Biekorf. Jaargang 96
(1996)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 235]
| |
Wat Vlaanderens toneeljeugd speelde (einde van het ancien regime)1. MartelingenGodsdienstige onderwerpen namen in de Vlaamse toneel-literatuur van de 18de eeuw nog altijd de ruimste plaats in: gebeurtenissen uit het Oud Testament, geboorte en dood van Jezus Christus, het leven van de heiligenGa naar voetnoot(1). Vooral heiligen die de marteldood waren gestorven bleven auteurs en acteurs inspireren. De hiervolgende lijst somt er zoveel mogelijk van op, in willekeurige volgorde en grotendeels steunend op E. van der StraetenGa naar voetnoot(2): Joost de Metter uit Aalbeke met de martelie van de H. Vincentius en die van de H. Dionysius Areopagita, Frans Tiburtius de Groote uit Asper (de H. Mauritius), pastoor Leyten van Poesele (de H. Laurentius), Ignaas Jacob Lafaut uit Ooigem (de H. Oswaldus), koster en schoolmeester Jan Frans Vergote uit Handzame (de H. Adrianus en zijn echtgenote Nathalia), Jan Baptist Tanghe uit Heestert (de H. Stefanus), Pieter Rommens uit hetzelfde dorp (de H. Sebastianus), schoolmeester Pieter van den Neste uit Merendree (dezelfde heilige), Pieter Jacob Crispyn uit Petegem-Oudenaarde (de H. Markoen), Pieter Jozef Crispyn uit hetzelfde dorp (de H. Hubertus en Lambertus), Pieter Braeckman uit Erembodegem (de H. Petrus), P.J. de Brauwer uit Roeselare (de H. Barbara), Pieter Hae(c)k(t) ‘eremyt van Sint-Anna boven Kortryk’ met een andere martelie van de H. Barbara, Pieter Jacob de Burchgrave uit Wervik met de martelie van de H. Medardus en die van de H. Cecilia, Maarten Claeyssens, schoolmeester in Zwevegem (de H. Jacobus), Pieter Gossey uit Zele (de martelie van de H. Wenceslaus, die van de H. Catharina, die van de H. Bernardus, Petrus en enkele andere medebroeders franciscanen, en onder zijn zeventig andere stukken waren er ongetwijfeld nog meer aan martelaren gewijd), Jan Baptist Hendrix uit Zele (de H. Godelieve), Jan Cornelis Versele uit Aalter (de H. Cornelis), Alexander van de Walle uit | |
[pagina 236]
| |
Wormhout, Fr.-Vl. (de H. Winoc), Pieter Vincent uit Oudenaarde (de H. Eustachius, waarschijnlijk naar het drama van de Bruggeling Petrus Smidts, 1697), Pieter Jozef Signor uit Nukerke met de martelieën van de H. Agatha, van Joannes de Doper en van de H. Eligius, Carel de Langhe uit Nokere (Thomas Morus), pater Justinus van Brussel, geboren J.B. Flas, met de martelie van Audas, Hormisdas en Suenes.
Heelwat patroonheiligen zaten daartussen van de parochiekerk van het dorp of in de stad waar zo'n stuk een eerste keer is vertoond. Soms ook de patroonheilige van de kamer van rhetorica die er als eerste mee optrad. Eigenlijk werden veel van die stukken overgeleverd van ‘auteur’ tot ‘auteur’. Op dat proces missen we elke kijk. Zeker gebeurde het via handschriften of via tekst(fragmenten): en één woord gememoriseerde tekst(fragment)en. Wellicht situeerde in veel gevallen de bron zich in het tijdperk van de Contrareformatie en heeft vooral op dit domein voor de martelarendrama's het schooltoneel (jezuïetencolleges e.a.) vruchten afgeworpen.
