Biekorf. Jaargang 96
(1996)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 251]
| |
Over de herkomst van pater Francis Cauwe ofmPater Francis Cauwe was een Vlaamse minderbroeder-recollect uit de 17de eeuw. Hij is de auteur van De Pelgrimagie van het Kindeken Jesus, een populair en pretentieloos boekje in drie deeltjes, dat volks en eenvoudig-naïef, bijna kinderlijk in zijn uitdrukkingen, de levensloop van het kindje Jezus vertelt tot aan de kruisdood. Dit werk kende ontelbare herdrukken en uitgaven en tot in onze dagen toe bleef het bekend en gewaardeerd. De eerste druk van deel I verscheen in 1667 en nog in 1923-25 werd de Pelgrimagie opgenomen in de reeks Het Geestelijk Leven van Mgr. G. Waffelaert en kan. J. MahieuGa naar voetnoot(1).
Aanvankelijk waren de oversten van pater Cauwe weinig ingenomen met zijn Pelgrimagie; het boek was te naïef en te simpel! Pas in 1667 kreeg hij steun om het te publiceren. Het was van meetaf aan een schot in de roos en kort daarna schreef Cauwe een vervolg op zijn eerste deeltje, nl. de deeltjes 2 en 3.
Cauwe heeft nog meer dan dit werk gepubliceerd. In 1676 verscheen er te Gent, heel in de geest van de contrareformatie, een boekje getiteld Teghen-Vergift tegen eene groote Peste van het Christendom, te weten: de ijdelheijd, oneerbaerheijt ende overdaet der vrouwelijcke kleederen ende Cieraeten, waarin hij ten strijde trekt tegen de ondeugden uit zijn tijd en soberheid in kledij en levenswandel aanprijstGa naar voetnoot(2).
In 1677 verscheen er van hem, nu in Duinkerke, een biografisch werk getiteld Het Leven van Sr. Francoyse Clara van Sint Lieven, Paenitente, een kloosterzuster uit Gent die in geur van heiligheid was gestorven. Dit boekje kende niet minder dan drie uitgaven en handelt over het leven van zuster Clara van Sint-Lieven (Livina Sanders van Temse), over- | |
[pagina 252]
| |
leden in 1652 in het klooster van de grauwe zusters penitenten neffens Ghendt.
Ook onder schuilnamen heeft Cauwe werkjes uitgegeven. Carolus-Franciscus Raymaekers is de naam waaronder hij schreef tegen de Gommaristen. Zo zou hij eveneens de naamloze auteur zijn van een herwerkte, nieuwe Vlaamse uitgave van het bekende 16de-eeuwse werk Fasciculus myrrhae (1677).
Pater Cauwe mengde zich ook in de beruchte strijd tegen de Jansenisten. Hij heeft hier geen grote rol in gespeeld, maar in verband met de jansenistenstrijd was het dat zijn oversten oordeelden dat hij naar Rome moest reizen, om er samen met andere theologen bepaalde stellingen van de jansenisten te bestrijden. In Rome is hij op 30 augustus 1679 overleden in het klooster Sancta Maria in Aracoeli.
De biografische gegevens over de persoon van pater Francis Cauwe zijn uitzonderlijk schaars. Men weet dat hij geprofest werd in het minderbroederklooster te Ieper op 24 juli 1650, maar zijn professieakte vermeldt toevallig niet eens (en dit in tegenstelling tot de meeste andere professieakten) wie zijn ouders waren of waar hij vandaan kwam.
Verder weten wij dat hij zijn priesteropleiding doorliep in Ieper en in Oudenaarde. In 1656 werd hij tot priester gewijd en benoemd tot lector in de wijsbegeerte te Oudenaarde. In 1664, toen hij het eerste deel van de Pelgrimagie beëindigd had, verbleef hij in het klooster van de minderbroeders te Brugge. In deze stad woonde hij onafgebroken tot in 1675, toen zijn oversten hem in 1676 naar Gent stuurden. Maar reeds op 1 mei 1677 was hij terug in Brugge. In 1678 vertrok hij naar Rome om er enkele maanden later te sterven. In het necrologium van het klooster te Rome staat zijn naam niet eens genoteerdGa naar voetnoot(3).
