Rasphuis (Vraagw. 2001, blz. 191)
De naam is correct Nederlands en komt van het werkwoord raspen (uit het Middelhoogduits raspen of raspelen: raspeln, d.i. zusammenraffen). Vergelijk: raspelhuis (Hoogduits), rasphus (Deens), rasphouse (Engels.) Wij kennen in het Nederlands overigens ook de term kaasrasp, brood raspen en het woord rappaelge, raspaelge (met de betekenis: samenrapen, samenraapsel, samengeraapte hoop, waaruit later: schuim van het volk, uitvaagsel) en de aanverwante begrippen racaille, rascaille (Frans) en rascal (Engels).
Terzake verwijs ik naar het Middelnederlands Woordenboek van F. Verwijs & Verdam (1907) en naar het Woordenboek der Nederlandsche Taal van K. Heeroma (1947).
Rasphuis (of raspelhuis) was eertijds de benaming voor een tucht- of verbeterhuis voor mannelijke landlopers, bedelaars, e.a. onsociale elementen, waar deze dwangarbeid moesten verrichten, met name blokken verfhout (Brazielhout of Indisch hout) fijnzagen of raspen.
Er bestond toen ook een overeenkomstige tuchtinrichting voor vrouwen, het Spinhuis.
Het Amsterdamse rasphuis werd in 1595 gesticht. In Vlaanderen gold het Gentse rasphuis (gelegen in de gelijknamige Rasphuisstraat) als een modelgevangenis in Europa. Het werd in 1772 bij besluit van keizerin Maria-Theresia als ‘maison centrale pénitentiaire’ opgericht. Het was een octogonaal gebouw dat slechts in 1828 voltooid werd, en kon tot 2600 gevangenen huisvesten. Het gebouw werd in 1935 gesloopt (G. Mortier, Duizend jaar Ekkergem, Gent, 1974).
Van de heiligen Raspinus & Ponus heb ik vooralsnog geen bronvermelding aangetroffen.
R. Dusauchoit, Brugge