Biekorf. Jaargang 102
(2002)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 397]
| |
Bouwstoffen 40Coep ende verstervenesse - vri eghin ende quite - merschland ende ackerland, ca. 1300Het Handschrift 418 van Ter Doest, een formulierenboek waaruit we in Biekorf 92, 83-85, reeds een Nederlandstalige tekst uit 1290 konden afdrukken die niet voorkwam in het Corpus Gysseling (gezien dit alleen originelen bevat), brengt hieronder opnieuw fraaie informatie in de buurt van het jaar 1300. Zowel Lippinus - Filips was zegelbewaarder van de gravin van Vlaanderen in opvolging van Egidius van Bredene, 1233 - als Jan van Leffinghe, geh. met Adelisa, clericus comitis 1246Ga naar voetnoot(1), kunnen beide ouders van de hieronder geciteerde vader en voogd van Clare van Leffinghe zijn geweest die hier een rente overschrijft op het convent Ter Doest. Gezien hier als ontvanger here W procurere optreedt menen wij dat daarmee Willem de Cordewaeghen zal zijn bedoeld, cellarius of zaakgelastigde in de periode onder abt Willem Mostaert die hij in 1304 opvolgde (+ 29 dec. 1308)Ga naar voetnoot(2). Boeiend is te lezen hoe Clare de beghine - er wordt niet gezegd of zij te Brugge gaat wonenGa naar voetnoot(3) - die rente schenkt op voorwaarde dat zij, zo ze niet blivet vroeme, zo zij geen eigenaar blijft, wel over die inkomsten blijft beschikken tot haar overlijden.
(fol. 348) Wie [dese] en(de) [dese] scepenen van den Ziesseelschen doen te wetene alle denghenen die dese lettren zullen zien iof horen lesen date quame(n) voor ons Clare die beghine, Sheer Jacobs doch(ter) van Leffinghe ende Boud(in) f(ilius) Lippins, hare voghet ende dere Jacob van Leffinghe hare vader, en(de) ghaven alm en(de) wettelicke ghifte den h(er)e W. p(ro)curere vander Does, tsconvents bouf vander Does, van vive en(de) viertich sceleghen goeder vlaemscher peneghen ervelicker rente elx iaers, staende up vive ymete lands min iof mer, ligghende binden ambochte vander Siesselscher binder prochie in ene jeghennode het stosevelt en(de) in steden leghets een (fol. 348v) ymet, lettel min iof me, van desen voorseiden lande in enen velt bewestal Piet(er)s van Arsele; ende vort als acht(e)ward streckende leghet van desen vorseiden lande een half ymet merschlands en(de) een half ymet ackerlande, en(de) dese twe halve ymete lands vorseit ghelden tien sceleghe(n) siaers sonder coep en(de) sonder v(er)st(er)venesse ; en(de) die ander vive en(de) dartich sal daerboven die upt ander land staen vornoemt ghelden coep | |
[pagina 398]
| |
en(de) v(er)st(er)venesse alst ghevallet; twelcke vorseide land heft al Piet(er) van Arsele te ervelicker chense. En(de) sie weddens den he(re) W. vorseit tsconvents bouf vander Does te wetten te ghewarne al dese vorseide rente ervelic, staende up de vorseide land tco(n)vents vrihen eghindome jeghen elcken mensche in manieren. En(de) bi also dat Clare, die beghine vorseit, blive vroeme ne mere, en(de) ontfanghere van deser vorseider renten te haren bouf te haren live; en(de) tenden hare live blivet dese vorseide rente al dien co(n)vente vander Does vri eghin ende quite, te gheldene dese vorseide rente ervelicke twintich scellinghen telken sinte Jhansmesse midszom(er)s binnen elke jare, en(de) vive en(de) twintich s(cellinghen) te ghelden te telken sinte M(aer)tinsmesse ervelicke binne(n) elken jare.
Procurere, procureerre: zaakwaarnemer; ymete: gemet; jeghennode: terrein; in steden: elders; bewest (h)al(f): aan de westzijde; merschland: weiland; coep ende verstervenesse: successierechten; bouf: behoef; in manieren: zoals afgesproken; vroeme bliven: eigenaar blijven; te haren live: zolang ze leeft; vri eghin ende quite: vrij eigendom zonder voorbehoud.
