepakt en zes maanden vastzat. Hoewel Alfieri eerder tot de vernieuwers behoorde, was hij, zoals hij later in zijn memoires liet uitschijnen, een supporter van Aigueblanche.
Het incident Dunant situeerde zich kort na de troonsbestijging van Victor Amadeus III (1726-1796), signaal voor heel wat agitatie in de Turijnse politieke middens. De laatste jaren van Karel Emmanuel III (1701-1773), zijn voorganger, waren een ingedommelde tijd geweest en de jonge vorst wilde een nieuwe generatie aan de macht brengen, in regering en administratie. De ‘rat race’ was derhalve begonnen onder de edellieden en de hogere ambtenaren, teneinde zichzelf of hun familieleden zo gunstig mogelijk te plaatsen. Alfieri vestigde zich na 1773 weer in Turijn, openlijk interesse betonend voor een hoge functie. Om dezelfde reden verbleef de Viry na 1775 meer en meer in de Piemontese hoofdstad. Het is in dit klimaat van gisting en | |
[pagina 115]
| |
ambities, dat intriges ontstonden en schandalen aan het licht kwamen.
De kritiek van Dunant werd mee in de schoenen geschoven van zijn beschermheer de Viry. Sommigen zonnen dus op weerwraak. Toen een paar jaren later de briefwisseling Viry - Vuy in vijandige handen terecht kwam, was het uur hiervoor aangebroken. Kritiek op Aigueblanche was nochtans niet ongewoon, want hij had een stevige reputatie van onbekwaamheid en de koning wilde hoe dan ook van hem af. Vuy werd niettemin opgepakt en de Viry verbannen naar zijn landgoed in Viry. Ook al werd Aigueblanche niet lang daarna eveneens afgedankt en vervangen door politieke vrienden van de Viry, zijn terugkeer bleek niet mogelijk en zo kwam een abrupt einde aan een veelbelovende carrière. Het is wellicht hier dat zich iets voordeed dat aan Henrietta Speed de reputatie van een politieke intrigante kan hebben gegeven. Ze maakte namelijk gebruik van haar relaties aan het Engelse hof, om een tussenkomst vanwege koning George III bij de koning van Sardinië-Piemonte ten gunste van de Viry te bekomen. Niet zonder succes wellicht, want vanaf 1782 mocht hij opnieuw aan het hof van Turijn verschijnen. Tot de beleidskringen werd hij evenwel niet meer toegelatenGa naar voetnoot(64).
Henrietta Speed hield vanuit Viry verder contact met haar vrienden in Engeland. Zo wisselde ze nieuws uit met Juliana Penn, née FermorGa naar voetnoot(65) (1729-1801), schoondochter van William Penn (1644-1718), de stichter van de staat Pennsylvania en van de stad die hij, naar zijn quakerovertuiging Philadelphia had genoemd. Haar man, Thomas Penn (1701-1775), had in 1760 de eigendom in Stoke Poges aangekocht na de dood van de weduwe Cobham. Lady Juliana Penn-Fermor was de dochter van Thomas Fermor, de eerste graaf van Pomfret (1698-1753). Hij en zijn echtgenote waren intimi van koning George II en koningin Caroline, terwijl hun oudste dochter Charlotte Finch (1725-1813) dertig jaar lang lerares was van de vele kinderen van George III en vriendin aan huis bij het koninklijk paar. De familiaire briefwisseling wijst erop dat Henrietta de Penns en de Fermors al langer kende en wellicht op hun invloed beroep kon doenGa naar voetnoot(66). | |
[pagina 116]
| |
In januari 1783Ga naar voetnoot(67) overleed Henrietta: ze was 54 en Justin 45. Op 15 september van hetzelfde jaar trad hij in het huwelijk met de bijna twintig jaar jongere Josephte-Marie (ook Jérômine genoemd) de Mareste de Rochefort (1755-1839), chanoinesse-comtesse van het kapittel van Neuville-en-Bresse. Het lidmaatschap van een vrouwelijk kapittel was gewoonlijk een aanwijzing van een eerder bescheiden financiële toestand, soms als gevolg van vroegtijdig overlijden van de ouders, die wat verbeterd werd dankzij een klerikale prebende. Dit tweede huwelijk was dus waarschijnlijk niet met een ‘goede partij’, maar met iemand uit de eigen regio, die voornamelijk haar jeugd inbracht, alsook een voortreffelijke stamboom want haar familie behoorde tot de oude locale adel in Savoie.
Viry bestond uit drie parochies die zich over 26 vierkante km uitstrekten, samen 32 gehuchten groepeerden en in de tweede helft van de achttiende eeuw minder dan duizend inwoners telden. Een aanzienlijk deel behoorde de heren van Viry toe en bracht jaarlijkse rechten op. In 1772 sloot Justin de Viry een overeenkomst met de inwoners van Viry en van twaalf andere gemeenten over de afschaffing van de jaarlijkse heerlijke rechten die ze hem verschuldigd waren, mits het betalen over tien jaar van een afkooprecht van 50.000 pondGa naar voetnoot(68). Van zijn verplichte terugtreding uit de diplomatie maakte de Viry gebruik om, in de periode 1776-1780, vooral onder impuls van Henrietta en met haar centen, heel wat werken uit te voeren aan zijn domein. Het kasteel van Viry bestond oorspronkelijk uit vier vierhoekige wachttorens. De familie kwam er wonen nadat in 1536 opstandelingen uit Bern het oorspronkelijk familiegoed, genaamd La Perrière, eveneens in Viry gelegen, hadden vernield. Rond 1550 werden de torens met elkaar verenigd door drie vleugels. Justin de Viry voltooide het werk, door er een vierde vleugel aan toe te voegen, die het binnenplein volledig afsloot. Hij voerde ook veel verbouwingswerken uit aan de hoevegebouwen, de dorpswasplaats, de gemeenschappelijke broodoven, het opzichtershuis en andere woningenGa naar voetnoot(69). Hij deed ook op zijn kosten een uurwerk met klok plaatsen in de toren van de parochiekerk. Van in die tijd kwam hij naar voor als de woordvoerder van de boeren in zijn gemeente. In de lente van 1792 had een Piemontese troepenmacht zich opgesteld als verdediging tegen een eventuele Franse inval. Ze gingen brutaal te | |
[pagina 117]
| |
keer tegenover de locale bevolking en plunderden om ter meest. De Viry ging protest aantekenen bij de intendant van de provincie en deelde hem mee dat de inwoners van zijn gemeente overtuigd waren geraakt dat ze nog beter af zouden zijn met de FransenGa naar voetnoot(70).