Pater Cauwes voornaamste werk over de Pelgrimagie zal zijn naam voor goed bewaren en hem een bijzondere en blijvende plaats bezorgen in de galerij van onze Vlaamse mystieke schrijversGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 253]
| |
Verwarring met de dichter Pieter CauweIn Ardooie leefde er in de laatste helft van de 17de eeuw een landtsman, Pieter Cauwe was zijn naam, die een dichtbundeltje uitgaf onder volgende (ingekorte) titel: Het Gheestelijck Opeeltjen van Hardoysche Roose-Bladers om te dienen en te vercieren de Dienaers van de H. Maghet Maria. Dit kleine dichtbundeltje, waar liederen ter ere van Onze-Lieve-Vrouw instaan, naast enkele bekende liederen die wellicht niet van de hand van Cauwe zijn, maar al mondgemeen waren in die tijden, kende vele uitgaven, o.m. te Duinkerke in 1696. En zelfs nog in de vorige eeuw werd het in Brugge herdruktGa naar voetnoot(5).
De gedichten van Pieter Cauwe zijn eenvoudig en volks en stralen een ongekunstelde poëzie uit. Wegens de natuurlijke, lieflijke en frisse toon werd zijn dichtbundeltje geprezen als een der weinige betere poëtische werken uit een tijd toen in Vlaanderen de dichtkunst alleen maar de gezwollen en patetische rederijkersstijl kende. Guido Gezelle heeft één van Cauwes gedichten herwerktGa naar voetnoot(6) en menig handboek over de literatuur uit de 17de eeuw looft Cauwes werk om zijn oorspronkelijkheid en zuiverheid van uitdrukkingGa naar voetnoot(7).
De liedjes en gedichten uit het Opeeltjen van Cauwe zijn van dezelfde trant en zijn even eenvoudig en spontaan als de gedichten en versjes die pater Cauwe hier en daar liet afdrukken in de tekst van zijn Pelgrimagie. Oppervlakkig gezien zou men zelfs mogen vermoeden dat ze uit dezelfde pen komen!
Aangezien er daarenboven een paar uitgaven van het Opeeltjen van Pieter Cauwe bestaan die de auteur eenvoudig aanduiden als P. Cauwe, hebben sommige literatuurhistorici, blijkbaar zonder verder onderzoek, besloten dat P. Cauwe te lezen was als Pater Cauwe, en werd dus ook het Opeeltjen van Pieter Cauwe toegevoegd aan de auteurslijst van de franciscaan CauweGa naar voetnoot(8). | |
[pagina 254]
| |
Daarom dachten enkele schrijvers dus logischerwijze dat pater Francis Cauwe dan ook afkomstig moest zijn van Ardooie. De naam Cauwe is te Ardooie immers al bekend in de eerste jaren van de 17de eeuw. De familie kwam van Lichtervelde en behoorde tot de notabelen van het dorp. Een nauwkeurig onderzoek der genealogie Cauwe uit Ardooie bracht aan het licht dat Pieter Cauwe, geboren ca. 1654, zeker niet de pater van de Pelgrimagie kan zijn aangezien deze laatste al in 1650 geprofest was te Ieper.