Een typisch vertegenwoordiger is Jan van de Walle uit Izegem, rietmaker (een riet is een deel van de weverskam, zegt De Bo in zijn Westvlaamsch Idioticon), lid van de kamer van rhetorica in zijn woonplaats. Hij leefde van 1703 tot 1771. ‘Ten jare 1736 hebbe ik gecomposeert myn eerste schouwspel verbeeldende de bekeeringe van Iseghem door den Heyligen Hilonius patroon dezer kerke ende then tonneele uytgevoert in de Sinxendagen’, noteert hij. Hij schreef in 1739 Sint-Jan's Onthoofding, Sint-Silvester en de marteling van Joannes en Favulus, in 1742 de H. Amandus, de H. Wenceslaus (nog een martelaar) en De slag van Prins Eugenius gewonnen op de Turken, in 1743 de Passie van Ons heeren Jesu Christi en syn Glorieuse Verryzenisse, en de H. Justinius (de martelaar Justinus), in 1744 Godfried van Bouillon (de kruisvaarder), De instelling van het Broederschap van de Allerheiligste Drievuldigheyd, en Het ontzet van Wenen met de vernietinge der TurkenGa naar voetnoot(3). Heelwat aangehaalde titels tonen aan dat ook hij de zoveelste versies schreef van stukken die al langer in omloop waren. | |
[pagina 237]
| |
Op verzoek van de pastoor en de baljuw van Pittem schreef hij ook Het Spel van het Miraculeus Sogh van de Alderheyligste Maget Maria, aldaar in augustus 1752 op de Markt opgevoerdGa naar voetnoot(4). Zo was zijn stuk over Sint-Jan's Onthoofding allicht voor het naburige Kachtem bestemd, waar Joannes de Doper wordt vereerd, en de stukken over Amandus en Justinus allicht voor het even naburige Ingelmunster (hier wordt in de parochiale Sint-Amandskerk ook de H. Justinus vereerd). Hier in Ingelmunster had ook de eerste opvoering plaats van het stuk over de heilige paus Silvester, waarin ook de bekering van keizer Constantinus en de marteling van de H. Timotheus aan de orde zijnGa naar voetnoot(5).
De aangehaalde datering van zijn passie- en verrijzenisdrama valt opmerkelijk samen met een vertoning van Het bitter Lyden ende Passie Ons Heeren de zondagen van de Vasten 1743 in het andere buurdorp RumbekeGa naar voetnoot(6). Zoals de pastoor van Pittem moet ook de pastoor van Rumbeke, de bekende predikant Pieter-Frans Valcke, een stimulerende rol hebben gespeeld. De aanvraag om te mogen spelen, door de Rumbeekse gilde van de H. Rozenkrans gericht tot de bisschop van Brugge, benadrukt: ‘om de jonckheyt door dien middel af te trekken van de tooneelspelen ende andere ongeoorloofde vergaderinghen die op de sondaeghen van den vasten hier en daer noch gehouden worden’.
Die talloze marteldrama's danken hun succes aan hun gruwelgehalte, daar zal wel niemand aan twijfelen. De literatuurhistoricus Vital Celen heeft er dan ook vanuit dit standpunt een aantal ter sprake gebracht in zijn studie over onze achttiende-eeuwse gruwelspelenGa naar voetnoot(7). Om deze verbandlegging kunnen ook wij niet heen. Maar we willen eerst onder de aandacht brengen dat binnen het religieuze toneel de scala van wreedheden wel verder strekte dan alleen maar de martelaarsstukken. Rijke mogelijkheden boden bv. de vele bijbeldrama's (o.a. door Jacob Baertsoen uit Avelgem en door | |
[pagina 238]
| |
de al genoemde C. de Langhe uit Nokere) over het Offer van Abraham. Eenzelfde richting ging het blijkbaar uit in Meza, koning van Moab, overwonnen door de gezalfde koningen van Israel, Juda en Edom ‘waernae(r) den meyneedigen (tot rust van 't Vaderland) slagtofferd zynen eerstgeboren zone, waerdoor hier verbeeld word dat den Zone Godts voor het menschelyk geslacht gedood is geworden’, door P.J. Signor uit Avelgem ‘in Catsche Versen gecomponeert’ en voor het eerst opgevoerd in Ingooigem in 1784Ga naar voetnoot(8).