De Franse revolutie was in de Savoie natuurlijk niet ongemerkt voorbijgegaan, allerminst in Viry. Van de vele edellieden en geestelijken die Frankrijk vanaf juli 1789 ontvluchtten, kwamen er velen, voor korte of langere tijd in de Savoie terecht. Er kwam ook een regelmatig heen en weer reizen tot stand tussen Turijn en Koblenz. In Turijn kwamen de comte de Provence en de comte d'Artois, samen met hun vrouwen, om bescherming en hulp zoeken bij schoonvader Victor-Amadeus. In Koblenz gingen de twee broers van Lodewijk XVI zich langere tijd vestigen, samen met het gros van de militaire émigrés, die dienst namen in het door prins de Condé (1736-1818) opgerichte leger. Diegenen die van Turijn naar Koblenz reisden, en omgekeerd, kwamen vaak Viry voorbij en vroegen er te mogen overnachten of zelfs verblijven. Toen de vroegere minister van financies, graaf Charles-Alexandre de Calonne (1734-1802) begin januari 1791, op weg van Turijn naar Wenen, een paar dagen in het kasteel van Viry verbleef, trof hij er één van de naaste raadgevers aan van de comte de Provence, de gevluchte bisschop van Arras, Louis de Conzié (1732-1805)Ga naar voetnoot(71). Ontving graaf de Viry deze reizigers met volle plezier en ondersteunde hij hen, of was het integendeel tegen zijn zin dat hij de traditionele gastvrijheid eerbiedigde? Het is niet duidelijk. | |
De Franse revolutie in de SavoieToen de Franse troepen in september 1792 de Savoie binnenvielen en het gebied op 27 november door de Convention bij Frankrijk werd gevoegd, was het onthaal vanwege een groot deel van de bevolking, net zoals in onze gewesten, aanvankelijk enthousiast. Ook in Viry was dit het geval. Graaf de Viry ontving de troepen op de binnenkoer van zijn kasteel en liet ze naar believen van zijn wijn drinken. Hospitalité trop abondante, zegde hij later, want de dronken soldaten waren vervolgens aan het plunderen geslagen. De Viry zette de Frygische muts op en danste mee de Carmagnole rond de vrijheidsboom. Hij zwoer zijn naam en titel af en heette voortaan ‘burger Viry’, soms nog eens ‘Deviry’Ga naar voetnoot(72). Alle uitwendige tekens en sym- | |
[pagina 118]
| |
bolen van feodaliteit, adel of monarchie liet hij over het ganse grondgebied van de gemeente opsporen en wegnemenGa naar voetnoot(73). Het is duidelijk dat hij gewonnen was voor de idées nouvelles en heel tevreden was dat het Huis van Savoie, le despote sarde zoals hij de koning voortaan noemde, zijn kroonjuweel kwijt speelde. In het verslag van een gemeenteraadszitting staat vermeld qu'il avait fait sa métamorphose en homme libreGa naar voetnoot(74). Later, weliswaar in een verweerschrift waarin hij zich, gevangen genomen, van zijn beste kant moest laten zien, schreef hij dat hij al vanaf 1789 voorstander was geworden van de Revolutie, nadat hij van nabij de misbruiken en de verkwistingen aan koninklijke hoven had kunnen gadeslaan, en dat hij zich in het geheim via Genève talrijke revolutionaire drukwerken had aangeschaftGa naar voetnoot(75). Als edelman stond hij hierin niet alleen. Leden van de in Viry gevestigde familie Humilly de Chevilly volgden dezelfde weg. Daarentegen weken graaf de Menthon en anderen uit naar Zwitserland of Piemonte. Markies de Sales bleef ter plekke, maar als spion voor de regering in TurijnGa naar voetnoot(76).
Ter vervanging van de feodale organisatie werden de bestuursorganen op Franse leest geschoeid en in de loop van de volgende jaren zou Viry hetzij een afzonderlijke gemeente zijn met aan het hoofd een maire, hetzij - onder het Directoire - een kantonhoofdplaats waar dertien omliggende gemeenten bij waren aangesloten, met aan het hoofd een président de l'administration municipale. Op 7 februari 1793 werd ‘citoyen Deviry’ tijdens een marathonbijeenkomst in de parochiekerk, geopend om 9 uur en beëindigd om 19 uur, door 65 stemgerechtigde dorpsgenoten eerst tot voorzitter van de vergadering verkozen en vervolgens na hoofdelijke stemming en met handgeklap, eenparig tot maireGa naar voetnoot(77). Het lijkt duidelijk dat hij als feodale heer van Viry een goede reputatie had bij zijn onderhorigen en dat ze zijn gezag en bestuurskwaliteiten ook in een nieuwe vorm wilden verder gezet zien.
Aanvankelijk vergaderde de gemeenteraad om de haverklap, maar die ijver was weldra bekoeld en de raadsleden waren maar wat blij te kunnen het dagelijks bestuur delegeren naar de maire en de ‘officier municipal’ (schepen) Claude Cusin. Er ontstond al vlug een machtsstrijd tussen beide, waarbij Cusin het pleit verloor. Hij wilde namelijk verhinderen dat de Viry alleen, buiten zijn aanwezigheid, de | |
[pagina 119]
| |
briefwisseling opende. De gemeenteraad besliste evenwel qu 'ayant pleine et entière confiance dans l'intégrité, le zèle et le civisme du citoyen maire, arrête que celui-ci sera invité à suivre la même méthode que ci-devant, c'est à dire qu'il continuera à ouvrir les lettres adressées à la municipalité et y faire les réponses que sa prudence, son expérience et ses lumières lui suggéreront. Men rekende erop dat hij achteraf de raadsleden zou inlichten en ze beslisten aldus avec d'autant plus de raison que la confiance que le conseil marque au citoyen maire est très méritéeGa naar voetnoot(78). De gemeenteraad duidde tevens de Viry aan als ambtenaar van de burgerlijke standGa naar voetnoot(79). Ook toen een inwoner had rondgestrooid dat de Viry eigenlijk een verkapte aanhanger was van de Piemontese regering, werd na ondervraging van de roddelaar door de gemeenteraad, plechtig beslist dat de burgemeester niets te verwijten viel en dat zijn goede intenties en zijn vastberaden patriottisme voldoende bekend waren: ses intentions sont si notoires qu'elles seront toujours à l'abri du fiel de la calomnieGa naar voetnoot(80). Als om daar nogmaals een bevestiging van te geven haalde hij de versierselen boven van het Grootkruis in de Orde van de heiligen Mauritius en Lazarus, in 1767 in Turijn aan hem uitgereikt, en overhandigde het ereteken in de gemeenteraad om naar de hogere overheid te worden gestuurdGa naar voetnoot(81). Een tijd later kwam hij ook aandragen met het volledige archief van de tienden die hij destijds geheven had op zijn verpachte eigendommen. In aanwezigheid van de raadsleden werd met deze documenten een vreugdevuur aangestoken. Dit gebeurde op 1 januari 1794Ga naar voetnoot(82).