Wat meer is, een aanduiding dat er rond 1625-1630 in Ardooie een Cauwe zou geboren zijn die in 1650 in Ieper geprofest werd, bleek eveneens onmogelijk. Er is geen enkele Ardooise doopakte van een Cauwe die past in dit schema, zelfs indien pater Francis Cauwe zijn oorspronkelijke doopnaam zou veranderd hebben in een nieuw aangenomen kloosternaam, zoals wel meer gebeurde in die tijden. Het was bijgevolg quasi zeker dat pater Francis Cauwe niet behoorde tot de familie Cauwe uit Ardooie. | |
Uit West-Vlaanderen?De taal die pater Cauwe in zijn Pelgrimagie en ook in zijn andere werken gebruikte, vertoont vele typische Westvlaamse dialectwoorden en -uitdrukkingen die maar in de mond liggen van iemand die uit West-Vlaanderen afkomstig is. In 1923-25, bij de laatste uitgave van de Pelgrimagie, had de inleider en bewerker, pater Ladislas Kerckhove ofm, nog de veronderstelling neergeschreven dat pater Cauwe geboren was ‘in eene tot hiertoe onbekende gemeente van het Land van Waes’Ga naar voetnoot(9)! In het Land van Waas is de familienaam Cauwe in die jaren totaal onbekend en deze bewering steunt overigens op geen enkel vast of betrouwbaar gegeven. En ook zijn taal heeft zeker geen Oostvlaamse kenmerken.
In het werk zelf van pater Francis Cauwe hebben wij dan gezocht of er ergens een aanduiding zou te vinden zijn die een tipje kan oplichten van de sluier die zijn herkomst afdekt. | |
[pagina 255]
| |
In het Leven van Suster Francoyse... staat er één zin die de identiteit van de auteur iets nader toelicht. Cauwe schrijft namelijk in de Voor-Reden dat hij het leven van deze in geur van heiligheid gestorven religieuze wilde aanvatten op de uitdrukkelijke vraag van de Eerw. Moeder van de zusters penitenten neffens Ghendt en tussen haakjes verduidelijkte hij: myn suster naer den vleesscheGa naar voetnoot(10).
Zo weten we toch dat pater Cauwe een zuster (of halfzuster?) had bij de zusters penitenten te Gent. Opsporingen naar archief van dit Gentse klooster leidden tot niets. Over dit klooster is er nagenoeg geen archief bewaard gebleven en zelfs de namen van de kloosteroversten zijn nergens bekend. De penitenten hadden in onze streek kloosters in Nevele, Veurne, Hondschote, Brugge, Oudenaarde en Gent. Maar ook in de archieven van al deze kloosters viel er niets te rapen dat ons nader bracht tot de naam van de overste uit Gent in 1676.
De familienaam Cauwe is een oude en sterk verspreide maar niet zeer talrijk voorkomende Vlaamse familienaam. In Brugge verschijnt de naam al in de 14de eeuw. Ook in midden West-Vlaanderen zijn er Cauwe's te vinden, waar o.m. de tak uit Ardooie bij aansluit.
In de loop van onze opzoekingen was het ons opgevallen dat de naam Cauwe eveneens voorkomt in het huidige Frans-Vlaanderen, reeds in de 14de eeuw, en later nogal talrijk in de omgeving van Sint-WinoksbergenGa naar voetnoot(11). Bij de minderbroeders was er een 17-tal jaar vóór pater Francis Cauwe, een andere Cauwe minderbroeder geworden, nl. pater Cesar Cauwe, afkomstig uit Wormhout, in de buurt van Sint-WinoksbergenGa naar voetnoot(12). Daarom opperden wij de veronderstelling ooit het rijke archief van Sint-Winoksbergen te moeten bezoeken. We konden hierbij rekenen op de welwillende hulp van de heer J. Cailliau uit Veurne, die dit archief en | |
[pagina 256]
| |
deze regio grondig kent en voor ons een eerste verkenning uitvoerde aan de hand van de door ons verstrekte gegevens en ook van de vele vraagtekens die er omtrent dit probleem bestonden. | |
De familie Cauwe uit Sint-WinoksbergenPater Francis Cauwe is inderdaad een rasechte Bergenaar! In Bergen vonden we in de 16de eeuw nog geen Cauwes, wel vanaf het begin van de 17de eeuw.
In het naburige Wormhout komt de naam talrijk voor in de 16de eeuw en daarna. Ene Hendrick Cauwe leefde er in 1577. Jan Cauwe, een rechtstreekse voorvader van pater Cauwe, was in de 16de eeuw baljuw van het graafschap Wormhout Zijn zoon Jan, de volgende voorvader van de pater, was er schepen. Ook in de omgeving is de naam te vinden: Armboutscappel, Ghyvelde, SpyckerGa naar voetnoot(13). Pater Cesar Cauwe behoort dus meer dan waarschijnlijk tot deze zelfde stam als pater Francis Cauwe.
