Biekorf. Jaargang 101
(2001)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 152]
| |
De bastaarddochter van Lodewijk van GruuthuseLodewijk van Brugge, heer van Gruuthuse (1422-1492), waarvan de genealogieën vermelden dat hij bij zijn vrouw Margaretha van Borsele zeven kinderen verwekteGa naar voetnoot(1), had een bastaarddochter. Nergens is dit ooit vermeld bij de talrijke gegevens die tijdens zijn leven over hem werden genoteerd en ook niet in de biografieën die na zijn dood en nog tot onlangsGa naar voetnoot(2), werden gepubliceerd. Toch heeft deze dochter bestaan en misschien was ze zelfs niet zonder invloed in zijn leven.
Natuurlijke kinderen hebben was in Gruuthuses tijd niet ongewoon. Aan het hof ontmoette hij de talrijke onwettige zonen en dochters van hertog Filips de Goede. Veel vooraanstaande hovelingen hielden aan hun voorhuwelijkse of overspelige scharrels één of meer kinderen over. Wél mooi was dat de bastaardkinderen meestal niet verstoten werden, integendeel vaak werden opgenomen - soms ook hun moeder - in de familiekring van de vader en in grote mate een zelfde opvoeding genoten als de wettige kinderen. Ze werden ook soms gelegitimeerd, hetzij door de echte vader, hetzij door een gewillige bruidegom die zich over de ongehuwde moeder en haar kind ontfermde.
Van veel leden van het hertogelijk hof en van de Brugse adel zijn de namen van hun natuurlijke kinderen bekend, of dan toch minstens het feit dat ze die hadden. Over Lodewijk van Gruuthuse bestaat naar ons weten geen enkele informatie waaruit zou blijken dat hij buitenechtelijk één of meer kinderen verwekte. Gruuthuse een toonbeeld van echtelijke trouw? Men kon het veronderstellen.
Toch bestaat een tekst die mag doen aannemen dat hij een onwettige dochter had. Die informatie komt uit een wat verrassende bron, het Memoriaalboek van het klooster van de Arme Klaren Coletienen in BruggelGa naar voetnoot(3).
Lodewijk van Gruuthuse en zijn echtgenote gaan terecht door voor de belangrijkste initiatiefnemers tot oprichting van een Clarissenklooster in Brugge. Ze lieten Karel de Stoute in september 1469 | |
[pagina 153]
| |
een oorkonde uitvaardigen waarbij hij hen de opdracht gaf dit klooster op te richtenGa naar voetnoot(4) en ze stonden gratis de grond ervoor af, met name de plek aan de Katelijnepoort waarop het leen was gevestigd van het gruutrecht, dat aan de oorsprong lag van een goed deel van het familiefortuin. De Gruuthuses stonden er niet alléén voor. Ook hertogin Margaretha van York werd als stichteres door de kloosterzusters herdacht, want zij financierde de gebouwen: ‘...a faict fonder nostre couvent et fut 12 ans à l'édifier’Ga naar voetnoot(5).
De grondafstand werd in 1469 officieel geacteerd en tien jaar later, nadat de nodige gebouwen waren opgericht, namen de eerste Arme Klaren Coletienen er hun intrek. Tot aan hun dood bleven Gruuthuse en zijn echtgenote beschermers van het klooster. Toch ontstond blijkbaar op een niet nader vermeld tijdstip een heftig meningsverschil, was zelfs een breuk nabij, omdat de religieuzen weigerden zich naar de wil van Gruuthuse te plooien, in een voor hem belangrijke en persoonlijke aangelegenheid.
De Regel van de Coletienen voorzag namelijk dat geen bastaardkinderen in hun kloostergemeenschappen mochten worden opgenomen. Dergelijke weigering was in die tijd niet in alle kloosters de algemene regel. Het is pas onder de regering van een franciscaan, paus Sixtus V (1521-1590) dat de intrede van bastaardkinderen formeel werd verboden. De door de heilige Coleta vernieuwde congregatie van Clarissen van de strenge observantie, nam op dit punt al veel vroeger een restrictieve houding aan. Kwam daar nu toch wel uitgerekend de ‘wereldlijke vader’ van de nieuwe stichting, met het verzoek zijn bastaarddochter te laten intreden.