Tijdens de ganse periode van zijn burgemeesterschap had de Viry het druk. Er waren heel wat zaken te beredderen en, eenmaal het eerste enthousiasme geluwd, heel wat problemen op te lossen en weerstanden te overwinnen. Om maar enkele punten te vermelden: de dienstplichtigen, de uitgewekenen en hun bezittingen, de wegenis, de veestapel, de veldwachters, de burgerlijke stand, de land- en bosbouw, de prijzen van brood en wijn, de gemeenteschool, de armenzorg, de grenswacht, de assignaten. Hij moest ook, zowel ter plekke als in Carouge, soms zelfs in Chambéry of Annecy aanwezig zijn bij de republikeinse feesten, hoewel hij zich af en toe liet vervangen, vanwege de jichtaanvallen die hem regelmatig aan zijn bed kluisterden. | |
[pagina 120]
| |
Eén van de belangrijkste problemen sproot voort uit de wetgevingen die het de beoefenaars van de eredienst van langsom moeilijker maakten. De Viry schijnt geen al te grote moeite te hebben gehad om zich aan de nieuwe toestand aan te passen. Het eerste probleem dat zich stelde was het vertrek van de geestelijkheid, die weigerde de eed van trouw aan de republiek af te leggen. De gemeenteraad nam in de best mogelijke termen afscheid van de vertrekkende pastoor en notuleerde in zijn verslag que le citoyen Delgrange, n'a rien omis avant son départ pour justifier la bonne opinion que l'on a toujours eu de sa probité, de son exactitude, de son désintéressement et délicatesseGa naar voetnoot(83). Wat later moest de inventaris worden opgemaakt van alle bezittingen van de clerus en van alles wat aanwezig was in kerkgebouwen. De Viry liet niet na op deze inventaris ook de inboedel van de privékapel in zijn kasteel te vermeldenGa naar voetnoot(84). Wat later, maar dat was in een verweerschrift, beroemde hij zich erop veel te hebben gedaan om de bevolking te defanatiseren, hieronder te verstaan de invloed van de clerus tegen te werken. Onvoorwaardelijke aanhanger van de revolutie, ook in anti-kerkelijke uitingen? Dit valt nog te bezien. Hij gaf alvast nog blijk van kerkelijke trouw toen hij bij zijn verkiezing tot maire, aan de parochiekerk een kazuifel aanboodGa naar voetnoot(85). Wanneer de pastoor en de onderpastoor vertrokken waren, deed hij inspanningen om een opvolger te vinden. Dit lukte hem en vanaf maart 1793 trad de kapucijn Simplicianus Charrier als kerkbedienaar op. Die liet het evenwel in oktober daaropvolgend, zogenaamd om gezondheidsredenen, afwetenGa naar voetnoot(86). Dan maar zelf inspringen besloot de Viry en voortaan hield hij elke zondagvoormiddag een gebedsdienst, 's namiddags gevolgd door de vespers, die hij zelf zong. De gemeenteraad steunde hem hierin krachtig omdat dit een activiteit was die het algemeen belang diende, aangezien de kerkdiensten het enige middel waren om de bevolking bijeen te brengen en ze kennis te doen nemen van de decreten en besluiten die door de hogere overheid werden toegestuurd. De gemeenteraad besliste dan ook hulde te brengen aan de maire, die zich met een zo onvermoeibare ijver voor de gemeente inzette.Ga naar voetnoot(87)
De ‘droge’ kerkdiensten waren van korte duur want in de maand januari 1794 zette een nieuwe radicalisering zich in, onder leiding van een nieuwe commissaire du département, Antoine Albitte (1760- | |
[pagina 121]
| |
1812), één van de hevigste revolutionairen in zijn tijd. Alle kerken werden omgedoopt tot Temple de la Loi, ook nog genoemd Temple de la Raison, volledig leeggehaald, hun torenspitsen afgeknot en hun klokken weggesleept. Weliswaar lieten de Viry en zijn gemeenteraad zich toch even aan de oren trekken alvorens wat schoorvoetend op de bevelen in te gaan. Alle eigendommen van uitgeweken inwoners werden publiek verkocht. Alle vroegere edellieden werden geregistreerd en opgeroepen naar Carouge. De echtgenote van de Viry liet zich officieel onderzoeken door twee geneesheren die een verslag opstelden, op basis waarvan de gemeenteraad besliste dat ze zwaar ziek was en iedere verplaatsing voor haar levensgevaarlijk wasGa naar voetnoot(88). Het was toen de volle Terreurperiode. Op 30 maart 1794 meldde de Viry zich aan in de arrondissementele hoofdplaats Carouge en werd er onmiddellijk opgepakt. De beschuldiging was zijn adellijke afkomst. De gemeenteraad van Viry was hierover ten zeerste verbolgen en liet weten dat ze zonder hem niet behoorlijk kon functioneren. De steun die aan de burgemeester geboden werd was werkelijk onvoorwaardelijk als men de termen leest waarin die werd uitgedrukt: [La municipalité est] forcée d'avouer que ses facultés physiques et morales ont été frappées de paralysie dès l'instant que le citoyen Viry, lui dont la vie privée et politique honore l'homme et le citoyen; lui le plus chaud défenseur de la liberté; lui qui s'est constamment identifié aux succès de la cause des peuples; lui qui n'a jamais dévié de la carrière du patriotisme; lui qui ne s'occupait qu'à faire marcher le gouvernement révolutionnaire, qu'à faire respecter les lois, aimer la vertu; lui, enfin, qui était l'Hercule constitutionnel de ce canton et le timonier de cette commune, qui chaque jour se distinguait par des sacrifices, tant en faveur de la République que de l'humanité souffrante: oui, dès l'instant que ce vertueux républicain a été enlevé au poste de maire de cette commune, qu'il remplissait si dignementGa naar voetnoot(89).
Hij bleef opgesloten in de gevangenis van Carouge tot 22 september 1794Ga naar voetnoot(90). Daar schreef hij verschillende verweerschriften. Het voornaamste dateerde van 24 april 1794 en daarin gaf de Viry een uitgebreid overzicht van zijn persoonlijke inkomsten en uitgaven. Het was ongetwijfeld een ‘gekleurd’ verslag, waarbij zijn bezittingen en inkomsten zo bescheiden mogelijk werden voorgesteldGa naar voetnoot(91). Dit belette niet dat hij, de vele belastingen en gedwongen leningen ten | |
[pagina 122]
| |
spijt, nog altijd behoorlijk rijk bleef. Het feit dat hij de revolutie aanhing en niet vluchtte, maakte dat men moeilijk op zijn goederen beslag kon leggen. In een afzonderlijk verweerschrift somde hij trouwens de talrijke sommen op die hij, vanaf oktober 1792 aan de republiek en haar legers had gespendeerdGa naar voetnoot(92), terwijl hij ook meldde dat hij avec plaisir vernomen had dat zowel het destijds afgesproken kapitaal als de achterstallige intresten van de afgekochte heerlijke rechten, verbeurd waren verklaard. En faisant contre mauvaise fortune bon coeur, juichte hij dus een maatregel toe die voor hem een flinke aderlating betekende. Zoals veel anderen dankte hij zijn vrijlating en het leven aan de val van Robespierre en het einde van de Terreur, ook al lijkt het er op dat hij, als gevolg van het zich aan de macht vastklampen van Albitte, eerder ongewoon lang werd vastgehouden na de gebeurtenissen van einde juli 94. Tijdens zijn gevangenschap werd door de inwoners van zijn gemeente geen plaatsvervanger aangeduid, en de dag na zijn vrijlating vermeldde het gemeentelijk verslagboek droogweg: Le citoyen maire reprend possession de son posteGa naar voetnoot(93).
Begin oktober 1794 werd een nieuwe gemeenteraad benoemd, bestaande uit 19 leden. De Viry bleef maire, ook al liet hij noteren dat zijn wankele gezondheid hem niet meer toeliet nog veel inspectiebezoeken ter plaatse uit te voeren en de adjoints hierin meer activiteit zouden moeten aan de dag leggenGa naar voetnoot(94). Toen begin november 1795 weer verkiezingen werden gehouden, ditmaal niet meer voor een gemeentebestuur maar voor het nieuwe bestuur dat het ganse kanton Viry zou gaan leiden, vernieuwden de kiezers zijn mandaat, ditmaal onder de benaming van président de l'assemblée. Hij vervulde opnieuw zijn rol op zeer actieve wijze, onder meer door het houden van spreekbeurten bij de decadefeesten, zoals die van de Jeugd, van de Dankbaarheid en de Overwinning, van de Vrijheid, van de Republiek, van de Landbouw, van de VolkssouvereiniteitGa naar voetnoot(95). Ook op de eerste dag van het republikeinse nieuwe jaar, 22 september en op de 21ste januari, herdenking van de executie van Lodewijk XVI hield hij een redevoeringGa naar voetnoot(96).