Een stuk van de genealogie van de familie Cauwe uit Wormhout, met een tak naar Sint-Winoksbergen, werd zelfs gedeeltelijk uitgegeven. Maar de auteur heeft het gezin waarin onze pater Francis thuishoort toevallig niet opgetekendGa naar voetnoot(14).
De hogergenoemde Jan Cauwe, schepen van Wormhout, was de grootvader van Francis Cauwe en hij was gehuwd met Maria vanden Boomgaerde. Zijn zoon, weeral Jan geheten, die de vader zou worden van pater Cauwe, kwam naar Bergen. Uit zijn huwelijk met Loyse Truyens geseid Tridonius had hij minstens drie kinderen. Deze kinderen verschijnen nog niet in de oudste doopregisters van Sint-Winoksbergen, omdat deze registers pas later een aanvang nemen. Het waren: Francis (de pater), Marie en Jan Winocq, die jong gestorven isGa naar eindnoot(15). | |
[pagina 257]
| |
Loyse Truyens stierf te Ieper op 13 oktober 1645 op de vlucht voor de Franse legers, die de streek aan het veroveren waren. Vader Jan Cauwe is dan in 1648 hertrouwd met Margriet Meeze uit Hondschote, een dochter van de griffier van Hondschote. Uit dit tweede huwelijk zijn er nog minstens zes kinderen geboren tussen 1649 en 1663. Hijzelf overleed te Sint-Winoksbergen op de parochie van Sint-Pieter op 4 juni 1675Ga naar voetnoot(16).
Jan Cauwe behoorde ongetwijfeld tot de gegoede stand, die in stad en kasselrij heel wat in de pap te brokken had. Hij was herhaaldelijk schepen van de stad en de kasselrij tussen 1652 en 1674. In 1654 was hij luitenant-baljuw van de stad en de kasselrij Sint-Winoksbergen. In 1641 werd hij door de bisschop van Brugge aangesteld tot baljuw van de heerlijkheid van Sint-Donaas in Sint-Winoksbergen en omgevingGa naar voetnoot(17).
In de voogdijakte bij het afsterven van Loyse Truyens (1645) verschijnen de drie minderjarige kinderen: Francis, 17 jaar oud, zijn broer Jan Winocq, die na de dood van zijn moeder maar vóór het afsluiten van de voogdijakte overleden was, en Marye, oud 21 jaar. Hieruit volgt dat pater Francis Cauwe geboren is ca. 1628 en dat hij 22 jaar oud was bij zijn professie te Ieper.
De goedereninventaris waarin een groot aantal landerijen en renten uit de kasselrijen Sint-Winoksbergen en Kassel opgegeven worden, sluit met een boni van meer dan 31.000 pond. Als moederlijke voogd werd aangesteld meester Pieter Tridonius, wonende te Lederzele in KasselambachtGa naar eindnoot(18).
In de rand van deze akte werd op 22 augustus 1650 ingeschreven dat Joe Marye Cauwe is ghestelt thaer selfs omme te professen in 't clooster van de penitenten tot Ghendt met consent van haeren oom ende moederlycken vooght Pieter Tridonius. Deze zin bevestigt onweerlegbaar dat pater Cauwe dus de broer was van de overste der penitenten te Gent en dat we hier zeker staan voor de auteur van de Pelgrimagie. | |
[pagina 258]
| |
De familie Tridonius of TrudoniusIn de opgave van de goederen en de bezittingen van de drie wezen Cauwe uit het gezin Cauwe-Truyens staan ook drie posten genoteerd pro memorie. Het betreft drie stichtingen waar de wezen konden van genieten uit hoofde van hun verwantschap met de familie Truyens dit Tridonius of aanverwante geslachten. Deze stichtingen zijn het vermelden waard omdat zij goed weergeven met welke bijzondere en vooraanstaande families pater Cauwe verwant was.
