| |
| |
| |
De St.-Baseliskerk in de 16de eeuw
Bij een tentoonstelling Renaissance te Brugge
Hieronder brengen we nota's aan, genomen uit de Kerkrekeningen 1512-1697 (S.A. Brugge, 241 XII) van de Brugse Baseliskerk, een dependentie van de Donaaskerk, bediend door vier kapelanen-kanunniken.
Heel opvallend daarin is de bezorgdheid de kerk, waarbinnen de H. Bloedreliek werd vereerd elke vrijdag en speciaal de 15 dagen na de ommegang op 3 mei, een waardig renaissancistische aankleding te geven, hierbij geholpen door de meest vooraanstaande kunstenaars uit die tijd te Brugge.
Aanzet was al gegeven vanaf 1482 wanneer de natuurstenen torentjes op het Westen waren aangebouwd. Uitgebreid en nadrukkelijk daarna in 1527 wanneer het ontwerp van Willem Aerts, steenhauwere, met zijnen medepleghers, omme het arduyn ende den patroen van eenen steeghere te makene, met VI £ x sch. gr. wordt vergoed (fol. 51v.) en de uitvoering ervan: een voorbouw west met trapportaal, doorlopend voor de criminele griffie van de stad Brugge, een aanvang neemt. De stad zegde toe de helft van de aanvankelijk op 400£ gr. begrote verbouwing voor haar rekening te nemen (fol. 71v.). In 1543 ontwierp Lanceloot Blondeel daarna negen sculpturen mét tabernakelen, te plaatsen tegen de bovenverdieping, in 1544 twee in brons uit de voeren sculpturen up de pilaren vanden steegher beneden inden burch (fol. 95). De schoonbroer van Blondeel, Michiel Scherrier kapt de negen sculpturen (fol. 120v., 124) terwijl Elyas Godefroit instaat voor het snijden in hout van de twee sculpturen beneden, die daarna worden omgezet in brons (fol. 129). Dezelfde Godefroit staat ook in voor het beeldhouwen van twee medailles in steen die tegen de muur van de steegher worden aangebracht en opgeschilderd door Pieter Pourbus, toezichter van twerkck vande beelden sinds 1552/53 (fol. 124). De negen sculpturen boven én de tabernakels erboven waren geschilderd door Jan Zutterman, 1552/53 (fol. 124).
In 1543/44 had Christiaen Sixdeniers († 1550) ondertussen de benedenkapel der metsenaers en keersgieters overwelfd (fol. 95v.) en nieuwe ramen gestoken waarvoor Jan de
| |
| |
Vendeul twee patronen voor de personnaigen had ontworpen.
Jacob de Keysere tenslotte, de zo geroemde geelgieter, komt niet alleen tussen vanaf 1527 vanden pellicaen te vermakene waarop op goede vrijdag de passie wordt voorgezongen (fol. 51v.), doch completeert in 1544 een reese, geschonken door Thomas de Petraldis, met een gewicht van 600 pond, waarboven in 1546 twee grote motalen pannen worden gesteld, blijkbaar om daarop licht te maken (fol. 92, 102). Herman Glasencamp, beildesnijdere, herstelt bovendien reeds in 1544 één van de door Lanceloot Blondeel in 1529 ontworpen pareerkeersen. Blijkbaar was de aanmaak ervan, 15 jaar vroeger, ook aan hem uitbesteed (fol. 95).
Hiervóór was duidelijk sprake van de grote namen van de vernieuwingen op het burgplein: Lanceloot Blondeel en Herman Glasencamp niet alleen doch ook Michiel Scherrier, Elias Godefroit, Joos vander Beke, Jan Zutterman naast Christiaen Sixdeniers en Willem, straks ook Pieter Aerts en de geelgieter Jacob de Keysere.
Die laatste was in de Rekeningen al voorafgegaan door de geelgieters Joos Cools, Olivier de Meunic; Pauwels Christiaens na hem en Michiel vanden Dorpe, Philips Planteyt, Pieter Pieters, als verzorgers allen van het metaal op de kerkvloer en het brons van de liturgica. Planteyt en Pieter Ferijn zorgen ervoor in 1566 af te doen ende weeren vanden motaele binder kercken, mét het huusen ende bewaren van die, meer dan een half jaar blijkbaar. Bij die gelegenheid werd zelfs een scip daer tzelve motael in ghevoert wiert ten huuse vande voorseide persoonen à 12 gr. ingehuurd; wat toch erop wijst dat het metaal niet onaanzienlijk was in volume (fol. 153v.).