De Tweede terreur onder het Directoire dwong hem opnieuw tot ontslag. Eerst was er de wet van 9 Frimaire VI (29 november 1797) waarbij zijn burgerrechten omwille van zijn vroegere status van edel- | |
[pagina 123]
| |
man werden geschorst en hij een volledig dossier diende samen te stellen dat het bewijs leverde van zijn civisme en trouw aan de Republiek. De gemeenteraad van het kanton Viry steunde hem hierin volledig en de lange lofbetuiging die eens te meer over hem werd goedgekeurd, besloot met de bevestiging dat hij een waardige en loyale republikein wasGa naar voetnoot(97). Hij moest niettemin de plaats ruimen en op 9 april 1798 zat hij de vergadering voor tijdens dewelke zijn opvolger de eed aflegde. Die opvolger was zijn premier adjoint, Marc-Antoine Albert, de locale huisarts. Dit was duidelijk een wijziging die men slechts noodgedwongen doorvoerde. Op 10 december van hetzelfde jaar nam Albert al ontslag en besliste de gemeenteraad dat de Viry opnieuw aan het hoofd van de gemeente werd gesteld, gelet op zijn dévouement profond à la République et à la RévolutionGa naar voetnoot(98). Hij bleef gans het jaar 1799 zijn gemeente leiden. | |
Een nieuwe loopbaanNa 18 Brumaire sloot de Viry zich onmiddellijk bij Bonaparte aan. Toen het ambt van prefect werd bedacht, stelde hij zich kandidaat voor het département du Mont-BlancGa naar voetnoot(99). Een benoeming in eigen streek strookte evenwel niet met de visie van Bonaparte en dit ging dus niet door. De Eerste consul wilde nochtans wel gebruik maken van het aanbod tot medewerking vanwege een niet onbelangrijke heer. Daar waar de administratie het departement Mont-Blanc voorstelde, schreef de Eerste consul eigenhandig in de marge: mettre dans la BelgiqueGa naar voetnoot(100). Derhalve keurde hij de aanstelling goed van de drieënzestigjarige edelman die op 2 maart 1800 aan het hoofd kwam van één van de negen departementen van de vroegere Oostenrijkse Nederlanden, dat van de Leie. Zijn benoeming vond plaats samen met die van de prefecten voor 96 andere departementen. Met de Viry werd een onderdaan uit een recent geannexeerd gebied verantwoordelijk voor een provincie die even recent bij de Republiek was gevoegd. In de loop van de maand maart bereikte het nieuws van zijn benoeming Brugge en werd in de stad verteld dat een markies uit Savooyen de eerste prefect zou wordenGa naar voetnoot(101).
In het licht van wat voorafgaat wordt het duidelijker waarom een eerder bejaarde edelman zich voor de wagen van Bonaparte liet spannen. Hij had namelijk een dubbele revanche te nemen. De | |
[pagina 124]
| |
Piemontese monarchie had hem uitgestoten, zodat niets er hem had van weerhouden aan te sluiten bij de revolutionaire bewegingGa naar voetnoot(102). Anderzijds wilde hij ongetwijfeld de revolutiebladzijde omdraaien en zich opnieuw in een meer gematigde context inschrijven. Een verwijdering uit Viry, waar de herinnering nog lang zou blijven hangen aan zijn verregaande engagement in revolutionaire en republikeinse richting, was waarschijnlijk verstandig. Daarbij was er ook de fascinatie die de Eerste consul op zijn tijdgenoten uitoefende en waar ook de Viry gevoelig voor was. Naar de minister van Binnenlandse zaken schreef hij onder meer: Le nom de Bonaparte (...) qui a relevé le courage de la nation, doit servir de ralliement à tous les bons FrançaisGa naar voetnoot(103). Voor Bonaparte was het een voldoening en een politiek succes, de Viry, net zoals andere prominenten uit het Ancien régime en net zoals wijzer geworden revolutionairen, voor zich te kunnen winnen. Daarbij zag hij negatieve punten graag over het hoofd en opperde alvast geen bezwaren tegen het feit dat de Viry nog maar sinds een paar jaar Franse onderdaan was en evenmin tegen zijn talrijke Britse connecties, die hem, in de strijd tegen Groot-Brittannië, in een kust-departement nog wel, om het in huidige termen uit te drukken, tot een security risk konden maken.
Niet alleen was zijn eerste vrouw een Engelse, was ze dochter en zuster van Engelse officieren, en had ze tot de politieke high society behoord, maar zijn oudste zoon, François-Joseph-Henry de Viry (1766-1820), na eerst soldaat in de dienst van Sardinië-Piemonte te zijn geweest, was in 1785 naar Engeland verhuisd, om er van de erfenis van zijn moeder te kunnen genietenGa naar voetnoot(104). Hij had de Engelse nationaliteit aangenomen, was adjudant geworden bij de hertog van Gloucester (1774-1834) en was van 1790 tot 1796 zelfs lid van het Lagerhuis voor het kiesdistrict HuntingdonGa naar voetnoot(105). In 1789 was hij gehuwd met Augusta Montagu (1769-1849), de minderjarige dochter van Lord John Montagu, de om verschillende redenen zeer bekende vierde graaf van Sandwich (1718-1792)Ga naar voetnoot(106). Augusta was wel- | |
[pagina 125]
| |
iswaar verwekt bij zijn minnares, de zangeres Martha Ray (1742-1779)Ga naar voetnoot(107), maar was erkend en opgevoed als was ze een wettig kind, net als haar broers Robert (1763-1839), die admiraal werd en Basil (1770-1851)Ga naar voetnoot(108), gevierd advocaat, pionier van de wetgeving op faillissementen, specialist van het auteursrecht, tevens groot voorstander van de afschaffing van de doodstrafGa naar voetnoot(109) en actief strijder tegen alcoholismeGa naar voetnoot(110) en voor dierenbeschermingGa naar voetnoot(111). Het huwelijk veroorzaakte een breuk met Justin de Viry die vond dat huwen met een onwettige dochter niet kon, ook al was haar vader een aanzienlijk personage. Een pleidooi vanwege graaf Sandwich kon de plooien niet glad strijkenGa naar voetnoot(112).
De parlementszetel voor Huntingdon die Henry de Viry bekleedde, was als het ware de eigendom van de graaf van Sandwich die er steeds in slaagde de door hem aangeduide kandidaten te laten verkiezen in het kiesdistrict waar hij zelf, in zijn kasteel Hinchingbrooke House, woonde. Het was dus aan de natuurlijke vader van zijn echtgenote dat Henry zijn verkiezing in het Britse parlement te danken had. Omdat het vanaf 1789 in Engeland minder dan ooit populair was van Franse origine te zijn en een Franse naam te dragen, wisselde Henry de Viry zijn gewoonlijke naam van baron la Perrière voor die van Speed. In het parlement was hij weinig actief en stemde, zoals zijn schoonvader het in The House of Lords deed, meestal met de oppositie mee. Vanaf 1795 verscheen hij niet meer in Westminster. De reden was dat hij in financiële nesten zat en onderdook. Hij kon leningen niet terugbetalen, waarvoor hij vervolgd werd en zelfs gearresteerd. Van zijn vader had hij niets te verwachten en van zijn onder- | |
[pagina 126]
| |
tussen overleden ‘schoonvader’, die altijd geldzorgen had gehad, was niets naar de onechte kinderen gegaan. Sandwich had weliswaar voorzieningen getroffen en het was waarschijnlijk in het vooruitzicht van wat zijn vrouw zou erven, dat Montagu had geleend. De wettige erfgenamen hadden evenwel het testament aangevochten, en het pleit gewonnen. Anderzijds moet Speed normaal nog verder genoten hebben van de behoorlijke erfenis van zijn moeder die hem te beurt was gevallen en trouwens de oorspronkelijke reden van zijn verhuis naar Engeland was geweest. Had hij die misschien op een of andere manier verkwist? Het echtpaar vond het raadzaam zich op afstand van de schuldeisers te houden en ging wonen in Douglas op het eiland ManGa naar voetnoot(113), waar zes van de acht kinderen geboren werden. Hij oefende er, als broodwinning, het beroep uit dat hij kende, dat van soldaat en werd luitenant, later kapitein van de plaatselijke Burgerwacht. Eén van zijn zoons, Georges de Viry (1792-1849), was vanaf zijn veertiende bij de Royal Navy, en zou in 1813-1814 deelnemen aan de zeegevechten van La Corunña en San-Sebastian tegen de Fransen.
