Biekorf. Jaargang 101
(2001)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| |
De onstichtelijke historie van ene Cornelie Arens uit Damme (1686)Het is zeker dat we nooit van het bestaan van Cornelie Arens zouden hebben gehoord, als ze niet op 19 maart 1686 voor het Hof van de Raad van Vlaanderen, de opperste gerechtelijke instantie in Vlaanderen, was verschenen.
Op die dag kwam ze immers te Gent formeel klacht neerleggen ten laste van een zekere Jan Vaillant, die haar - zo verklaarde ze - had verleid, bedwelmd en ontvoerdGa naar voetnoot(1). Een diepmenselijk verhaal is het, een verhaal van zwakheid met veel vallen en opstaan, dat ver boven de historische beperking van haar simpel individueel bestaan uitstijgt en een duidelijk algemeen karakter heeft. Een verhaal is het ook waarvoor mensen van alle tijden begrip kunnen opbrengen en dat precies daarom ook even onze aandacht verdient.
Cornelie Arens, geboortig van Middelburg, was de echtgenote van Christiaan de Jagher met wie ze zich in Damme had gevestigd. Haar man was ‘timmerman van stijle’, werkte veel buitenshuis en zijn vrouw hield een herberg, In de Cantijne, open.
Een van de trouwe klanten van de herberg was een zekere Jan Vaillant, gehuwd en vader van verscheidene kinderen. Steeds was hij vol vriendelijke attenties voor de jonge herbergierster. Als hij ‘erghens uijt gheweest hadde’ bracht hij voor haar altijd ‘iets raers van snoeperijnghe ofte anders van cleijne importantie mede’. Cornelie liet zich al dit ‘gevleij’ welgevallen, nam de kleine geschenkjes welwillend en argeloos in ontvangst, wat Jan Vaillant er meer en meer van overtuigde dat hij de jonge vrouw niet onverschillig liet.
Als dit zo een tijdje had geduurd, gebeurde het op een dag dat Jan zich ‘verstaut heeft van haer sijne liefde te declareren ende haer te kennen te gheven dat hij wenschte dat haren man overleden soude hebben gheweest, om met haer sijn leven te connen passeren’.
Hoe Cornelie hierop reageerde weten we niet. Wellicht deed ze of ze dit bijzonder schokkend vond, maar zeer overtuigend zal ze wel niet geklonken hebben. Dit blijkt uit het feit dat Jan deze gedachte bij elke mogelijke gelegenheid steeds maar herhaalde. Hij deed haar ook grote en plechtige beloften en kwam ten slotte tot het besluit ‘dat hij sonder haer... niet en conde leven’. | |
[pagina 64]
| |
Geregeld deed hij ook meer en meer moeite ‘om haer tot sijnen wille te brenghen’. Cornelie verklaart te Gent voor de Raad dat ze hem kordaat afgewimpeld heeft. Daarvan kon gewoon geen sprake zijn, zei ze. Maar ja, de man drong zo aan, was zo lief, dat ze uiteindelijk ‘eens, wat verblijt ghemaeckt door den dranck, ende hij oock wat ghedroncken hebbende’, de meid onder het ene of het andere voorwendsel ergens heen stuurde en Jan toeliet te doen wat hij zozeer verlangde.
's Anderendaags stond Jan daar al weer en met hetzelfde verzoek. Maar Cornelie had 's nachts berouw gekregen over wat ze had gedaan en wilde daar niet meer van weten. Ze zorgde er voortaan steeds voor dat de meid in huis bleef als Jan in de herberg was.
Maar Jan liet niet af. En de aanhouder wint: na enige tijd werd Cornelie ‘andermael totten val ghebracht’ en dan was het hek voorgoed van de dam. Telkens ze daartoe de gelegenheid hadden, bedreven ze samen de liefde.
Dit duurde zo een hele tijd tot, op een dag, Cornelie ‘eens te biechte gheweest hebbende, ende van den bieghtvader hardt vermaent gheweest, sij een vaste resolutie (= voornemen) ghenomen hadde van haer van hem te wachten’.