Catharina de Longueville, eerste abdis van het Brugse klooster (van 1479 tot 1485) heeft hierover, volgens het memoriaalboek, het volgende geschreven: ‘Wanneer een dochter vraagt te mogen intreden, moet haar worden gevraagd of ze een wettig kind is en wie haar vader en moeder zijn. Men moet haar niet de vraag stellen of ze gelegitimeerd werd want ze zou kunnen antwoorden: ik zal me laten legitimeren. Onder geen beding mag men bastaardmeisjes aanvaarden. De heer van Gruuthuse, die de stichter was van ons klooster, heeft ons grote last berokkend in verband met zijn bastaarddochter, door ons aanzienlijke goederen te beloven. Maar de zusters hebben alles geweigerd en hun hoop op God gesteld. Ze zegden dat God hen niet in de steek zou laten en hen van het nodige zou voorzien, als ze maar | |
[pagina 154]
| |
trouw bleven aan wat ze in hun heilige geloften hadden beloofd’Ga naar voetnoot(6).
Dat Lodewijk van Gruuthuse een bastaarddochter had, lijkt op basis van deze tekst te mogen worden aangenomen. Natuurlijk, testis unus, testis nullus, maar het gaat toch om een geloofwaardige bron. Het is moeilijk aan te nemen dat de abdis het zou hebben aangedurfd laster neer te schrijven over de stichter en weldoener van het klooster, en dat dit zou zijn bewaard voor het nageslacht in een boek dat de belangrijkste evenementen van de kloostergemeenschap bijhield.
Men kan zich de vraag stellen of het initiatief van Gruuthuse om op een boogscheut van zijn paleis een klooster op te richten, niet precies tot doel kon hebben aan zijn natuurlijke dochter een vast onderdak te bieden, waar ze haar zielenzaligheid, maar vooral die van haar vader zou betrachten, door te bidden voor de vergeving van zijn zonden. Een gewone burger of een meer bescheiden edelman zou gewoon zijn dochter naar een bestaand klooster hebben geleid. Een voorname heer zoals Gruuthuse besliste maar meteen een nieuw klooster voor haar op te richten.
Als dit inderdaad zijn bedoeling was, dan moet hij wel erg zijn geschrokken toen de abdis van het moederklooster in Gent hem een kordaat non possumus liet horen. Hij wilde haar met aandrang overtuigen door de schenking voor te spiegelen van aanzienlijke goederen, waarschijnlijk met de bedreiging ‘ik krijg mijn zin, of ik trek mijn handen van u af’, maar het simpele antwoord klonk ‘God zal wel voor ons zorgen’, onderverstaan: ook als u ons in de steek zou laten.
De principevastheid van de kloostergemeenschap was wel erg groot, als men er rekening mee houdt dat ze het opnam tegen haar weldoener, die daarbij een invloedrijke personaliteit was. Hij moet trouwens zeer nadrukkelijk hebben aangedrongen, want in het memoriaalboek werd vermeld dat hij de religieuzen ‘zwaar gemolesteerd’ had (grande moleste). Dit moet weliswaar niet begrepen wor- | |
[pagina 155]
| |
den als zou hij hen een pak slaag hebben toegediend, maar wel dat hij ze gekweld en bestookt had, in de hoop zijn zin te krijgen.
Wat is er verder met de dochter van Lodewijk van Gruuthuse gebeurd? Waarschijnlijk heeft hij ze niet uitgehuwelijkt, want de kans is groot dat dit huwelijk, normaal met iemand van lagere adel, enig spoor zou hebben nagelaten. Heeft hij ze bij zich gehouden? Heeft hij ze in een ander klooster kunnen onderbrengen?
Of, of... vond hij tóch een middel om de Coletienen te overtuigen? Riep hij misschien de doorslaggevende tussenkomst in van Karel de Stoute of zoniet van Margaretha van York die zich persoonlijk met deze stichting inlietGa naar voetnoot(7)? Kon hij de moeder uithuwelijken en de dochter laten legitimeren? Uit de hierboven geciteerde tekst van abdis de Longueville kan men opmaken dat, ook al was het met tegenzin, gelegitimeerde dochters konden intreden, als die legitimatie maar gebeurd was vóór ze zich kandidaat kwamen stellen. Die tekst zegt eigenlijk ook niet dat de dochter werd geweigerd, maar wél de geschenken die Gruuthuse ter bevordering van haar intrede wilde aanbieden.