De eerste memorie handelt over het recht dat de drie wezen hadden om als kynders van de overledene moeder te genieten van de fundatie gevestigd door den seer gheduchten heer ende meestere Jan vanden Langhencruyne, die in zijn leven 34 jaar proost was van de collegiale kerk van Sint-Pieter in Kassel ende ghecoren bisschop van Ruremonde, oom materneel van soverledens moederGa naar voetnoot(19). Proost Vanden Langhencruyne had groote ende cleene burssen gesticht in het college van het Varken te Leuven volgens zijn testament van 28 januari 1595.
De tweede pro memorie schrijft dat de wezen Cauwe kunnen delen in de beurzen begiftigd door heer ende meester Jan Otten, priester en caneuninck tot Cassel, eyghen oom van de overledene. Deze fundatie bestond in eeuwigdurende renten bezet op de stad Kassel en op een stuk grond dat destijds toebehoorde aan Jan Pelgrim, maar nu (in 1645) aan de paters jezuïeten te Kassel. Dit alles ingevolge de testamentaire beschikkingen van Jan Otten, dd. 12 december 1610.
De derde memorie is de interessantste en licht ons in over bloedverwantschap van pater Cauwe met Martinus Rythovius, de eerste bisschop van Ieper. De studiebeurzen van Rythovius konden genoten worden voor studies in Dowaai of te IeperGa naar voetnoot(20) ende andere daert zoude moghen wesen. De | |
[pagina 259]
| |
fundaties werden gesticht door den seer gheduchten heere Martinus Rytovius, eersten bisschop van Jpre ende syn neve Rytovius, canoninck tot JpreGa naar voetnoot(21). Pieter Trudonius, oom en voogd van de wezen, had in 1628 van deze beursstichtingen kunnen profiteren toen hij studeerde in het College van Marchiennes te Dowaai. Toen waren de kanunniken CocxGa naar voetnoot(22) en Rythovius te Ieper beheerders van deze beursstichtingen. De wezen Cauwe konden er dus hoofdens verwantschap van hun moeder met bisschop Riethove eveneens aanspraak op maken.
Het is inderdaad zo dat bisschop Maarten Bauwens van Riethove (+ 1583) bij testament beursstichtingen heeft verwezenlijkt ten voordele van zijn familie. Zijn zuster Joanna Bauwens was gehuwd met ene Truyens dit Tridonius, die negen kinderen had. De afstamming van deze Truyens was in de jaren 1640 reeds uitgewaaierd in een overtalrijk nageslacht, dat vooral te vinden was in de streek tussen Duinkerke en Kassel. Zo is het bekend dat o.m. een pastoor van Strazele, een kanunnik uit Kassel, lieden uit Duinkerke, een pastoor van Poperinge, enz. aanspraak konden maken op deze studiebeurzenGa naar voetnoot(23). Of pater Cauwe ooit een beroep heeft gedaan op een financiële tussenkomst van de drie stichtingen waarop hij eventueel recht had, is niet bekend. Cauwe heeft wellicht nooit in een seminarie of aan een universiteit gestudeerdGa naar voetnoot(24). | |
Verdere familierelatiesDe naam Cauwe is in het gezin van Jan Cauwe-Truyens dus uitgestorven. In het gezin dat ontstond na het tweede huwelijk van zijn vader Jan met Margriet Meeze, zijn minstens zes kinderen geboren, die dus halfzuster en halfbroer | |
[pagina 260]
| |
waren van pater Francis Cauwe, maar ze waren merkelijk jonger dan hij.
Een van deze kinderen, Jan-Francis Cauwe, de oudste, is schepen geworden in Sint-Winoksbergen. Hij was geboren in 1649 toen zijn oudere halfbroer reeds in Ieper bij de minderbroeders was. De andere kinderen waren nog jonger, zodat we mogen aannemen dat de pater ze nauwelijks zal gekend hebben.