Ze was ook vast van plan zich voortaan aan dit voornemen te houden. Ze raadde Jan aan hetzelfde te doen, zich ‘te bekeeren ende op sijn vrouwe ende kinderen te peijsen’ en haar voortaan met rust te laten. Maar Jan had daar natuurlijk geen boodschap aan. Hij deed daarentegen zijn uiterste best om Cornelie ervan te overtuigen dat ‘daerin soo groot gheen quaet en was, te min daer sij intentie hadde van elck anderen te trauwen als hun respective man ende vrouwe soude sijn overleden’.
Hij kwam daar steeds op terug en na enige tijd begint hun verhouding opnieuw ‘telcker occasie’, vooral als ze zich naar Brugge begaf, waar ze geregeld haar nicht ging opzoeken.
Dit duurde tot Cornelie weer eens naar de biecht ging. Opnieuw maakte ze het vaste voornemen om de verhouding met Jan Vaillant stop te zetten. Ze hield dat inderdaad een tijd vol, niettegenstaande het voortdurend en steeds ongeduldiger wordend aandringen van Jan. Deze geraakte ten einde raad en verklaarde haar op een goede dag ‘dat hij haer volcomentlijk moeste besitten, segghende dat hij daer toe een middel ter handt hadde met haren man te vergheven’. Hij suggereerde duidelijk dat Cornelie gif in het eten van haar man zou mengen. Dit weigerde ze echter zo krachtig dat Jan er vlug van over- | |
[pagina 65]
| |
tuigd raakte dat hij dat nooit van haar gedaan zou krijgen.
Hij verzon dan maar wat anders. Hij begon ermee te dreigen dat hij zichzelf in haar herberg om het leven zou brengen ‘om te doen gheloven dat sij oft haren man sulck een fait souden begaen ghehadt hebben ende om hun alsoo in schande te brenghen’. Als Cornelie, in paniek, probeerde hem dit uit het hoofd te praten, verzekerde Jan haar dat hij zijn voornemen zou uitvoeren, ‘ten ware sij hem hadde toe ghestaen haer te misbruycken als hij begeerde ofte met hem wech te loopen’.
Hoezeer Cornelie ook haar best deed, ze kon hem daarvan niet afbrengen. Steeds opnieuw kwam hij erop terug. Enkele dagen vóór kerstdag komt hij de herberg binnen en zegt tot haar: ‘sa Cornelie, Iagher is uijt, wij moeten nu vertrecken’. Dit weigert ze, waarop Jan Vaillant weer begint te dreigen zich van kant te zullen maken. Ten slotte belooft Cornelie dan met hem te zullen vertrekken, ‘op conditie’, weliswaar, ‘dat hij haer soude Onse L. Vrouwe van Halle hebben laten gaen dienen, sonder haer te vooren te misbruijcken’.
Als Jan het met die voorwaarde onmiddellijk eens is, besluiten ze samen weg te gaan ‘in de feest daghen van kersmisse als wanneer sij naer Brugghe soude ghegaen hebben’.
Op kerstdag zelf blijkt dat Cornelie van mening is veranderd. Als Jan dit hoort, grijpt hij dadelijk een mes en is ‘semblant makende van sich selven leet te willen doen’. Dat wil Cornelie natuurlijk niet laten gebeuren. Ze probeert hem het mes af te nemen en kwetst zich daarbij aan de vingers. Uit vrees voor erger onheil belooft ze dan maar wel naar Brugge te zullen gaan, zoals afgesproken. Als bewijs dat ze het meent, geeft ze Jan alvast wat ondergoed van haar mee.
Op de zaterdag na kerstmis 1685 komt ze inderdaad te Brugge aan, waar Jan haar 's anderendaags aan de ‘Ghentpoorte’ zal opwachten. 's Nachts is Cornelie zeer bedroefd en vertelt wat ze van plan is aan haar nicht, bij wie ze slaapt. Deze raadt haar dit natuurlijk ten sterkste af. Cornelie besluit dat ze Jan aan de Gentpoort zal gaan vertellen dat de vlucht niet doorgaat en dat ze haar ondergoed terug wil.