Justin de Viry had dus heel wat Britse connecties, ook al waren ze in sommige gevallen vertroebeld. Het minste wat men hieruit kan besluiten is dat Bonaparte, zeker in die fase van zijn leven, gemakkelijk vertrouwen schonk of ervan kon overtuigd worden dat die Britse connecties geen rol speelden. En dus mocht de Viry naar Brugge. | |
Prefect van het departement van de LeieDe administration centrale bleef in het departement van de Leie de zaken beredderen tot aan de aankomst van de eerste prefect. Hij moest vanuit het nog besneeuwde en verre Savoie, naar Parijs reizen teneinde er de eed af te leggen en vervolgens naar Brugge te vertrekken. Hij liep nog bijkomende vertraging op omdat hij door een jichtaanval geplaagd werdGa naar voetnoot(114). Guillaume Faipoult (1752-1817), tot prefect benoemd in het naburige departement van de Schelde, was al enkele dagen na het benoemingsbesluit van 2 maart in Gent aangekomen en men ging vanuit Brugge bij hem om raad over wat men ondertussen moest aanvangen met de briefwisseling en de bevelen die aan de nieuwe prefect waren gericht. Op 3 mei werd het Consulaatbesluit afgekondigd dat de leden benoemde voor het departement van de Leie wat betreft de Conseil de préfecture, de onder- | |
[pagina 127]
| |
prefecten en de maires en hun adjoints in alle gemeenten. Men had hiervoor dus niet op het advies van de nieuwe prefect gewacht. Op 14 april had de Viry in een enthousiaste brief, gericht aan Bonaparte, de functie aanvaard en begaf hij zich op weg. Daags voordien had hij ook al de minister van Binnenlandse Zaken ingelicht over zijn aanvaarding, waarvoor hij al eerder de eerste schikkingen had getroffen, aangezien al op 24 maart een paar voorboden in Brugge waren aangekomenGa naar voetnoot(115). Het ging waarschijnlijk om Louis Duclos en Victor Moënne, die als zijn privé-secretarissen optraden en op de prefectuur hun intrek namenGa naar voetnoot(116). De aanvaarding was enthousiast: Sans consulter mon âge avancé, les infirmités qui en sont inséparables et mes affaires domestiques, je suis l'impulsion de mon zèle et de mon attachement au gouvernement que les grands hommes du 18 Brumaire nous ont donné, zo schreef hijGa naar voetnoot(117).
Eindelijk, op zondagavond 25 mei, kwam de Viry in Brugge aan en nam 's anderendaags zijn functie op. Hij riep het personeel van het departement bijeen om mee te delen wie uit zijn ambt ontheven was en wie mocht blijven, meteen de eed afnemend van de benoemden. De sleutels van het departementaal gebouw en de archieven werden hem overgedragen. De zesentwintigjarige Auguste Henissart (geboren in Ermenonville, 1774), die sinds begin 1796 in Brugge actief was als ‘oppersecretaris’ van het departement, was benoemd tot secretaris-generaal van de prefectuur.
De prefectorale residentie - het vroegere bisschoppelijk paleis -, waar tot hiertoe de commissaire du Directoire had gewoond en waar de administratie (de al te uitgebreide administratie, vond Van Walleghem) was gehuisvest, was nog niet voldoende opgeschikt. Daarenboven was de directe omgeving tot één grote puinhoop herschapen, doordat men volop bezig was met het slopen van de Sint-Donaaskathedraal, opruimingswerk dat trouwens nog een paar jaar zou aanslepen. De Viry verbleef voorlopig op de Grote Markt, eerst in het Hotel Belle-Vue, na een paar dagen in het centrale herenhuis dat deel uitmaakte van het nieuwe gebouw op de plek van de vroegere WaterhalleGa naar voetnoot(118). Op 29 mei begaf hij zich naar het stadhuis van Brugge, waar hij het nieuwe bestuur beëdigde. Op 30 mei nam hij deel aan het decadefeest (één van de laatste van die | |
[pagina 128]
| |
‘sottigheden’ - dixit Van Walleghem -) in de Tempel van de Wet, waarop twee militaire défilés volgden, één voor de Tempel (thans de Sint-Walburgakerk), één op de Grote Markt. 's Avonds had dan een groot vuurwerk ter verwelkoming plaats, dat door de prefect werd aangestoken. Voor het eerst droeg hij die dag zijn ambtskledij, een wijde mantel in blauw laken, afgezoomd met een zilveren bies, de lenden omgord door een brede rode sjerp. Het was een minstens zo chic kostuum als dat van de vroegere koninklijke gezanten, vond Van WalleghemGa naar voetnoot(119). Samen met zijn echtgenote nam de Viry ten laatste op 15 augustus zijn intrek in de residentieGa naar voetnoot(120). | |
Op zoek naar populariteitOp de quatorze juillet nam de prefect voor het eerst deel aan een grote feestelijkheid. Alle traditionele ingrediënten waren aanwezig: militair défilé, beiaardconcerten, kanongeschut, stoet naar de Tempel der Wet en plechtigheid aldaar. De prefect trok ook naar het Zand, waar hij de eerste steen legde van de ‘nationale zuil’ die in ieder departement moest worden opgericht ter ere van hen die vielen voor het vaderland. De dag verliep verder met activiteiten van schermers en schutters en natuurlijk met stadsverlichting en vuurwerk. Ongeveer dezelfde feestelijke activiteiten vonden plaats op 23 september, - nieuwjaarsdag volgens de republikeinse kalender. Bij dit tweede feest was er niet alleen een actieve aanwezigheid van de prefect, maar als een volleerd politicus dong hij naar populariteit bij de bevolking. Onder grote volkstoeloop ging in de namiddag een partijtje ‘palingtrekken’ door op de Sint-Annarei en Langerei, waarvoor de hoofdprijs bestond uit een gouden zakhorloge geschonken door de prefect. Hijzelf kwam het spektakel gadeslaan vanop het hoge bordes voor het mooie rococohuis van industrieel Verplancke (thans Sint-Annarei 22). Men kan het zich voorstellen hoe hij, in vol ornaat, de wedstrijd volgde. Na afloop schonk men namens de prefect stevige drank aan de deelnemers die uit het water kwamen, werd er gemusiceerd en stoetsgewijs naar de Markt getrokken voor het vuurwerk, terwijl in de schouwburg een gratis bal plaatsvond, ook weer op kosten van de prefect. Men kon het aan het omstandig verslag dat Van Walleghem hierover ten beste gaf, aanvoelen dat de Bruggelingen hun nieuwe prefect een aardige man vondenGa naar voetnoot(121). | |
[pagina 129]
| |
Portret van graaf Justin de Viry (ca 1770) door Filippo Ripa (kasteel van Viry)
Portret van Josephthe de Rochefort, tweede echtgenote van graaf Justin de Viry (ca 1800), door onbekende meester (kasteel van Viry).