Het nieuwtestamentische De gruwzaeme Verwoesting van Jeruzalem bevatte volgens het argument (programmablad) te Lebbeke (april-juli 1798) dit bedrijf: ‘Serella, uytzinnig door de smeekwoorden van haer verhongerd Kind, als een ontaerde Moeder snyd het den hals af en braed het tot spyze. Eenen hongerigen Borger de schorsen der boomen knaegende wordt door andere getroost en gaen op den reuk in het huys van Serella, die haer Kind gebraeden opdischt, het welk zy verschrikt weygeren te eten’Ga naar voetnoot(9).
Naast gruwel lokte spektakel de massaGa naar voetnoot(10). Zoals te Bevere-Oudenaarde waar van mei tot juli 1784 de Tragedie van de zeven Hoofd-zonden, duyvel, weireld ende vleesch, den Ondergang van Antechrist, zinkende levendig in d'Aerde, de Arglistigheyd ende boozen Raed des Duyvels, den schromelyken Ondergang des Weirelds, en den wonderlyken roep des Doods tot de Verryssenisse, om te komen tot het algemeen Oordeel GodtsGa naar voetnoot(11). te zien was. Dergelijk eschatalogisch spektakel boden heel wat meer stukken van die aard, waaronder C. de Langhe's (te Nokere in september 1773 vertoonde) Triumpherende adoranten van den alderhoogsten Godt, iverige Naervolgers van den roep des Heeren, hun iverzugtig begevende tot het groot Avondmael gestigt op de groote Zaele van den Alderhoogsten Godt, (en) Rampzaelig eynde van den ongewilligen, hooveirdigen zin, den meesten hoop, 't gierig herte, d'ydel hope, hertnekkige weerstaenders van de gratie, beminderd van de ydelheden | |
[pagina 239]
| |
des weirelds, hier door dwaelende van de waeragtige wegen aengewesen door Onsen Zaligmaeker Christi JesusGa naar voetnoot(12). Bij dit soort titels moet wel worden opgemerkt dat de impresario's er een handje van weg hadden om de sensatie vingerdik over hun programmablaadjes uit te smeren. | |
2. GruwelZoals de martelaarsspelen zijn ook de gruweldrama's overgeërfd van het Baroktheater. Voor ons taalgebied halen de historische overzichten steevast als schoolvoorbeeld Aran en Titus aan door de Noordnederlander Jan Vos (1641), die daarmee een halve eeuw na Shakespeare's Titus Andronicus de Romeinse dramaturg Seneca navolgdeGa naar voetnoot(13). Het is interessant om vast te stellen hoe Vos' stuk (waarin wordt verkracht, tongen worden uitgerukt, handen en hoofden afgehakt, mensen gedood om de lijken te koken en aan de dis te serveren) na een geweldige succesperiode eerst in de steden, daarna op de boerebuiten - dit laatste rond 1725 - in de vergeethoek belandtGa naar voetnoot(14). Ook dit is geschiedenis van de Aufklärung. Bij ons in de Zuidelijke Nederlanden horen we van dit drama, na opvoeringen in Borgloon, Hasselt en Tongeren (1685-86)Ga naar voetnoot(15) ongeveer honderd jaar lang niets meer, tot het in 1789 in Lokeren op het landelijk gehucht Hillare achtentwintig keren wordt opgevoerd, wat in onze verlichte literaire kringen opschudding teweeg brengtGa naar voetnoot(16).
Celen verdiept zich in zijn al genoemde studie, in enkele gruwelstukken uit het archief van de Bilzense kamer van rhetorica Petrowits uit 1733 (de Russische tsaar Peter de Grote laat in 1717 zijn zoon doden onder beschuldiging van samenzwering) en Bajazeth, een bloederige historie aan het hof van de Turkse sultan in de 15de-16de eeuw. ‘De gruwelen worden niet enkel gezegd, maar ook uitgevoerd’ leest Celen af uit de regieaanwijzingenGa naar voetnoot(17). | |
[pagina 240]
| |
Een jongere onderzoeker van die 18de-eeuwse gruwelspelen, de Noorse neerlandist K. Langvik-Johannessen, drukt bijna zoveel waardering uit als Celen afkeer. Het bloedig moord-thonneel in Don Renory door Jacob de Ridder, schoolmeester te Ninove, en gedrukt in Gent in 1754, is voor hem ‘een goed drama, met een pakkende, boeiende intrige en een sterke tragiek in een knappe compositie’Ga naar voetnoot(18).
