Tgoedt vanden ijnchoute, Oostkamp 1547
Volgens G. Claeys (Oostkamp 1953, 154) het vroegst vermeld in 1249, blijkt dit 27 gemet groot goed, met upperhof, metter poorte, in 1547 steeds bezit te zijn gebleven van de familie Lanchals, die het in de tijd van Maximiliaan had verworven (M. Boone, Biografisch Woordenboek, XIII, 475).
Pieter Lanchals jr. sinds zijn huwelijk in 1502 met Jacoba Quevin, heere van Olsene (een familiebezit van zijn vrouws familie sinds 1440) laat Eduaerd de Dene middels zijn ontvanger Clement van Nieukercke op 13 aug. 1547 een contract voor negen jaar opstellen.
Hierin wordt gestipuleerd dat naast de pacht van 18 £ en twee steenen vlas voor de ca. 12 ha grond éénmalig ook 8 £ prijsie wordt betaald voor de vulle vette en 10 gr. per 100 struiken taeljehout, waarvan het totaal op 32.000 wordt geschat. Uiteraard mag de huurder binnen de 9 jaar geen bomen of struiken wegnemen; wat omvalt of verdroogt is eigendom van Lanchals, die zelfs de fruutboomen mag vervangen als hij dat wil, en andere pootene; de huurder moet wel instaan voor alle reparacie an huuse, schuere, stalle, poesten (koeienstal), waghecot; moet alle de wallen vrij vaeren (vrijwaren) ende vrij kennen (beschikbaar houden, toegankelijk dus). Taeljehout is hakhout net als ijnc-houte, houtgewas betekent, terwijl daarnaast in de tekst zowel over fruitbomen als upghaende bomen wordt gesproken. Nieuwe huurder is Matheeus Wittenseyns en Maeyken de Ruwe.
In de Brugse (uitgegeven) bronnen komt Pieter jr. Lanchals voor in het uit 1866 daterend Inscription funéraires. Notre Dame, van J. Gaillard, p. 349, bij de concessie aan L. Witkin, 1509, toen deze in de Lanchalskapel mocht worden begraven. Pieter jr. was toen uiteraard reeds heer van Olsene. (Reg. A.E. De Dene, 132-135).
A. Dewitte