Biekorf. Jaargang 103
(2003)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 321]
| |
Etymologisch woordenboek van het West-VlaamsWie wil weten wat West-Vlaamse woorden als pimpampoentje (lieveheersbeestje), kanooien (lawaai maken), maboel (gek) of biro (balpen) betekenen kan altijd in De Bo's Westvlaamsch Idioticon of (voor biro) in een ander West-Vlaams dialectwoordenboek terecht. Wie ook wil weten waar die woorden vandaan komen, heeft een probleem omdat in idiotica meestal de etymologische informatie ontbreekt. Sinds enkele jaren is er wel het Etymologisch dialectwoordenboek van de Nijmeegse hoogleraar A. Weijnen (1996), maar daarin zijn veel specifiek West-Vlaamse woorden niet te vinden aangezien Weijnen selectief tewerk moest gaan om in zijn (beknopt) etymologisch woordenboek alle dialecten van het Nederlands te kunnen bestrijken. Sinds eind vorig jaar is er met het West-Vlaams Etymologisch Woordenboek (WEW) van dr. F. Debrabandere echter ruimschoots in de geschetste lacune voorzien.
In het WEW wordt van een (naar schatting) 5000 West-Vlaamse woorden uitleg gegeven over hun herkomst. West-Vlaams wordt daarbij gelukkig ruim opgevat. Zo wordt uiteraard het Frans-Vlaams meegenomen, maar ook woorden die niet uitsluitend in West-Vlaanderen voorkomen maar tevens Oost-Vlaams of zelfs Brabants zijn. Debrabandere heeft zich ook beperkt: hij behandelt geen woorden die ook in het Algemeen Nederlands voorkomen (bakken, hof), die doorzichtig van structuur zijn (appelvinke, babbelesse, doolmaand) of die fonologisch of morfologisch minimaal van het Algemeen Nederlands verschillen (gas/ges ‘gras’, pit ‘put’, zeisen ‘zeis’); ook woorden waarvoor geen zinnige etymologische verklaring te geven was ontbreken (schavaander ‘reddingsgordel’, latour ‘neushaai’, jukse ‘pruik’, komtzere ‘beeldengroep’). Eigenlijk is het bij deze laatste beperking wel wat jammer dat de auteur, b.v. als bijlage achterin, geen lijst geeft van deze onverklaarbaren. Een dergelijke lijst zou misschien derden inspireren tot allerlei volksetymologische bespiegelingen, maar ongetwijfeld ook kunnen stimuleren tot wetenschappelijk verantwoorde voorstellen waarvoor dan b.v. in Biekorf plaats ingeruimd zou kunnen wordenGa naar voetnoot(1). Een andere kant- | |
[pagina 322]
| |
tekening die gemaakt kan worden bij Debrabanderes uitleg van wat hij wel en niet opneemt, is het feit dat desondanks de verantwoording en afbakening van het beschreven corpus toch niet onmiddellijk uit de inleiding blijkt. ‘Het bestaan van de woorden wordt bewezen op gezag van de auteurs (van de diverse dialectwoordenboeken en -lijsten, alle genoemd in de Bibliografie - DG)’, zo is op p. 11 -12 van de inleiding te lezen. Bij die woorden staat dan ook steeds de afkorting van een idioticon of van een stad of streek, maar toch zijn er nog redelijk wat lemma's waar een dergelijk herkomst- of lokaliseringsgegeven ontbreekt. Over deze woorden zegt de auteur dat het daarbij steeds om ruim verspreide en algemeen bekende woorden gaat (p. 11). Daar kan natuurlijk over gediscussieerd worden: stoefen ‘opscheppen’, stute ‘boterham’ en roste ‘roestig, ros’ lijken me inderdaad algemeen bekend en ruim verspreid, maar geldt dat ook nog voor helmen ‘weerklinken’, koeke ‘ziekteverschijnsel waarbij zich een zwelling en verharding van bepaalde klieren voordoet’, slachten ‘lijken op’ en sneuven ‘steken onder water geven’? Al de hier genoemde woorden komen trouwens ook bij De Bo voor, maar waarom ze dan toch niet, zoals andere woorden uit dit idioticon, voorzien werden van de afkorting DB is mij niet meteen duidelijk, temeer omdat dat wel gebeurd is bij andere woorden die volgens mij eveneens algemeen West-Vlaams zijn (b.v. bij krabbe ‘tros’, schommelen ‘schoonmaken’ en stekebeier ‘kruisbes’). Ook blijkt uit de inleiding niet of het WEW nu alleen de nog gangbare woorden beschrijft, of ook woorden die allang uit het West-Vlaams verdwenen zijn (ik vermoed het laatste).