| |
[pagina 130]
| |
Zijn goede reputatie moet zich hebben bestendigd. Toen in 1803 de bestuurders van de Handelskom, van Bonaparte rechten bekwamen voor de scheepvaart, werd een huldedicht aan hen gericht, waarbij de Viry niet werd vergeten: Den waeren Heer Prefect, dien waeren Burger-vader,
Die sterkte u in dit werk, en wijze en goede vader,
T'wijl hij het welvaert van 't gemeene-best betragt,
Word hij van iedereen, bemint, geroemt en g'agtGa naar voetnoot(122)
De scheikundige Antoine de Fourcroy (1755-1809)Ga naar voetnoot(123), die in 1802 op inspectietocht werd gestuurd in het departement van de Leie, heeft de Viry beschreven als een man die goed gezien was en die respect afdwong door zijn afkomst, zijn fortuin, zijn innemende conversatie, zijn zachtheid, zijn leeftijd en zijn allure (Son ancien état, sa fortune, l'excellent ton de sa conversation, sa douceur, son âge, sa prestance même, tout contribue à le faire bien voir et respecter dans sa place)Ga naar voetnoot(124). Dit wordt niet tegengesproken door het sympathieke staatsieportret, in 1806 of op een latere datum gemaakt door de in Parijs werkende Bruggeling Frans-Jozef Kinsoen (1771-1839), waarop de Viry in ambtskledij staat afgebeeld, niet in die van prefect evenwel, maar in die van senatorGa naar voetnoot(125). Het portret kwam op niet nader bekende wijze in Brugge en in de collecties van het stadsbestuur terecht. Het meest waarschijnlijk is dat de schilder het, net als andere van zijn werken, schonk aan de Brugse Kunstacademie. Ten ware het werd aangekocht door het kiescollege van het departement, want de Viry houdt een papier in de hand waarop staat: Collège électoral de la Lys, 20 octobre 1806. Maar in dit geval blijft de vraag waarom het in de collectie van de Kunstacademie terecht kwam en niet in die van het departement van de Leie, later de provincie West-Vlaanderen.
De geest waarin hij zijn departement bestuurde kwam tot uiting | |
[pagina 131]
| |
in één van zijn rapporten, waarin hij schreef: Les peuples que j'administre, comme tous les peuples en général qui changent de maître, seront très lents encore à nous accorder dans le sens absolu leur amour et leur confiance. Le temps et une longue paix peuvent seuls faire naître, croître et fortifier ces heureuses dispositionsGa naar voetnoot(126).
Hij mocht daarbij zijn verzoenend temperament ten volle aanwenden. La révolution est terminée, had Bonaparte verklaard. Veel van wat op ambtelijk vlak was ten spits gedreven door het fanatisme van het Tweede Directoire, werd afgezwakt. De indruk ontstond dat het financieel bankroet en de anarchie zouden overwonnen worden. Vooral de godsdienstvrede was, in onze gewesten wellicht nog méér dan in Frankrijk zelf, uiterst welkom. Stap voor stap werd de eredienst hersteld. De clerus kwam terug uit ballingschap en gevangenschap of trad uit de clandestiniteit. Begin juni 1802 kon de prefect meedelen dat alle kerken weer open mochten en dat alle priesters, ook de niet beëdigde, hun dienst in het openbaar mochten hernemen, mits ze op de prefectuur een document kwamen ondertekenen waarbij ze het Concordaat erkenden. Op Pinksterzondag, 6 juni 1802, werd het herstel van de katholieke eredienst in Brugge officieel bezegeld met een Te Deum in de Sint-Salvatorkerk. | |
De prefect in actieDe prefect nam aan een dergelijke plechtigheid deel, zoals hij ook bij veel andere manifestaties aanwezig was. Zo zat hij bijvoorbeeld de jaarlijkse prijsuitreiking voor van de Centrale school, de eerste maal op 17 augustus 1800Ga naar voetnoot(127). Aan het slot van de uitgebreide stoet die bij die gelegenheid van het Burgplein vertrok om zich naar de school in de voormalige Duinenabdij te begeven, reden de prefect en de secretaris-generaal van de prefectuur, beiden te paardGa naar voetnoot(128). In de aula aangekomen, opende de prefect de academische zitting met een korte toespraak. Hij overhandigde zelf de prijzen aan de laureaten, aan wie hij telkens een hartelijke accolade gafGa naar voetnoot(129). Nadien trok dan nog een jolige cavalcade naar de Burg terug. Ook bij de prijsuitdeling van de Kunstacademie was hij telkens present. Voor de | |
[pagina 132]
| |
eerste maal was dat op 29 juli 1800. Na de plechtigheid trok de prefect mee door de stad met de stoet van koetsen die één voor één de laureaten bij hen thuis ging afzettenGa naar voetnoot(130).
Op 2 juli 1803 verliet de Viry Brugge en reisde naar het zuiden van zijn departement om alles in gereedheid te brengen voor het bezoek van de Eerste consul. Van 9 tot 14 juli 1803 mocht hij Bonaparte en Joséphine in zijn departement ontvangen. Omringd door een bescheiden gevolg, ondernam de consul toen een snelle kennismakingstournee doorheen de geannexeerde provincies. Het echtpaar trok vluchtig door Menen en Ieper, bracht de nacht door in Nieuwpoort, bezocht Oostende en de sluizen van Sas Slijkens, daarna ook nog Blankenberge en uiteindelijk Brugge, van waaruit de consul ook nog eens vlug aan Cadzand en Vlissingen een bezoekje bracht. Hij werd over het algemeen door de bevolking goed ontvangen, want ze was hem dankbaar een einde te hebben gesteld aan de revolutionaire terreur en aan de anarchie. De notabelen van de stad stelden zich over het algemeen tegenover deze ‘avonturier’ wat terughoudender op. De prefect moest zelfs burgemeester Charles de Croeser berispen omdat hij voortijdig de driekleur op het Belfort had laten strijkenGa naar voetnoot(131). Enkele dagen later vertrok de Viry naar Brussel waar hij tot 27 juli deelnam aan de activiteiten naar aanleiding van het bezoek van Bonaparte. Enkele maanden later, op 2 november 1803 werden Baeckelandt en zijn bendeleden op de Grote Markt terechtgesteld. Het is waarschijnlijk dat de prefect deze gebeurtenis, die als een succes werd aanzien in de strijd tegen het banditisme, bijwoonde.
Zijn diplomatisch kunnen toonde de Viry door de wijze waarop hij met de vertegenwoordigers van het centraal gezag omging. Een typisch voorbeeld was zijn reactie op de extreme opdracht die de minister van politie Fouché (1759-1820) in augustus 1801 naar alle prefecten stuurde, in verband met de clerus. Fouché was razend over de op til zijnde verzoening tussen kerk en staat en probeerde roet in het eten te gooien. De opdracht luidde alle ‘oproerige’ priesters op te pakken en allen die terugkeerden naar hun standplaats van voor de ‘Beloken Tijd’, te verbannen. In zijn antwoord begon de Viry met Fouché te beamen en hem te feliciteren voor zijn antireligieuze overtuiging. Net als hij, was hij gekant tegen de clerus, ces hommes toujours esclaves des ‘lois de leur conscience’, c'est à dire toujours maîtrisés par l'espoir de rétablir un jour leur domination. Maar toen kwam het: alle geestelijken in zijn departement waren eigenlijk op de | |
[pagina 133]
| |
Het kasteel van Viry, anno 2004, hoofdvleugel en zijgevel (foto graaf Pierre de Viry)
Het kasteel van Viry, anno 2004, tuinvleugel en zijgevel (foto graaf Pierre de Viry)
| |
[pagina 134]
| |
een of andere manier niet in orde met de reglementen - hadden o.m. nog de nieuwe eed van trouw aan de republiek niet afgelegd - en zeker niet met de wijze waarop Fouché het zag. Moest hij dan maar die 8 à 900 priesters allemaal verbannen? Dit zou méér kwaad dan goed doen. Trouwens, vroeg hij fijntjes, wat zou de Eerste consul daar wel van denken?Ga naar voetnoot(132) Die liet kort daarop weten aan Fouché dat hij zonder meer zijn instructies moest intrekken.