Ook schilders komen in grote getale voor, mét de benoeming van hun meesterwerk in een paar gevallen. Adriaen Fabiaen (fol. 43v., 48v.), Franchois de Wintre (fol. 49): over tscilderen vander zelver passie, 1526/27; Jan Zutterman vanaf 1535 voor schilderwerk op de buitengevel (fol. 71v.), Joos vander Beke (fol. 74): over tscilderen van een crucifix (fol. 91v.) ter cause vande tafele vanden heleghen cruce te verheghene (netjes maken) ende vande zes glaseveinsteren
| |
| |
inde choor staende gheconterfeyt thebbene, ende oock de groote veinstre inde cruuscappelle... ende tverheghene vander tabernakelen daermen zeijnt met den heleghen bloede (fol. 92v.).
De aanmaker van de glasramen was waarschijnlijk Pieter de Dappere à 15£ vl. (fol. 82, 85). Hiervan bleven de kartons tot op vandaag bewaard, evengoed als vijf ramen in het Victoria en Albert-Museum in Londen +, 1541.
Ander schilderwerk: J. vander Beke leverde nog schilderwerk in de sanctuarie, 1544 (fol. 95v.) en verheghet een crucifix achter den hooghen oultaer, 1547 (fol. 106). In 1567 wordt een ghescilderde historie vastgenageld inde cruuscappelle (fol. 156); en na de geuzentijd treedt Aernout Pijnsoen op als restaurateur anden hooghen houtaer ende elders (fol. 188v.), wordt xvi sch. viii d. betaald voor een tafereel van olye verwe... up doucke gheschildert in een cassin van een beelde van ste Adriaen (fol. 197v.), terwijl net daarvoor een salvator in een cassin gheschildert (op paneel dus) op het altaar in de Sebastiaenskapel wordt gesteld (fol. 194v.), 1587 en 1586. In 1596 treedt Pieter Clays, stedeschildere, dan aan voor het verschilderen van tupperste tafereel vanden hooghen aultaer ende de twee dueren (van Pourbus, 1556) daer al tgheselscip in gheschildert staen (fol. 224). Het onderste tafereel up den hooghen aultaer mag Nicolaus Blomme in 1598 à 1£ xiii sch. iiij d. weer goed krijgen (fol. 228).
In 1566 (fol. 156) was het orgel (positief) al verdwenen ten gevolge van de algemene malaise; net als Symoen van Cattenbrouck, den steenhauwere (fol. 182v.), in 1578 3£ werd betaald ter cause van tafdoen van VIII groote steenen beelden (7 + de liggende Christus) staende ten heleghen bloede, aen tgraef van ons heere, om de mise au tombeau te verwijderen die achteraf ook niet terugkwam. Hetzelfde was het geval met het meest prestigieuze zilver- en goudwerk van het gezelschap van het H. Bloed. Het gouden halssnoer van de proost werd door Jan Perez verkocht aan muntmeester Jan Billiet terwijl selversmedt Jacques Coene in de plaats een zelver vergulde ketene van driehonderd ende drie schaekelen lanck afleverde à 3£ 12 sch. 6 d.; winst een goede 25£ terwijl bij opeising dit snoer tenminste niet verloren was.
| |
| |
Hetzelfde (fol. 180v.) gebeurt ook met klein zilverwerk voor 14£ 18 sch. 10 d., twee zilveren monstransen, het zilverbeslag van een kleine koffer en de zelver ciborie met de twaelf apostelen van 52£ 4 sch. 15 gr. (fol. 184v.), alles bij Coene. Wellicht is dit te vergelijken aan het overnemen door bibliopola C. Daems van de belangrijkste codices van de kapittelbibliotheek van St.-Donaas in 1579.