De mogelijkheid van een overeenkomst wordt gesuggereerd doordat onder de eerste zusters die vanuit Gent naar de Brugse stichting overkwamen, zich een Louise Baervoet(s) bevond, waarvan het memoriaalboek enigszins enigmatisch zegt: ‘c'était la parente de Monsieur de la Gruuthuse’. In het memoriaalboek werd met liefde over haar geschreven: ‘Ze zegde dat ze de communauteit diende alsof ze in de aanwezigheid zou geweest zijn van Onze Heer, van de Heilige Maagd Maria en van de Apostels’. Bij de stichting werd ze aangesteld als ‘dépensière’ of spijsmeesteres. Nadien, in de periode 1487-1493 was ze abdis.
Volgens een handschrift uit 1510, bewaard in het Clarissenklooster van Gent, deed ze daar haar intrede op Valentijndag, 14 februari 1474. Na op 18 maart 1479 mee als stichtster het nieuwe klooster in Brugge te hebben betrokken, vertrok ze midden 1496 naar Cambrai, samen met twee andere Brugse zusters en met dertien zusters uit de kloosters van Hesdin, Gent, Amiens en Arras en werd er abdis van het nieuwe klooster, opgericht met de steun van Jean de Bergues, bis- | |
[pagina 156]
| |
schop van Cambrai. De twee andere zusters die met haar uit Brugge meekwamen waren Claire de la Broye, een Brugse stichtster die oorspronkelijk in het klooster van Hesdin was ingetreden en Jacqueline de Melun, die als vijfde nieuwe zuster intrad in Brugge omstreeks 1480-82. Zij was afkomstig uit Cambrai en was de zuster van de stedelijke ‘prévôt’ François de MelunGa naar voetnoot(8).
Lodewijk, Louise... Het was niet ongewoon dat een moeder aan haar onecht kind de voornaam gaf van degene die zij wist de vader te zijn. Louise Baervoet kan natuurlijk gewoon een (verre) nicht van Lodewijk van Gruuthuse geweest zijn, hoewel de naam Baervoet weinig adellijk klinkt. Men treft hem aan onder de makelaarsGa naar voetnoot(9) en de schepenenGa naar voetnoot(10) van Brugge in de eerste helft van de 15de eeuw, maar in de verschillende, weliswaar weinig accurate genealogieën van de familie Gruuthuse, komt de naam nergens voor.
Gruuthuse vatte ten laatste begin 1464 het idee op in Brugge een klooster van Clarissen te stichten. Was de dochter in kwestie misschien volwassen aan het worden en wenste ze in het klooster te treden? Ze kan geboren zijn langere of kortere tijd vóór Lodewijk van Gruuthuse in het huwelijk trad. Hij trouwde immers pas toen hij drieëndertig was, in het jaar 1455. Een relatie met een burgermeisje tijdens zijn vrijgezellenjaren behoort dus tot de mogelijkheden en zou zelfs een verklaring kunnen geven voor zijn enigszins laattijdig huwen. Het verwekken van een buitenechtelijke dochter zou dan een ‘felix culpa’ geweest zijn, die de stichting van een klooster tot gevolg had.
Áls, we herhalen áls, Louise Baervoet de dochter in kwestie was, dan zou de hierboven gemelde ruzie kunnen plaats gevonden hebben alvorens Gruuthuse de grond schonk en zou dit misschien kunnen verklaren waarom er vijf jaren verliepen tussen de datum van de pauselijke bullen (9 juni 1464 en 11 januari 1465 n.s.Ga naar voetnoot(11)) die aan | |
[pagina 157]
| |
Gruuthuse de toestemming verleenden om, op zijn verzoek, een klooster van Clarissen Coletienen in Brugge op te richten en de datum waarop hij de grond schonk (29 november 1469)Ga naar voetnoot(12). Wilde hij wellicht zekerheid nopens de betwiste aanvaarding van zijn dochter, alvorens hij tot de schenking overging? Tussen de datum van de schenking en die van de opening van het klooster verliepen dan nog eens tien jaar, wat ruim de tijd gaf om de toestand van Louise Baervoet te regulariseren (waarbij dan nog de vraag open blijft of Baervoet de naam was van haar moeder, dan wel van de man die bereid werd gevonden haar als zijn dochter te erkennen) en om haar in het moederklooster in Gent te laten intreden, wat ze dus in 1474 deed, in afwachting dat zij mee naar het nieuwe klooster in Brugge zou trekken.
De juiste toedracht zullen we wellicht nooit meer achterhalen. Het belet niet dat met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid mag worden aangenomen dat Lodewijk van Gruuthuse een bastaarddochter had, wat meteen een bijkomende menselijke toets aanbrengt aan de biografie van deze grote militair, diplomaat, mecenas en weldoener.
Andries Van den Abeele |
|