Bannen in ybanne virscharne - dufvele lands dat woestine was - dat oir na hem - eenen hoefman ghevene - van oire tot oire - ruemen bi noede van orloghen van landsheren - goet met woensten met huze ende met hove, 1296-1299
Hetzelfde handschrift 418 toont op fol. 326v-327 een wellicht nog een paar jaar oudere schenking aan broeder Vrancks, portwardere van Ter Doest, een naam die ook al voorkomt in akten uit 1296, 97 en 99, in dezelfde hoedanigheidGa naar voetnoot(4). Het betreft een erfelijke cijns voor de portwardere Vrancks of wie dit na hem zal zijn. Voor die cijns moet na zijn dood een hoefman - hofman - worden aangeduid die met woensten, met huze ende met hove daar komt wonen sonder te onthusene. Scribent hier is dezelfde als in voorgaande tekst.
Wie [dese] en(de) [....] scepene(n) vanden Moere doen te wetent alle den ghenen die dese lettren zien of horen lesen dat cam vor ons in ybanne virscharne [dese] en(de) word ervelic chenzere te wetten broeder Vrancks, portwardere va(n) der Does, ter porte(n) bouf van der Does van dufvele lands, dat woestine was tien tieden, o(m)me V lib. Vlaemsch paiements, te gheldene elcs jaers... hem iof die portwardre wesen sal. Ende vant hem voor ons ov(er) hem en(de) sim oir, nae hem coomende, te gheldene ervelicke den vorseiden chens te(n) vorseiden t(er)mine(n), also alst vorseit es in manieren. Ware dat sake dat hie ghebrake iof die nae hem came(n), den vorseide(n) chens te gheldene alst vorseit es, so | |
[pagina 399]
| |
langhe dat iaer en(de) dach lede nae haren daghe dat hie iof die portwardre wesen sal van der Does in dien tiden, hant mach slaen an dese woestine en(de) land, also als hiet vint, sonder hierover dat te v(er)soekene en(de) dat houde(n) en(de) besitte(n) t(er) porten vrihen eghindoeme. Vort diere ghelike ware dat sake dat hie storve, dat dat oir na hem sculdich ware te ghevene hem eenen hoefman binne(n) ene(n) jaere na den daghe van sire doet, en(de) den coep ghelden, en(de) also van oire tot oire. Hier bi moet hie come(n) up dit selve goet met woensten, met huze en(de) met hove, eer hiere vroume op heft, en(de) darup blive(n) sonder te onthusene, het ne war bi sportwarders orlove, die tien tiden wesen sal. Vort es te wetene dat sie dese vorseide woestine en(de) land niet ne sulle(n) moeghe(n) beco(m)meren van einggher ander rente(n), iof ieninghen sticken vinden bovendien dat ghebonden es jeghens die porte. Vorde hie ooc bedreve(n) bi noede, dat hie moeste v(er)coepe dat vorseide goet, dat soude hie den portwardre laten weten siffizantelicke (fol. 327) en(de) danne mach de portwardre neme(n) bi prize van goeden lieden, ende ne wildichs meer hebben, so magh hiet danne v(er)coepen, behouden sportwarders rechte. En(de) gheviele ooc, dat God bescerme, dat siet ruemden bi noede van orlaghen van landsheren, dat de portwardre, die tien tieden wesen sal, hand sal moeghen slaen ant voorseide goet en(de) an diese cateile, diere up vinden sal, sonder anders der toe te doene, en(de) dese vorseide sticke en(de) elc bi hem, wel te houdene en(de) te vuldoen bant die hem, en(de) sijn oir ooc on, in ybanne virscharne, in die selve manire dat hie hem ghebonden heeft van den chense te ghelden hierboven. En(de) van al dese sticken, soe waren wie scepenen vorseit ghemaent in ybanne vierscharne van onsen wettelicken maenre oif zie te wesen mochten, en(de) wiisden wie dat sie alle wel te wette(n) wesen mochte(n). En(de) dat sie en(de) har oir hier bi in al wettelicke sijn ghebonde(n).
Ybanne: officieel opgeroepen, aangezegd; oir na hem: opvolgende erfgenaam; hoefman: landbouwer; van oire tot oire: voor elk navolgend erfgenaam; ruemen bi noede van orlaghen: vluchten vanwege de oorlog; becommeren: belasten; goet met woensten, met huze ende met hove: plaats waar landbouwer zijn verblijf neemt, een huis heeft, en een uitbating; sticken: aangehaalde overeenkomst; eer hi vroeme op heft: vooraleer het bezit op hem overgaat. De tussen vierkante haakjes geplaatste tekst is de plaats waar de scribent de originele namen wegliet.
A. Dewitte |
|