Vaillant zegt haar echter dat ze haar woord heeft gegeven en belooft haar plechtig ‘dat sij met hem altijt wel soude hebben gheweest ende dat hij haer noijt en soude hebben verlaten’. Maar Cornelie wil niet op haar besluit terugkomen en eist voortdurend haar ondergoed terug. Hierop overtuigt Jan haar met hem in een herberg binnen te gaan, ‘segghende dat dierghelicke dinghen vp strate niet en moesten worden verhandelt’. | |
[pagina 66]
| |
In de herberg liet Vaillant een ‘mutsaert’, een houtbussel aansteken, bestelde bier en ‘praemde haer seer om 't selve uijt te drincken, het gone sij wel ontrent den tijt van een ure refuseerde te drincken, hem diversche verweijten aensegghende ende haar lijwaet ghedurich weder vraghende, ende hij persisterende dat sij niet en soude vertrocken hebben al soude het hem het leven hebben ghecost ende haer vast houdende metten arm om den uijtganck van de camer te beletten, mitsgaders segghende dat sij sulx maer en dede om hem te beproeven, ende biddende dat sij ten minste eens drincken soude, wilde sij met hem niet vertrecken’.
Uiteindelijk na lang aandringen, dronk ze de helft van het bier.... Een vaderons later is ze plots ‘heel qualijck van haer selven ghevallen’. Als ze na enige tijd weer bijkwam, ‘voelde de deposant (= Cornelie) haer gheleel ghedisponeert om met hem wegh te loopen, sonder dat sij eenigh achterdincken meer hadde op man, vriende ofte kinderen, ende alsoo achter hem te peerde gheseten sijnde, sijn tot buijten de Ghentpoorte ghereden’.
Maar als ze aan de eerste herbergen buiten deze stadspoort kwamen, is Cornelie tot bezinning gekomen. Ze ‘begonde op haer kindt te dencken’, een jongetje van ongeveer tien maanden dat ze te Brugge bij haar nicht had achtergelaten. Ze zei aan Vaillant ‘dat sij sonder 't selve haer kindt, niet een voet voorder en wilde rijden, waerop hij antwoordende [was] dat hij het kint om haer contentement wel wilde medenemen’.
Hij laat haar van het paard springen. Cornelie gaat haar kind halen en keert dan bij Jan terug.
's Avonds bereiken ze Knesselare waar ze in een herberg hun intrek namen. In het midden van de nacht worden ze door luide stemmen gewekt. Jan herkent de stem van Jagher, de echtgenoot van Cornelie. Daar verschijnt dus Cornelies man ten tonele. Die moet dan toch - eindelijk - gemerkt hebben dat er wat met zijn vrouw gaande was. Na haar verdwijning is hij blijkbaar met enkele vrienden de vluchters nagereden. Met grote haast trekken Jan en Cornelie wat kleren aan. Vaillant overtuigt Cornelie ervan dat ze haar kind gerust aan de zorgen van haar man kan toevertrouwen. Ze verdwijnen met achterlating van kind, paard en mantels.
Vandaar gaat de tocht over Eeklo naar Sas van Gent, en verder noordwaarts over Vlissingen naar Rotterdam en verder tot Amsterdam, waar ze ‘gonghen logeren op de gracht in een drooghe herberghe’. Dit was een goedkope slaapgelegenheid waar men zit- | |
[pagina 67]
| |
tend of rechtstaand met de armen over een gespannen touw hangend de nacht kon doorbrengen. Eten of drinken was er niet te krijgen, vandaar de naam ‘drooghe herberghe’.
Na enkele dagen wilde Cornelie terug naar haar kind en deze keer had ze geen enkele moeite om Jan te overtuigen. Blijkbaar waren beiden wat ontnuchterd. Ze keren terug naar Middelburg en zo naar Brugge. Dicht bij de stad namen ze afscheid. Jan gaf haar een handvol patacons (geldstukken) en verzekerde haar dat haar man haar wel terug zou nemen. Daarop verdween hij voorgoed uit haar leven.
Cornelie nam te Brugge haar intrek bij haar nicht en na een tijd mag ze inderdaad van haar man weer naar huis keren. Tot zover het verhaal dat Cornelie voor de rechters te Gent vertelt.
Ze besluit haar bekentenis met twee punten: als voorwendsel om na kerstdag naar Brugge te gaan, had ze aan haar man gezegd dat ze ‘haer cleijn kindere inde gilde van Ste Appollonia gonck doen schrijven’. Daar de H. Apollonia werd aangeroepen tegen de tandpijn, was het wel de bedoeling daardoor de pijn van de doorkomende melktanden te verminderen of te voorkomen. Ten slotte geeft ze als haar overtuiging te kennen ‘dat den selven Valliant [sic] haer iets moet in den dranck gheminghelt hebben als sij 't sanderendaeghs met hem dronck, om dat sij testant qualijck wiert ende soo veranderde van resolutie, te meer omdat sij voorgaendelick noch wel bemerckt hadde dat hij haer lichter tot sijnen wille creegh als haer maer en conde doen drincken’.