Hoewel hij weinig sympathie koesterde voor de clerus en voor sommige vormen van eredienst, nam de Viry bij herhaling de geestelijken in bescherming tegen voortvarende Franse ministers. Hij was immers een overtuigd voorstander van de godsdienstvrede. Wanneer de nieuwe bisschop van Gent, Etienne Fallot de Beaumont (1750-1835), tot wiens bisdom het departement van de Leie behoorde, op 22 juni 1802 naar Brugge kwam, werd hij met veel eerbetoon op de prefectuur ontvangen. De bisschop stuurde hierover een enthousiast verslag naar Parijs. Beide heren waren gematigden en derhalve gemaakt om elkaar te begrijpen. Het begrip mocht evenwel niet te ver leiden, oordeelde de Viry en het herinrichten van de Boetprocessie in Veurne was voor hem een stap te ver. Dat ondervond de maire van Veurne aan den lijve. Wat er gebeurd was liet de Viry in een rapport aan Binnenlandse Zaken weten: Je me refusai à laisser faire une procession dans laquelle devaient se reproduire toutes les pratiques des siècles de superstition et de barbarie. [Le maire], malgré mon refus, se crut en devoir d'aller en avant et ordonna en conséquence tous les apprêts de la fête, comme barres de fer, chemises de pénitents, etc et poussa la folie jusqu'à faire construire un oratoire ou chapelle au milieu de la place publique de la ville de FurnesGa naar voetnoot(133). Maire Roland Bernier (o1739), voormalig officier bij de Gardes Suisses in het Frans leger, werd zonder pardon eerst geschorst en vervolgens afgezetGa naar voetnoot(134). Men mag bij dit incident niet vergeten dat de Viry hoogstwaarschijnlijk al van tijdens zijn jeugd de Voltairiaanse scepsis aanhing. Zijn geboorteplaats Viry lag op een steenworp van Genève, de stad van Calvijn. Hij bracht een aantal jaren door in het calvinistische Nederland en het anglicaanse Engeland, zodat zijn geest en mentaliteit ongetwijfeld gevoed werden door het vaag deïsme en het godsdienstig relativisme die aldaar, nog méér dan in overwegend katholieke landen, bij grote delen van het establishment domineerden. | |
[pagina 135]
| |
Of de maire van Veurne om zijn afzetting rouwig was is nog de vraag. Hij liet alvast aan de prefect weten dat hij er erg blij mee was en wenste hem veel succes toe in het vinden van een opvolger. Het duurde inderdaad enkele maanden vooraleer een plaatselijk burger kon overtuigd worden de functie op te nemen en dan nog deed hij het maar voor één jaar. De onbezoldigde gemeentefuncties waren immers niet erg in trek. Toen de Viry zijn ambt opnam, moest hij de eed afnemen van alle ondertussen benoemde departementale en gemeentelijke mandatarissen. Tot zijn niet geringe ontgoocheling stelde hij vast dat van de 250 benoemde burgemeesters en de meer dan 300 benoemde adjoints, amper één vijfde de functie had aanvaardGa naar voetnoot(135). Het was dus hard werken om ze te overtuigen of om gegadigden in hun plaats te vinden. Veel argumenten kon hij hierbij niet laten gelden, tenzij de vaderlandsliefde, maar die was natuurlijk tegenover de Fransen niet erg groot. Neem ze langs hun eergevoel raadde de minister van Binnenlandse zaken Chaptal hem aan: C'est en versant beaucoup de considération sur les maires, que vous ferez rechercher ces places d'honneurGa naar voetnoot(136).
Het gebrek aan belangstelling had als onvermijdelijk gevolg dat vaak onbekwame, ongeïnteresseerde of zelfs corrupte bestuurders werden benoemd. De Viry zat bvb. algauw opgezadeld met Constant, de onderprefect in Kortrijk. Dat was nu eens een actief en toegewijd man, maar helaas hij bleek corrupt te zijn. De Viry deed hem onverbiddelijk afzetten, ook al leverde dit hem talrijke moeilijkheden op, want de man liet zich niet zo gemakkelijk aan de dijk zetten en trok naar Parijs waar hij zijn onschuld wilde bepleiten. De Viry moest zich schrap zetten om door Binnenlandse Zaken gevolgd te wordenGa naar voetnoot(137).
Een ander probleem dat zich aanmeldde en niet meer zou verdwijnen was dat van de conscriptie of militaire dienstplicht. De Viry, die het probleem al zeer goed kende van tijdens zijn burgemeesterschap, besefte dat het om een lastige zaak ging. Ce peuple n'est pas un peuple de soldats, schreef hijGa naar voetnoot(138). Het probleem met de ‘réfractaires’ was dubbel: het geëiste contingent werd niet gehaald en de weerbarstige jongeren doken onder en werden ‘brigands’. De Viry probeerde daar tegen in te gaan door in elk district nachtpatrouilles te organiserenGa naar voetnoot(139). | |
[pagina 136]
| |
Als prefect was de Viry uiteraard met alle aspecten van het leven in zijn departement begaan. Eén daarvan betrof de materiële toestand van de bevolking. Die was niet rooskleurig. In Brugge en in Kortrijk, zo schreef hij, was de helft van de bevolking afhankelijk van de giften van de andere helft. In Oostende was het nog slechter. Daar had de Viry evenwel geen geduld met de professionele leeglopers: Il est des familles de fainéants de père en fils à la charge des hospices depuis des siècles. Hij stelde hiervoor een paardenmiddel voor: de kinderen die als ze 12 jaar werden geen stiel wilden leren, zou men verplicht aanmonsteren en de zee opsturen. Dat zou ze lerenGa naar voetnoot(140).
