Biekorf. Jaargang 97
(1997)– [tijdschrift] Biekorf–
[pagina 345]
| |
Hoeveel ‘gaten’ telde Brugge?Karel De Flou vermeldt in zijn toponymisch standaardwerk voor West-Vlaanderen vijf Brugse ‘gaten’Ga naar voetnoot(1). Het plaatsnaamwoord ‘gat’ werd meestal gebruikt om een steegje, een poort, een viaduct of een plaats aan het water aan te duiden. Deze vijf waren: het Gat van Sint-Donaas, het Nonnegat, het Gat van de Capucienen, het Gat van de Lane en het Koegat. Het Gat van Sint-Donaas was het steegje tussen de Philipstockstraat en de vroegere Sint-Donaaskerk. Met de afbraak van deze kerk in het begin van de 19e eeuw en de aanleg van het Burgplein werd dit straatje verbreed en heet voortaan de Burgstraat. Het Nonnegat is het straatje ‘zonder einde’ in de Noordzandstraat dat leidt naar de kapel van de Jozefienen. Het Gat van de Capucienen was het viaduct onder de spoorweg naast het klooster van de Capucienen, dat de Boeveriestraat verbond met het Zand. Van 1838 tot 1939 doorkruiste de spoorweg dit plein. Ook het Gat van de Lane was een viaduct onder de spoorweg, maar aan de Hoefijzerlaan. Door de aanleg van de spoorweg naar Oostende in 1838 was de straat de Lane in twee gesplitst waardoor de mensen een omweg tot aan de Smedenstraat moesten maken om West-Brugge te bereiken. Als vijfde vermeldt De Flou het Koegat, dat een poort was nabij de WestmeersGa naar voetnoot(2). Een zesde gat vonden we als een huisnaam terug in de Zestendelen (d.i. het oud kadaster van de stad, 1580-1800). Het huis Moorkens Gat was gelegen op de hoek van de Rozenhoedkaai en de EekhoomstraatGa naar voetnoot(3).
Een recente opzoeking in de 18e eeuwse Ferieboeken van de Thesaurie van de stad Brugge leverde een zevende gat op, | |
[pagina 346]
| |
nl. het PapegatGa naar voetnoot(4). Op 6 juni 1733 kreeg meester-timmerman Pieter de Madere de toestemming om het brandstraatje, genaamd het Papegat, af te sluiten. Het gebruik van dit straatje werd door de stad aan De Madere in cijns gegeven. Hij diende daarvoor 8 groten per jaar te betalen. Dit straatje liep vanaf de noordzijde van de Moerstraat tot aan de reie en paalde aan zijn huis in de Moerstraat. Op het plan van Marcus Gerards van 1562 (zie afbeelding 1) is dit brandstraatje duidelijk zichtbaar. In 1733 had het Papegat een breedte van tien voeten (= 2,74 meter). Pieter de Madere mocht het voortaan afsluiten met een poort waarop het stadswapen diende afgebeeld te worden. Bij brand of ander gevaar moest hij telkens toegang verlenen aan het publiek. Het huis van Pieter de Madere bevond zich in de Moerstraat aan de westzijde van het Papegat. Dit huis had De Madere in hetzelfde jaar gekocht van Pieter Ignace de l'Espee. Enkele jaren later, in 1737, kwam hij ook in het bezit van het huis aan de andere kant (de oostzijde) van het Papegat. Deze timmerman verbouwde in 1749 het huis aan de westzijde tot ‘eene boeye’ of atelier. Het poortje tot het Papegat werd toen reeds in een muur verwerktGa naar voetnoot(5).
Pieter de Madere was een belangrijk en gefortuneerd meester-timmerman. Hij zetelde 15 maal in het ambachtsbestuur, waarvan vijf maal als dekenGa naar voetnoot(6). In het computerbestand van de Brugse huizen (ca. 1.000 huizen, zie noot nr. 2) is hij eigenaar van niet minder dan 26 huizen.
Alhoewel beide gevels links en rechts van dit voormalig Papegat in de 19e en 20e eeuw reeds grondig verbouwd zijn, is er in het huidig straatbeeld nog steeds een spoor van dit straatje zichtbaar. De koetspoort, die hoort bij het huis nr. | |
[pagina 347]
| |
![]() 66, verwijst naar de plaats waar ooit het papegat lag, nl. tussen de huizen nrs. 66 en 68.
De situering van het Papegat is dus niet zo moeilijk. De naamsverklaring ligt ook voor de hand: het woord ‘pape’ is het middelnederlands voor priester. Waarom men net dit brandstraatje het Papegat genoemd heeft, is echter een ander paar mouwen. Is er op deze plaats iets bijzonders gebeurd met een priester? Het antwoord moet ik schuldig blijven. Het is in ieder geval opmerkelijk dat bij de naamgeving van deze ‘gaten’ de combinatie met de katholieke kerk hoog scoort. Vier van de zeven hebben betrekking op priesters, nonnen, een klooster en een kerk. De geestelijkheid was in Brugge dus duidelijk voor meer dan één gat te vangen. Jan D'hondt |
|