Biekorf. Jaargang 102
(2002)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
Het Meetjesland en zijn hoofdstad
| |
De afwijzing van een spotnaamSinds Biekorf 1996 bovenstaande stelling onder de aandacht bracht zijn enkele nieuwe gegevens aan de oppervlakte gekomen. Onder andere: de oudste (voor zover bekend) geschreven vermelding van die streeknaam is niet langer Waasmunster 1769 (of 1787?), maar Harelbeke 1749. Het betreft een klacht van bijenhouders uit het Kortrijkse die zich benadeeld voelden door ‘de vrimde biehoeders van mittiens lant’ die in de kasselrij Kortrijk ‘wel ontrent de duysent biecorven’ plaatstenGa naar voetnoot(2).
De oudste vindplaatsen van de naam Meetjesland zijn nu: Harelbeke 1749, Waasmunster 1769 of 1787, Gent 1818, 1839, 1841, Tielt 1840Ga naar voetnoot(3). Een denigrerende context valt in de meeste gevallen niet te loochenen. Het betrof doodgewoon een spotnaam. Dat men hem enkel buiten de grenzen van de bedoelde regio gebruikte is dan ook de logica zelve. Een inwijkeling, met name Pieter Ecrevisse (afkomstig uit wat sinds 1830-31 Nederlands Limburg heette), lanceerde in 1848-49 het weekblad De Eecloonaer, en maakte al in het eerste nummer melding van wat hij, in zijn onschuld, de geaccepteerde naam van de regio meende te zijn. Slecht bekwam het hem kennelijk, want pas een aantal jaargangen verder duikt die naam in de kolommen van dit blad weer opGa naar voetnoot(4). Voor zichzelf spreekt ook het feit dat E. Neelemans in zijn Geschiedenis der stad Eecloo (2 dln., 1859-65) van geen Meetjesland reptGa naar voetnoot(5).
Intussen was onder de nieuwe hoofdredacteur August van Acker | |
[pagina 27]
| |
vanaf 1855-56 al wel enkele keren de streeknaam in kwestie gebruikt. P. van de Woestijne (1998, 312) citeert:
1) In een feuilleton zonder auteursnaam vanaf 30 dec. 1855: de held van het verhaal was rijk geworden ‘door de linnenwevery, die oude goudbronne van Vlaenderen in 't algemeen en van het zogenaemde Meetjesland in het byzonder, zooals men in dien tyd de streke noemde waervan Eecloo, in zekeren zin, de hoofdstede was’.
2) In het nummer van 13 april 1856: ‘De lynwaden, die men hier vervaerdigt, worden geroemd als de beste van gansch Vlaenderen: deze titel werd van over eeuwen toegekend aen het zoogenaemde Meetjes-Land, en dezelve wordt hier nog immer, en nu meer dan ooit, staende gehouden’.
3) In het nummer van 1 febr. 1857 schrijft Aug. van Acker dat ‘het distrikt Eecloo’ is blijven stagneren en is ‘staende gebleven op de hoogte waerop het oude Meetjes-land ooit schitteren mogt’.
Deze drie citaten laten duidelijk aanvoelen hoe Eeklo's persorgaan in de jaren 1850 de benaming ‘Meetjesland’ hanteert als een rariteit van lang geleden, enkel door vreemdelingen (het ‘zoogenaemde’ Meetjesland!) ooit in de mond genomen. Maar doodzwijgen is er toch al niet meer bij. (Let er in het voorbijgaan even op: deze kleine opsomming kan alleen maar de mening staven dat de spotnaam Meetjesland intrinsiek verworteld zit in de regionale textielgeschiedenis. Die meetjes zijn van hun spinnewiel en getouw niet weg te slaan!)
Ergens hoofdstad van worden, daar droomt elk rechtgeaard vlek toch van? Geen verbazing wekt het dat juist in deze scharnierfaze een telg van het naburige Zomergem de lonkende hoofdstedelijke eer tracht te deviëren naar zijn geboortedorp, en daartoe een Meetjeslands territorium ontwerpt waar Eeklo buiten valt. Priester Constant Duvillers onderneemt die poging, vruchteloos, in zijn Almanak van 't Meetjesland 1862 en in zijn artikel Meetjesland in Schuermans' Algemeen Vlaamsch Idioticon (1865-1870)Ga naar voetnoot(6). Misschien heeft juist deze actie slapende honden gewekt!
(Tussen haakjes: die Almanak van 't Meetjesland was opgericht in 1858-59. De stichter en man die het ding volschreef was in die tijd pastoor van Woubrechtegem, een heel eind weg van het Meetjesland, | |
[pagina 28]
| |
maar de almanak werd gedrukt in Zomergem, het dorp waar hij zijn jeugdjaren had doorgebracht. Het valt moeilijk uit te maken of de almanak met zo'n titel echt insloeg in de streek waar hij normaal toch voor bestemd lijkt te zijn geweest... Misschien was zijn volkse publiek op dat punt minder lichtgeraakt dan de zelfbewuste burgerman.) | |
Fatsoenering en acceptatieDe vroegst gekende blijken van acceptatie te Eeklo dateren van 1865: de stichting van de ‘Duivenbond De Meetjeslanders’ en van het katolieke weekblad Het MeetjeslandGa naar voetnoot(7). De vroegst gekende pogingen daarentegen om die streeknaam te verklaren komen van buiten het eigen gebied, maar dat kan toeval zijn: het Sluisch Weekblad beweert op 14 december 1866 dat Meetjesland ‘Gemetsland’ betekent, en de West-Vlaamse priester en taalgeleerde L.L. de Bo verklaart in zijn Westvlaamsch Idioticon (1870-73) de streeknaam vanuit de oude bestuurlijke omschrijving ‘de Vier Ambachten’ (d.i. het land van Hulst, dat van Axel, dat van Bouchoute en dat van Assenede, ieder met zijn eigen schepenbank), in het Frans ‘le pays des Quatre Métiers’. Het Métiersland dusGa naar voetnoot(8)! Over de waarde van dit ‘Frans’ hebben we het straks.