Bij het opstellen van een goederenstaat na het overlijden van Jan Cauwe, senior, vaderlijke grootvader van de pater, worden ook nog terloops de minderbroeder en zijn zuster opgegeven: dat er diend vermeld te worden dat er nogh twee kynderen zyn Franciscus recollect ende Louyse religieuse totte Annunciaten tot BruggheGa naar eindnoot(25); zij kwamen niet in aanmerking voor de erfenis omdat zij ‘dood voor de wereld’ waren. De zuster van pater Cauwe is dus een tijdje kloosterzuster geweest in Brugge, vooraleer ze overste werd in GentGa naar voetnoot(26).
Toen een tante van pater Cauwe stierf werd er een goederenstaat voorgebracht. Deze tante heette Maria de Clercq en was gehuwd met Claude of Glaude Cauwe. Benevens de goederen werden ook de roerende voorwerpen en veel zilverwerk opgesomd. Onder het zilverwerk was er een silveren modaillie mette waepenen vande Heylighe oorden vanden RecollectenGa naar voetnoot(27). Deze inventaris dateert van 1636, toen pater Cauwe nog een kind was, maar toont toch overtuigend aan dat er in de familie Cauwe toen reeds contacten bestonden met de orde van de minderbroeders-recollecten. Misschien zat pater Cesar Cauwe uit Wormhout daar wel voor iets tussen?
De naam Cauwe is ook in deze tak van de familie uitgestorven, maar de afstamming via de vrouwen heeft onze dagen bereikt. Zo waren bv. de adellijke families Mesdach de ter Kiele en Tack uit Veurne-Ambacht verwant met de Cauwes van Sint-WinoksbergenGa naar voetnoot(28). Alleen een oom van | |
[pagina 261]
| |
pater Cauwe, Passchier Cauwe, geboren te Sint-Winoksbergen in 1628, dus ongeveer even oud als onze minderbroeder, is ter plekke gebleven en werd er naderhand advocaat en luitenant-baljuw van stad en kasselrijGa naar voetnoot(29). Maar ook zijn afstamming gaf de naam niet verder door in de mannelijke linie.
Uit het bovenstaande mogen we een paar conclusies trekken die de figuur van pater Francis Cauwe scherper toelichten.
Pater Cauwe was afkomstig van de stad Sint-Winoksbergen uit een midden van hogere burgerij, verwant met alles wat naam en faam had in de hele streek. Hij zal een verzorgde jeugd hebben genoten en misschien gestudeerd hebben bij de jezuïeten in zijn geboortestad, maar daarover is niets tot ons gekomen. Hij was ongeveer 22 jaar oud toen hij te Ieper geprofest werd. In de familie was er al lang voordien invloed te bespeuren en interesse voor de Orde van Sint-Franciscus (pater Cesar Cauwe uit Wormhout; de medaille van Sint-Franciscus in de inboedel van zijn oom)Ga naar voetnoot(30). Zoals zovele rijke jongeren uit zijn omgeving trok het armoedeideaal van de franciscanen hem aan en is hij in een tak van de Orde van Franciscus ingetreden. In Sint-Winoksbergen zijn er in die jaren minstens nog zes jongelui, tijdgenoten van pater Cauwe, eveneens bij de minderbroeders ingetredenGa naar voetnoot(31). Ook bij de paters kapucijnen waren er ten tijde van Cauwe zeer vele roepingen uit Sint-Winoksbergen en omgevingGa naar voetnoot(32). En in de stad zelf was er een klooster van kapucinessen. | |
[pagina 262]
| |
Tot slot nog dit. Cauwe is op en top een Vlaming zoals wij. Pas in 1668 hebben de Fransen zijn geboortegrond geannexeerd. Bij het bestuderen van onze eigen Vlaamse auteurs uit vroeger dagen moeten wij bewust eveneens over de huidige staatsgrens kijken. Daar leefde, groeide en bloeide, net zoals bij ons, een Vlaams cultuurleven dat van onze kant uit (die gelukkig geen blijvende Franse annexatie kenden) nog veel te weinig gadegeslagen wordt. Het geval van pater Francis Cauwe is er een welsprekend voorbeeld van. L. Van Acker |
|