Dialect in schrift weergeven is geen sinecure. Een samensteller van een dialectwoordenboek moet dan ook telkens knopen doorhakken wat de spelling van de trefwoorden betreft. Debrabandere koos voor een normalisering van de spelling waarbij toch het West-Vlaamse karakter van het trefwoord zichtbaar blijft. Het woordenboek doornemend lijkt me dit al bij al een praktische en gebruikersvriendelijke oplossing. Dat het gekozen systeem daardoor op een aantal punten verschilt van de dialectwoordenboeken waaruit trefwoorden geselecteerd werden moet maar voor lief genomen worden. Het zorgt in elk geval niet voor wezenlijke problemen voor het terugzoeken van woorden in De Bo, in Desnercks Oostends woordenboek of in andere idiotica.
De informatie die per lemma bijeengebracht is, is op een heldere en consequente manier gepresenteerd. Waar nodig (en voor zover bekend uit de gebruikte bron) wordt de klemtoon van het trefwoord aangeduid; vervolgens wordt met een afkorting tussen haak- | |
[pagina 323]
| |
jes de herkomst van het woord gegeven (de afkortingenlijst op p. 25-27 is daarbij zeker in het begin onmisbaar); daarna volgen de aanduiding voor woordsoort en -geslacht, alsook de betekenis en de eventuele betekenisevolutie van het woord. Hierna komt het eigenlijke etymologische gedeelte, met de Middelnederlandse en Vroegnieuwnederlandse woordvormenGa naar voetnoot(2), de varianten en verwanten uit de andere (vooral Germaanse en Romaanse) talen en - waar nodig - de reconstructie van de Indogermaanse stam of wortel; ook de verschillende taalkundige veranderingsprocessen die leidden tot de uiteindelijke West-Vlaamse vorm worden geïdentificeerd (de vaktermen die hierbij onvermijdelijk gebruikt moeten worden, staan alle beschreven in de Lijst met taalkundige termen op p. 13-17 van de inleiding). Het lemma wordt afgesloten met een literatuurverwijzing naar een artikel of studie waarin eventueel nog meer over het woord in kwestie te vinden is; daarbij is er duidelijk naar gestreefd om ook de meest recente literatuur te verwerkenGa naar voetnoot(3).
Op al de gegeven informatie is weinig aan te merken en de etymologieën getuigen steeds van grote vakkennis, accuraatheid en wetenschappelijkheid. De vele diepgravende verklaringen kunnen hier en daar sommigen misschien wel wat afschrikken, b.v. wanneer men weer eens een lang en onvertaald Latijns citaat uit het 16de-e. woordenboek van Kiliaan onder ogen krijgt. Maar sine labore nihil en dat geldt zeker in etymologische aangelegenheden. De volledigheid en de strikte wetenschappelijkheid van Debrabanderes werk staan er trouwens borg voor dat wie op zoek is naar de herkomstinformatie van een bepaald West-Vlaams woord zelden tevergeefs naar het WEW grijpt. Bovendien geeft ook het gewoon wat grasduinen in het boek, los van een of andere etymologische zoekvraag, een geïnteresseerde taalliefhebber al veel plezier: het is dikwijls een ‘feest van herkenning’, zeker voor iemand bij wie de kennis van het actieve West-Vlaams in de loop derjaren wat weggezakt is. Het WEW, een naar inhoud en uiterlijk zeer verzorgd boek, is zijn aanschafprijs (37,50 euro) dan ook zeker waard. Dirk Geirnaert
Frans Debrabandere, West-Vlaams etymologisch woordenboek. De herkomst van de West-Vlaamse woorden, Amsterdam - Antwerpen, uitgeverij L.J. Veen, 2002, 461 blz., 37,50 euro. |
|