Het gevaar is niet denkbeeldig dat laatstgenoemde interpretatie ten eeuwigen dage aan de Bo's naam blijft kleven. De Bo noemt geen bron, maar men kan veilig aannemen dat die Quatre-Métiers-onzin al een tijd werd rondgevent, en dus niet uit zijn koker kwam. (Eenzelfde opmerking geldt natuurlijk ook voor de aangehaalde verklaring in het Sluisch Weekblad.)
De jaren 1855-70 zijn cruciaal, dat demonstreert P. van de Woestijne overduidelijk: van afwijzing tot aanvaarding. Hetzelfde tijdsgewricht heeft bovendien een eerste lading herbaksels uit Eeklo's beroemde ovenGa naar voetnoot(9) zien te voorschijn komen. De studie van E. Tieleman (1949) blijft voor deze materie een goudmijntjeGa naar voetnoot(10). Hij | |
[pagina 29]
| |
telt tot halfweg de 20ste eeuw veertien Meetjesland-interpretaties, geen rekening houdende met die van hemzelf!
Toch wel opmerkenswaard: pas beginnen mensen uit de streek wel iets in de naam Meetjesland te zien, of daar probeert men die bejaarde sukkeltjes te vervangen door iets waar prestige van afstraalt.
De vijftien door Tielemans opgesomde Meetjesland-betekenissen, aan te vullen met een handvolletje in de twee bijdragen van Van de Woestijne, kunnen als volgt worden gegroepeerd:
A. De afgewimpelde verklaring in Duvillers' Almanak van 't Meetjesland anno 1862, als zou de naam gegeven zijn door Keizer Karel. Dat zal hij dan wel in een gefrustreerde bui hebben gedaan, nadat hij in de streek bejaarde spinsters bij massa's te zien had gekregen, maar niet één aantrekkelijk meisje. De mensen kenden zijn zwakke plekje te goed. Afgezien van deze anecdotiek blijft het Duvillers' verdienste dat hij de bewuste streeknaam situeert in de (belangrijke) regionale textielgeschiedenis.
B. Het al aangehaalde Franse ‘métier’. ‘Ambacht’ als bestuurlijke omschrijving uit het Ancien Régime, het leek voor de hand te liggen. Dit onderwerp bevat eigenlijk stof voor een artikel op zichzelf. De Vier Ambachten lagen grotendeels buiten de latere Meetjeslandomschrijving. Maar ten eerste: wat had men in de 18de eeuw, of eerder nog, voor ogen als men van Meetje's land (zie Harelbeke 1749) sprak? De kans is reëel dat men het gebied toen ruimer zag dan honderd jaar later. Ten tweede: overtalrijk zijn de land- en streeknamen die in de loop der tijden territoriale verschuivingen hebben meegemaakt. Enkele voorbeelden: Nederland, België, Vlaanderen, Brabant, Limburg.
Een dwaalspoor kan zijn slachtoffer tot aan de andere kant van de wereld voeren. Want niks anders dan een dwaalspoor is die Quatre-Métiers-piste. De historische Franse naam voor het land van de Vier Ambachten is les Quatre OfficesGa naar voetnoot(11). De interpretatie métier=weefgetouw duikt pas bijna dertig jaar na de ‘Quatre-Métiers’-theorie opGa naar voetnoot(12). Zeer voor de hand liggend, maar ook zeer alledaags en dus al net zo onbruikbaar als die oude meetjes...
C. Allerhande vormen, soorten, grootten van akker, weide of bos. Ook deze piste is al heel vroeg geopend (Sluis 1866, daarnet even | |
[pagina 30]
| |
aangehaald). Een damp van geleerdheid en sérieux krult sindsdien om die resem geografische meetjes heen. Niet te verwonderen dat onderwijsmensen zich erop storten als vliegen op hun lievelingskost. De aanhangers lijken tot op het bot doordrongen van de gedachte dat door alle eeuwen heen scharen aardrijkskundeleraren paraat hebben gestaan om de diverse regio's een passende naam op te kleven.
D. De omheining van die akkers, weiden e.d. De bij C geuite bezwaren gelden ook hier.
E. Mede (honingdrank). Was het maar waar. Trente-six métiers, quarante malheurs, zei de Fransman. Hoe kan een meetje nog zo vruchtbaar zijn. Hoe meer en geleerder en Franser hoe beter. Die fatsoenering op z'n Frans dateert niet toevallig uit een tijd dat àlle fatsoen Frans was, of wat men in Vlaanderen dacht Frans te zijn. Herkomst uit ‘Pays des Quatre-Métiers’ garandeerde op de koop toe anciënniteit en historische continuïteit, wat in de 19de eeuw niets dan respect afdwong.
Zo, en wat nog? Kleinburgers promoveren hun woonplaats toch niet tot hoofdstad van een gebied dat zijn naam ontleent aan oude wijvekens die wijd en zijd befaamd waren om hun niet bijster verfijnde textielproductie? Meetjesland mag dus alles betekenen behalve wat het écht betekent.
J. Huyghebaert |
|