Zoals het een prefect paste, ging hij af en toe uitgebreid zijn departement inspecteren. De eerste maal was dat bijna onmiddellijk na zijn aankomst, toen hij van 17 juli tot 11 augustus 1800 de steden en dorpen van West-Vlaanderen ging bezoeken in een stijl die enigszins aan een Blijde Inkomst deed denkenGa naar voetnoot(141). Verder grepen inspectietochten plaats in februari en september 1801, in juli 1802 en in september 1803. Tweemaal kreeg de Viry toelating van de consul voor een langere afwezigheid, voor 25 dagen in november 1800 en voor 15 dagen in november 1802, die wellicht reizen naar Parijs betekendenGa naar voetnoot(142). Telkens hij zich voor méér dan een paar dagen uit zijn residentieplaats verwijderde, moest de prefect een tijdelijke vervanger aanduiden. Bij vijf van die gelegenheden droeg hij zijn bevoegdheden over aan secretaris-generaal Henissart. Maar bij andere gelegenheden vertrouwde hij die toe aan een lid van de prefectorale raad, namelijk aan Auguste Wieland (1757-1833)Ga naar voetnoot(143), Patrice de Coninck (1770-1827)Ga naar voetnoot(144), Bernard Van Severen (1761-1837)Ga naar voetnoot(145) | |
[pagina 137]
| |
en Eugène Goubau (1761-1839)Ga naar voetnoot(146), heren die naderhand nog een hele loopbaan zouden doorlopen. | |
Naar Parijs terugOp 20 februari 1804 bevestigde de Viry de goede ontvangst van het bericht dat aan zijn functie een einde kwam en een opvolger was benoemd. Op 12 maart 1804 verliet hij Brugge voorgoed en benoemde hij Eugène Goubau tot zijn tijdelijke plaatsvervangerGa naar voetnoot(147). Gedurende vier jaar had hij met zachte hand het bestuur verder op Franse leest geschoeid. Hij ging in Parijs een zetel in de Senaat innemen, ingevolge zijn benoeming, die dateerde van 3 februari 1804. Tijdens de kroningsplechtigheid van Napoleon op 2 december 1804 fungeerde hij als bijzonder kamerheer bij Paus Pius VII met wie hij in het Italiaans kon converseren. Zijn echtgenote werd tot eredame van prinses Louise Bonaparte benoemd. In 1808 werd hij ook nog één van de zestig kamerheren van de keizer, die zich graag liet omringen en dienen door leden van de oude adel. Als gevolg van deze verschillende functies, vooral van de laatste, werd de Viry op 26 april 1808 tot Comte d'Empire verheven en tevens tot grootofficier in de Légion d'Honneur.
Eenmaal in Parijs gevestigd, op het nummer 26 van de Rue FérouGa naar voetnoot(148), vergat hij de vriendschappen niet die hij in Brugge had gemaakt. Op zijn invloed werd een beroep gedaan wanneer een ‘kruiwagen’ nodig was voor het bekomen van een benoeming of gunst. Aldus werd schepen en plaatsvervangend rechter Charles Coppieters-Stochove (1774-1864) dankzij de Viry in 1809 tot voltijds rechter benoemd, tegen twee andere kandidaten inGa naar voetnoot(149). Zo zette Coppieters de eerste stap die hem naar het voorzitterschap van de rechtbank van eerste aanleg in Brugge zou leiden, functie die hij combineerde met een jarenlang lidmaatschap van de Nederlandse Tweede Kamer en nadien van de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers.
Uit zijn tweede huwelijk had de Viry vier zoons. Twee ervan, Jean-Marin, geboren in 1792 en Melchior-François, geboren in 1796, overleden heel jong. De twee oudste waren respectievelijk 15 en 13 jaar oud toen hun vader prefect in Brugge werd, maar of | |
[pagina 138]
| |
ze hun ouders naar deze stad volgden is niet waarschijnlijk. Ze komen niet voor in het bevolkingsregister en evenmin in het palmares van de Brugse École centrale voor de jaren 1800 en 1801. In 1797 waren ze intern in de abdijschool van de norbertijnen in Bellelay bij Porrentruy in ZwitserlandGa naar voetnoot(150). In deze internationaal bevolkte eliteschool, die slechts zestig leerlingen accepteerde, werden de jongens opgevoed in functie van carrières in het leger, de diplomatie of de magistratuur. Naast de gewone vakken leerde men er dans, tekenen, muziek, schermen, militaire architectuur en hanteren van wapens. Aangezien die school na de aankomst van Franse troepen begin 1798 de deuren moest sluiten, zullen beide jongens elders, waarschijnlijk ergens in Frankrijk, verder school hebben gelopen. Het is alvast een mogelijke hypothese dat de al wat oudere de Viry terug actieve dienst aanvaardde omdat dit hem betere mogelijkheden kon bieden voor het op goede banen leiden van de carrière van zijn zoons. Een prestigieus ambt of bediening en een interessante huwelijksverbintenis kwamen niet zomaar uit de lucht vallen en daar moest men zich voor inspannen, de juiste contacten onderhouden en zich in de geschikte milieus bewegen.
De oudste zoon, Albert-Eugène de Viry (1784-1813) werd zoals zijn vader kamerheer van Napoleon en huwde in 1806 met gravin Ernestine de Saint-Simon-Courtomer, van wie de vader, comte d'Empire Antoine de Saint-Simon-Courtomer eveneens kamerheer van de keizer werd. Het huwelijk bleef kinderloos en Albert-Eugène was nog geen dertig toen hij in Viry stierf, enkele maanden voor zijn vader. De tweede zoon, François-Joseph de Viry (1786-1809) werd in februari 1804 toegelaten tot de Militaire school en was al dragonderluitenant begin 1805. Hij werd adjudant van maarschalk Lannes en nam aan heel wat veldslagen deel. Zo had hij zich in Austerlitz (1805) laten opmerken door zijn dapperheid. Hij nam ook deel aan de veldslag bij Essling en Aspem (mei 1809)Ga naar voetnoot(151). Dit onbeslist gebleven treffen draaide op een ware slachting uit, waarbij 45.000 soldaten sneuvelden, onder wie maarschalk Lannes. De Viry kreeg een schot dat één van zijn schouders verbrijzelde. Napoleon gaf vanuit zijn hoofdkwartier in Schönbrunn opdracht aan dokter Lanefranque, geneesheer van het Hof, Viry goed te verzorgen. Hij bezweek niettemin aan zijn verwondingen en stierf op 16 juni 1809 in de armen van zijn kameraad Marcelin de Marbot. Die kreeg | |
[pagina 139]
| |
opdracht de droeve boodschap aan de vader te gaan meedelenGa naar voetnoot(152).
Toen Justin de Viry in 1813 overleed, werd zijn stoffelijk overschot op bevel van Napoleon bijgezet in het Panthéon, waar het de resten van andere groten van het regime vervoegdeGa naar voetnoot(153). Het is waarschijnlijk dat, naast de vader, meteen ook de herinnering aan de in Wenen begraven zoon werd geëerd. De enige overlevende uit de twee huwelijken van Justin de Viry, de enige ook die voor nakomelingen zorgde, was de Brit geworden Henry de Viry. In 1814, na de dood van zijn vader en van de laatste van zijn halfbroers en na de val van Napoleon, kwam hij in Viry bezit nemen van de familiegoederen die nu in handen van zijn stiefmoeder waren, maar die toezegde ze na haar dood opnieuw aan de erfgenamen uit het eerste bed over te laten. Hij burgerde zich in de streek in en werd onder meer, in Genève, lid van de vrijmetselaarsloge Fidélité et Prudence. Met zijn talrijke kroost ging hij het kasteel in Viry bewonen en hernam voor zichzelf en zijn kinderen de adellijke naam en titel. Wat bezielde hem om tijdens de Honderd Dagen maire van Viry te worden? Hij werd op 16 april 1815 in deze functie benoemd en legde in handen van zijn afgezette voorganger de eed af van gehoorzaamheid aan de Grondwet van het keizerrijk en van trouw aan de keizer. Of hij ook nog maire bleef na Waterloo is me niet bekendGa naar voetnoot(154). Die benoeming en die eed lijken hem alvast niet ten kwade te zijn geduid, want op 22 augustus 1815 werd hij tot Frans volksvertegenwoordiger gekozen door het kiescollege van de Mont-BlancGa naar voetnoot(155). Hij zetelde als lid van de ultrakoningsgezinde meerderheid in de Chambre introuvable, maar verdween bij de Kamerontbinding van september 1816. Hij overleed in Tours op 15 januari 1820Ga naar voetnoot(156). Hij is waarschijnlijk een unicum om zowel in het Britse Lagerhuis als in de Franse Assemblée nationale te hebben gezeteld. (vervolgt) Andries Van den Abeele |
|