Het is gewoon menselijk dat Cornelie in haar versie van het gebeurde, zichzelf zoveel mogelijk probeert wit te wassen en het grootst mogelijke aandeel van de schuld te laden op de andere partij, in dit geval op Jan Vaillant. En het zal vermoedelijk ook wel zo geweest zijn dat de man het initiatief heeft genomen. Interessant is dat Cornelie beweert dat ze door het innemen van een liefdesdrank of -filter minder schuld heeft gehad omdat ze onder de invloed van dit drankje niet meer geheel over haar vrije wil kon beschikken. Vooral te Brugge in de herberg zou dit het geval zijn geweest.
Wat er ook van zijn, het gebruik van poeder dat in wijn of bier gemengd werd, is van oudsher bekend. Vroeger - en vaak ook nu nog - werden jonge meisjes die naar dancings gingen er door hun bezorgde moeder voor gewaarschuwde hun glas bier of andere drank niet halfleeg te laten staan als ze zich even van de tafel dienden te verwijderen. Men kon er immers in hun afwezigheid een poeder in gemengd hebben zodat ze er dingen zouden gaan doen waarover ze | |
[pagina 68]
| |
later spijt zouden hebben.
Wat dit poeder in vroeger tijd dan precies was, is minder duidelijk. Heden ten dage gebruikt men poeder van ginseng, gember, cantharides, kolanoten, papaverine en poppers (amylumnitraat) om er slechts enkele te noemen. Onlangs nog kwam het gebruik van Rohypnol in het nieuws, een heel sterk kalmeermiddel dat in het Engels ‘roofies’ heet. Het gebruik ervan vergemakkelijkt het verkrachten van meisjes door het verminderen van hun morele remmen. Het goedje werd en wordt op ‘parties’ gemengd met de punch en andere drankjes. Al deze stoffen werden en worden tegen hoge prijzen verkocht. Het is een industrie waarmee blijkbaar veel geld te verdienen valt, wat erop wijst dat velen tot dergelijke middelen hun toevlucht nemen als seksuele stimulans.
Liefdesdranken of -filters zijn in alle tijden belangrijke hulpmiddelen geweest voor de liefdesmagie. In vroeger eeuwen bracht de doorsnee burger deze dranken veel meer in verband met liefdestover dan bijv. incantaties of amuletten. Zoals ze in de literatuur uit het verhaal van Tristan en Isolde bekend zijn, gaan deze krachtige, soms heel gevaarlijke brouwsels langs het bloed naar de hersenen die daarop ofwel met een onstuitbare opwelling in passie reageren, of, verdoofd, de morele waakzaamheid sterk doen verminderen.
Welke stoffen in de filters uit de Oudheid met wijn (later met bier) gemengd werden, is niet bekend, want dat was het beroepsgeheim van de prostituees, vroedvrouwen, heksen en tovenaars. Die hielden ze als een lucratieve bron van inkomsten zorgvuldig geheim.
Vermits de klassieke auteurs echter dikwijls verhalen hoe liefdesdranken tot verdwazing en zelfs tot de dood konden leiden, kan men zich door deze ongewenste nevenwerkingen toch een idee vormen welke soort stoffen werden toegediend. Als ingrediënten zouden dan wel aftreksels uit mandragorawortel, hennep of marihuana, het poeder van een soort vlieg, Spaanse vlieg of cantharides genoemd, in aanmerking komen. Als de toegediende of ingenomen hoeveelheid van deze stoffen wat te groot was, konden de gevolgen inderdaad desastreus zijn. Reeds Madame de Montespan gebruikte vliegenpoeder, samen met pulver van gedroogde mollen om Lodewijk XIV aan zich te binden. Een gevaarlijk gif, dit vliegenpoeder, vermits reeds twee milligram als dodelijk wordt beschouwd.
