Biekorf. Jaargang 97
(1997)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |
Het breibard
| |
[pagina 52]
| |
Koeiwachters-breiers of -breisters liepen langs hun koeien en breiden en intussen hielden ze een oogje in het zeil op hun dieren. Ze breiden meestal kousen. Hun uitrusting om te breien hielden ze bij zich. De wol stak in een wissen breikorfje of in een blikken trommel. Rond hun lenden bonden ze een lint en tussen kleren en lint werd het breibard gestoken. Dat was een ‘kleine schede of koker van metaal, hout of been, door de breister met een haak aan de gordel of aan het middel vastgehecht, om de vierde breinaald, waar de steken van afgenomen worden, te steunenGa naar voetnoot(2)’
Dit toestelletje heette een breischede, breihoutje, breikokertje..., bij ons in West-Vlaanderen een breibard, breibeen of breistok.
Sommige musea tellen in hun collecties uitzonderlijk wel eens een breibard. Veelal werden breibarden enkel bewaard als ze kunstig bewerkt waren. Volkse kunstenaars sneden er kopjes, figuren en allerlei motieven in en het zijn deze specimina van ware volkskunst die soms nu nog te bewonderen zijn. Het Openluchtmuseum van Bokrijk bezit in zijn reserves een paar zulke exemplaren die pareltjes van houtsnijkunst zijnGa naar voetnoot(3). In het Brugse Museum voor Volkskunde zijn er eveneens een aantal breibarden bewaard. Maar de meeste musea of collecties kennen zelfs niet eens dit voorwerpje uit de oude huisraad van het platteland.
De belangstelling voor breikokers is evenwel in Noord-Nederland groter dan bij ons in Vlaanderen. De oudste publicatie over breischeden in ons taalgebied is deze van de Noord-Brabantse arts en kunstverzamelaar Hendrik Wiegersma, De Breischei als voorwerp van Volkskunst, (Amsterdam, 1925). Wiegersma bezat een hele reeks kunstig bewerkte breibarden in zijn gereputeerde kunstverzameling. Nog in 1941 raakte hij dit onder werp aan in Volkskunst, een publicatie die hij wijdde aan klein beeldhouwwerk, een materie waarin hij gaandeweg een gezaghebbende kenner was geworden. Wiegersma woonde in Deurne (Noord-Brabant), dat in die jaren een centrum van tricotageindustrie was. Ook dit kan hem aangespoord hebben om alle voor- | |
[pagina 53]
| |
werpen te verzamelen die ooit met breien en breigoed te maken hadden.
A. Bicker Caarten schreef dan nog een korte bijdrage in het tijdschrift Neerlands VolkslevenGa naar voetnoot(4), over Het gebruik van de breischei als verlengstuk van de breinaald. In dezelfde jaargang van dit tijdschrift kwam B. Van der Veen details geven over de verspreiding van breischeden in GroningenGa naar voetnoot(5). En in jaargang XI (1960-61) tenslotte stond er nog een mededeling te lezen door A.C. Mollt-Visscher over uitzicht en gebruik van de breikokers in GroningenGa naar voetnoot(6).
Het Woordenboek der Zeeuwse Dialecten behandelt eveneens het breihout en geeft een afbeelding van een kunstig bewerkte houten breidschede. In de jaren 1930, toen gegevens voor het Woordenboek ingezameld werden, was het woord brei'out in Zeeland nog goed bekend en mondsgemeen. In de volgende localiteiten werd het opgetekend en doorgezonden naar de redactie: Middelburg en omgeving, Arnemuiden, Nieuw- en Sint-Joosland, Oostkapelle, Westkapelle, 's Heerarendskerke, Kattendijke, Kloetinge, Ierseke, Scherpenisse, Oud-Vosmeer, Breskens, Biervliet, Goedereede en het Land van Axel. Kortom heel Zeeland door, wist men wat een breischede was en hoe ze er uitzagGa naar voetnoot(7).
In Vlaanderen zijn zowel de zaak als het woord minder bekend gebleven. Schuermans geeft het niet in zijn Algemeen Vlaamsch Idioticon en in de meeste andere idiotica staat het evenmin, bv. ook niet in Loquela.
Alleen De Bo geeft een bepaling: ‘klein werktuigje van ijzer, hout of been dat de vrouwen aan den gordel vasthechten om de breinaalde te steunen waar zij de maliën van afnemen.’ De door De Bo aangebrachte synoniemen zijn: breibard, breiberd, breibeen en breistokGa naar voetnoot(8).
Hoe oud de breischede is, valt moeilijk te achterhalen. Wij vermoeden dat de breischede als voorwerp zeer oud is, bijna | |
[pagina 54]
| |
[pagina 55]
| |
zo oud als het breien zelf. Het voorwerp is immers ook in Frankrijk bekend onder de naam affiquet (petit instrument qui soutient l'aiguille à tricoter, Larousse) en ook in Duitsland bestaat het (ein Strickscheide). Ook in Engeland bestaat het woord (a knitting-schee). Dit bewijst dat het breikokertje waarschijnlijk heel West-Europa door bekend en verspreid was. Aanvankelijk zal het hoofdzakelijk gediend hebben bij het breien van wollen kousen of sokken, waarvoor inderdaad gewoonlijk vier naalden nodig zijn omdat men in een cirkelvormig verband werkt. Sjerpen en sjaals zijn blijkbaar van meer recente origine, en hierbij heeft men geen vier naalden vandoenGa naar voetnoot(9).
Het breibard waarvan wij hierbij de afbeelding tonen is het breibard dat toebehoorde aan mijn grootmoeder (geb. Ichtegem 1850). Het werd gesneden door een eenvoudige landse knaap. Hier geen kunstwerk met versieringen, maar een voorwerp in zijn eenvoudigste en meest natuurlijke vorm.
Het meet 21,50 cm en is vervaardigd uit licht hout. Bovenaan is er een gaatje ingebrand om de breinaald in te schuiven en er is ook een inkeping. Het hing met deze inkeping op het lint dat rond de lenden werd geknoopt. Wij geven deze foto's omdat het nu eenmaal geen kunstproduct is, maar wel iets gewoons zoals de overgrote meerderheid van de buitenmensen er één hadden.
De breibarden verdwenen in het laatste kwart van de vorige eeuw, toen draad- en vooral pinnekensdraadafsluitingen opkwamen en het niet meer nodig was het vee bestendig te bewaken en in het oog te houden.
Hier en daar kan men op zolder in een rommellade nog een oud breibard aantreffen. De kunstig bewerkte exemplaren vonden de weg naar één of andere antiquair, een museum of een private verzameling. De eenvoudige, niet versierde breibardjes geraakten zo ver niet. Ze verdwenen spoorloos!
L. Van Acker |
|