De Calvinistische republiek 1578-1584 blijkt ook voor wat de inboedel betreft heel ruïneus te zijn geweest. De Rekening 1584/85 spreekt over herstel van tapijten in het koor, herstel van gestoelte en glasramen, terwijl tafereelen en beelden die met lijmverve zwart ghemact waren... omme die te conserveren ende bewarene, voor de troubelen tijt, snel konden worden schoone ghemact (fol. 189v.). Diveersche (andere) tafereelen ende beelden worden huut thuus van Kristoffels van Oost terug naar de Baseliskerk gebracht, etc. Zoals bekend had de stadsregering het plan opgevat een publieke librije in de bovenkerk te organiseren.
Wat we, aansluitend bij die librije, nog niet behandelden was het boekenbezit van de kerk zelf. In het totaal komen in de periode 1512-1599 34 posten voor waar i.v.m. codexen kosten van binden, herstel, toevoegingen worden vermeld. De belangrijkste titels die voorkomen zijn: een Collectaris die verscreven wordt (fol. 21) door Anthuenis van Damme; een Calendrier die geschreven wordt door broeder Aert, vanden Augustijnen (fol. 21v.); een Passieboek de welcken zanck ghecorrengieert heift... Jan van Brugghe, religieulxs ten Guillemijnnen (fol. 28v.); een messaelbouck (fol. 32); vier Omelijen ghescreven door broeder Jacop van Breaerde (fol. 58v.); een Ordinaris (fol. 70v); het Cantersbouc (fol. 74v); opnieuw een missael (fol. 102v.); en een Graduwael (fol. 167) gebonden door Loijs vander Muelen. Voorgaande boekbinders waren meester Gheeraerd Boxhooren, 1514, Ant. van Damme vanaf 1515, net als Loijs de Bloc en Willem vanden Velde; Jacop van Hettijnghe, 1537 en Pauwels van Vardeghem, vanaf 1538. Naast de koster, voor de inventaris van de juwelen 1534 (fol. 65) komt in 1517 ook nog broeder Pauwels Dullaert voor, over tscriven van twee quaijeren (fol. 21v.).
| |
| |
Organisten tot het wegvallen van het orgel waren, tot Sint-Jan 1521: Lauwereins Veldam van St.-Donaas, daarna Cornelis vanden Rijne (fol. 39v, 41); orgelmakers Jooris de Buus, 1524, daarna Jan Waghers, 1547. In 1550 kreeg clocghietere Herman Loots 1£ vii sch. ter causen van een oude clocke te verghietene (fol. 113).
Hiermee zijn, op de reeks zilversmeden voorafgaand aan Jacques Coene na, die vanaf 1571-72 in de Baseliskerk optrad, zowat alle andere kunstambachten reeds vernoemd. Wat de zilver- en goudsmeden betreft: Willem de Hond is de eerste die in de Rekeningen voorkomt om tvergulden vander casse vanden heleghen bloede (fol. 17, 1515), 1516/17 Jooris de Zadelare van tvermaken vander ciborie (fol. 19v); hij komt voor tot 1537/38 waarna Jan de Brouckere de dienst uitmaakt tot 1566. ‘Vermaakte’ de Zadelare nog in 1536 de canterstoc (fol. 72) dan begint de Brouckere direct met de groote ciborie of remonstrance te reparerene (fol. 84v.), monstrans die in de periode van de republiek werd aangeslagen (fol. 182v.). Hij repareert ook een zelver cruuce daermede men processie draecht (fol. 88), een zelveren plateel ende, een zelveren paesbart (117v.) en wordt één keer, in 1557, opzij geschoven door de zilversmid Francois Calliau (fol. 137).
De hogergenoemde Jaecques Coene herstelt vanaf 1571-72 bv. opnieuw de zelver canterstock metgaders... diverssche inghelkens an de grote ciborie (fol. 168). In 1577 schiet Pieter Anchemant geld voor voor tverstellen van een sapphire ande ciborie vanden heleghe bloede - die straks wordt aangeslagen - (fol. 179). En dan de aankopen van Coene: diverssche cleene zelver beeldekens als ringhen, visschen ende andere cleene plusinghen... ende twee zelveren platteelen, ende noch een goude ketelken, een goude hoofken, medaille wesende (fol. 180v),... twee remonstrance van zelver ende het zelver beslach van een cleen cofferkin; een zelver ciborie met de twaelf apostelen (fol. 184v.), reeds hoger genoemd. Er wordt nog snel een oude lettoen verzilverde remonstrance gekocht aan Jan de La Tomme (fol. 182v.).
