Een huis van één nacht op cijnsgrond
(vraagw. 2002, blz. 404)
Prof. Mr. E.I. Strubbe, in zijn tijd een befaamd rechtshistoricus, heeft het bij nachte bouwen van een huisje grondig besproken in 't Beertje van 1967 (Overnacht bouwen van een meinachtkotje, blz. 6-12).
Hij kwam tot de conclusie dat er vroeger inderdaad een ongeschreven, maar algemeen aanvaarde gewoonte bestond, waarbij geduld werd dat armelui over nacht, na zonsondergang, een hutje mochten optrekken dat, hoe rudimentair en primitief ook, bewoonbaar was. Alles moest echter af zijn bij zonsopgang en de schouw moest kunnen roken.
Het betrof hier een soort volksgeloof en/of volksgebruik dat niet alleen bij ons bestond, maar ook in andere streken voorkwam (Wallonië, Frankrijk, Brabant, Wales, enz.). Steeds werden zulke huisjes opgericht op openbaar domein, op 's heren straten, in verlaten heidegebieden of in de duinen. Er zijn geen voorbeelden bekend van lieden die hun huisje neerpootten op privé-eigendom.
Strubbe stelde vast dat vele van die optrekjes ontstonden in de meinacht, dus tussen 30 april en 1 mei en daarom ook meinachthuisjes of meinachtkotjes werden geheten. Meinacht is een tijdstip dat in de folklore een speciale betekenis had (Biekorf 1998, blz. 249-257). Hij vond zelfs dat er in Veurne-Ambacht enkele verordeningen werden getroffen om zulke bouwseltjes te verbieden (in 1718, 1732 en 1743). In Veurne-Ambacht moet dit verschijnsel frekwent voorgekomen zijn, o.m. in de duinen langs de kust.
Het aangehaalde geval uit Avekapelle, te situeren omstreeks 1830, is ongetwijfeld een laat (of zelfs het laatste?) bekende geval van een meinachtkotje in die streek. In het bijzonder valt te noteren dat dit huisje-vanéén-nacht niet op een verlaten of openbaar domein, maar op een erf stond dat door de eigenaar voor een langere tijd en tegen een minieme vergoeding afgestaan werd (erfpacht, cijns of iets dergelijks).