Maar, hoe gevaarlijk ook, gewoon gif is in alle geval minder weerzinwekkend dan de vele stoffen die heksen, onder de ondraaglijke pijn van de folterbank, bekenden gebruikt te hebben in hun libido- | |
[pagina 69]
| |
opwekkende brouwsels. In Ierland werd een zekere Petronilla de Meath in 1323 verbrand, nadat ze bekend had filters gebruikt te hebben. Deze filters bevatten addervlees, spinnen, poeder van vijfblad of weegbree en de hersenen van ongedoopte babiesGa naar voetnoot(2). Franse liefdesdranken uit de veertiende eeuw bevatten arsenicum, kwik, gedroogde padden, hagedissen, rattenstaarten, spinnen, haar van een gehangene, sap van ijzerhard, marjolein en munt. De heksen uit Shakespeare Macbeth (IV, i) gebruiken eveneens een veelheid aan weinig goeds belovende ingrediënten. Men kan zich daarbij niet van de indruk ontdoen dat precies de veelheid van de genoemde stoffen hun onwetendheid over de ene, juiste want actieve stof diende te verdoezelen.
Het aantal recepten om liefdesfilters te bereiden is zeer grootGa naar voetnoot(3). Nog een paar voorbeelden.
Een middeleeuws Frans handschrift, de Zekerboni van Pierre Mora, beschrijft een liefdespoeder bestaande uit gedroogde en verpulverde harten van duiven, de lever van een mens, de buik van een zwaluw en de nieren van een haas. Hiermee moet de minnaar een gelijke hoeveelheid van zijn eigen, gedroogd en gepulverd bloed mengen. Twee of drie dragma hiervan aan de geliefde toegediend, doen haar in vurige liefde voor hem ontbranden. Althans, zo verzekert ons de tekst.
Een ander middeleeuws recept: wat haar van de begeerde vrouw moet men bewaren tot de volgende vrijdag. Bij dageraad late men zich bloed, zoveel als nodig is om er haar en de eigen naam mee op een stuk permanent te schrijven. Dit perkament wordt dan verbrand en de as wordt met het haar vermengd. Als men dit de geliefde laat eten of drinken, valt ze zo in je armenGa naar voetnoot(4).
Ook in de Middelnederlandse artes-literatuur zijn enkele middeltjes voorhanden om een vrouw voor zich te winnen, ‘omme minne’ van een ‘wive’ te krijgen. Een poeder of een aftreksel van een kruid te eten of te drinken geven komt daarbij eveneens voor.
Zo wordt het aanbevolen om daartoe sap van verbena te laten drinken of het poeder ervan in een drank te doen. Ook gedroogd en tot | |
[pagina 70]
| |
poeder verpulverd valeriaankruid, zo wordt ons verzekerd, is een probaat middel ‘om te makene minne tusschen manne ende wijf’Ga naar voetnoot(5). In dit laatste geval zal de Latijnse naam amantilla, die aan dit kruid werd gegeven, er wel voor iets tussen zitten. Dit wegens het verband met amare, beminnen. Of was het juist andersom en werd deze naam aan de plant gegeven wegens de liefdesverwekkende eigenschappen? Wat er ook van zij, oplossingen die valeriaan bevatten, hebben zulk een weerzinwekkende geur en smaak dat ze lang aan hysterische vrouwen werden gegeven om die te kalmeren. Zelfs in kleine dosis werkt het ontnuchterend voor iedereen, hysterisch of niet, maar gevoelens van liefde kan men er moeilijk van verwachtenGa naar voetnoot(6).
Ten slotte dient nog een ander poeder hier vermeld te worden. Om een geliefde tot haar minnaar te doen komen, wordt in een ander vijftiende-eeuws handschrift de raad gegeven de kop van een ‘crage’ te verpulveren en dit poeder stiekem in haar drank te mengen. Helaas is niet duidelijk wat met ‘crage’ precies bedoeld wordt. Men kan echter wel vermoeden dat het een verschrijving zou zijn voor craye, kraaiGa naar voetnoot(7).
Uit het voorgaande blijkt natuurlijk helemaal niet welk poeder Jan Vaillant in Cornelies bier zou hebben gemengd. Wat er wel uit blijkt, is dat het zeer goed mogelijk, ja zelfs waarschijnlijk is dat hij een dergelijk middel heeft gekend, aangezien er op dit stuk een eeuwenoude traditie bestaat die ook nog in onze tijd, zij het in een nog geperfectioneerde vorm, zeer actueel is zoals onlangs nog maar eens met de ‘roofies’ gebleken is.
W.L. Braekman |
|