Na de herovering door Farnese blijft Coene eenmalig gegeerd. Hij maakt en verguldt eenen coperen kilck met platteelken ende lepelken, verguldt een keten en de schakels,
| |
| |
(fol. 188) terwijl het toch Gillis Schelavere is die de grooten principalen kilck vande kercke verguldt, twee zelvere rijnghen ant decxele vande syborie maakt, en de voet van tvergulden cruuce, staende up tvoorseide decxele, herstelt (fol. 188), 1585.
Verder werd in 1568 een beelde vander noodt gods staende upde steeghere vanden heleghen bloede, blijkbaar een ontwerp van Blondeel, hersteld (fol. 158v.), zoals in 1585 Christiaen Kockuut de costode die in de santuarie staet, daer thelich bloet inne rust, metgaders alle de motale colommen, staende inde zelve kercke repareert en doet glanzen (fol. 189). Franchois de Block repareert opnieuw de vier keerssen, diemen draecht upden heleghen bloetdach, daer de vaentkens upstaen mette wapens van het ghezelschap (fol. 190v.). Robert Blomme, timmerman, maakt in 1588 twee ghedraeijde pillaeren met de frijsen ende mottiven dije staen aende hooghen aultaer inden choor en Jan Lem, beildesnidere, een god van houte om te hanghe aen een cruse boven den hooghen aultaer inden choor, 1589 (fol. 201v.), die door Remy Stalpaert wordt geschilderd. Loys van Nieukercke wordt de zelversmit in 1590 die de goude siborie repareert, fol. 207. Loos Lippens, de schilder die tabernacle boven de Christus opschildert, fol. 207. Mark Leserre giet en levert in 1592 een nieuwe klok weghende hondert XVIII pont en Ambrosius Clais, goudtsmet, zowel een paesbart als het glas dat in tzelve paesbart staet gheschildert ende gebacken: ons heere an tcruuce (fol. 212v.).
Duidelijk steeds opnieuw wordt de rol van de Baseliskerk als gedenkenis aan lijden en dood van Christus via de motieven onderlijnd.
Al met al is bovenstaande lijst namen bijzonder attractief zowel om de gelijkenis met wat in de Donaaskerk gebeurde omtrent dezelfde periode - zelfde boekbinders, geelgieters, Michiel Scherrier en Christiaen Sixdeniers ook en Jan de la Tomme, de zilversmid, zelfs Jan de Visschere, glazemakere, die in St.-Donaas 24 ramen in het pand herstelde in 1584. Uit diens atelier stuurt zijn weduwe haer cnape Hans Bart om alle zwart geschilderde taferelen schoon te maken. En ook om de zorg naar vernieuwing in samenwerking met het
| |
| |
stadsbestuur. Daarvan getuigt dan onderstaande tekst in bijzonder fraai Nederlands.
Op 10 juli 1518 vragen de kerkmeesters van de Baseliskerk toelating boven der voors(eide) cappelle vanden helghen cruuce (inde kercke vanden heleghen bloede), daer de torrekins up staen, dewelcke ghevaulteert en(de) gheterraest es, overmits datter altijts duere reijnt en(de) leect, te moghe(n) legghe(n) de henden vanden balcken en(de) strijnchoute(n) inden muer vande(n) ghijselsteene en(de) vanghenesse der voors(eide) muer te legghene een plate omme de ghespannen vanden dake daer up te stellene; en (de) nootsteenen onder de zelve plate inden voors(eiden) muer te steekene, up dat van nooden wert; ende anden zelve(n) muer een ghoote te legghen, o(m)me twater vande(n) nieuwe(n) dake daer in te vallene, en(de) de brugghe vanden zelve ghoote ind(en) voorseide muer te makene; en(de) de ghevelen vanden dake daer in te hechtene, eist noodt; en(de) dat uut gracien en(de) bij ghedoechsamicheiden.... (fol. 23v.)
A. Dewitte
|
|