J. van der Zype uit Gent schreef in 1716 Den rampsaligen ondergank van Tersides koning van Persien, verwekt door wraak en weder-wraak van Theocrina en Amurath, - een bewerking van De Wraak van de verkrachte Kuysheydt door Cornelis de Bie, reeds gespeeld in 1688 (in de succesjaren van Vos' Aran en Titus dus). Opvoeringen van één van beide versies: Gent Sint-Pieters 1767, Heestert 1770 (5x), Gavere 1778 (11x), Dendermonde 1788, Nederbrakel 1798 (15x)Ga naar voetnoot(19). Nadat Amurath vijf moorden gepleegd heeft, wordt hij zelf aangevallen door de geliefde van één van zijn slachtoffers, die hem met een groot mes dood steekt, zijn hart uit het lijf rukt en daarin bijt, waarop ze ook zichzelf het hart afsteekt. Haar vader werpt zich daarop in het vuur waarin haar lichaam verast wasGa naar voetnoot(20).
Veel opvoeringen kende in de 18de eeuw ook Rosamunde, de dochter van Cunimund, koning van de Gepiden (6de eeuw na Chr.). Haar man Alboïn, koning van de Longobarden, dwong haar te drinken uit de schedel van haar verslagen vader. Ze liet Alboïn daarop vermoorden. Ze vergiftigde enige tijd later haar minnaar, die haar echter dwong om de gifbeker samen met hem leeg te drinken. Dit verhaal van Paulus DiaconusGa naar voetnoot(21) is in 1515-16 verwerkt tot een tragedie door Giovanni Rucellai (in het Italiaans). Het stuk inspireerde de Gentenaar Jacobus Zevecotius tot zijn Latijns drama Rosimunda (1621), in 1622 in het Nederlands vertaald door Guilliam Caudron sr.Ga naar voetnoot(22). Latere versies waren van | |
[pagina 241]
| |
Willem van der Borcht (Brussel, 1651), Cornelis Roose (Brugge, opgevoerd op de Heilig-Bloeddag 1657) en Pieter Jacob de Burchgrave (Wervik 1743)Ga naar voetnoot(23).
Een opmerkelijke realisatie in het genre was zeker Aretaphila, door de Brusselse kapucijn pater Justinus (Jan Baptist Flas, geboren in 1683 als zoon van de toneelschrijver Antoon Flas). Koning Nicocrates verovert Lybië en begeert er de schone Aretaphile. Hij laat haar man doden, en de vrouw gaat op zijn avances in om zich des te beter te kunnen wreken. Haar plan om hem te vergiftigen wordt door zijn moeder tijdig ontdekt. Toch zal ze in haar wraakplannen slagen, maar wanneer ze zelf het rijk begint te regeren wordt ze door haar heerszucht ten val gebracht. ‘Voor het brede publiek moet dit stuk ongeveer dezelfde functie hebben gehad als bekende Amerikaanse soap-series zoals Dynasty, Dallas e.a. in onze tijd hebben’, merkt K. Langvik-Johannessen opGa naar voetnoot(24).
Een late Vlaamse vrucht aan deze boom is Cobonus en Paccavia, waarschijnlijk door Jozef Ubald Alfons Bonaventura Delbeke uit Heestert, waar het stuk in première ging op 18 mei 1783. Het werd nog vertoond - en onze opsomming is zonder enige twijfel het klassieke topje van de drijvende ijsberg - in Oeselgem in 1787, in Mullem of Nazareth in 1796, in Tiegem in 1797, in Schorisse in 1800 (‘met Latijns en Vlaams gezang’), in Berchem-Oudenaarde in 1801, in Buggenhout in 1802, in Moorsel bij Aalst in 1805, in Duinkerke in 1839, in Mater in 1866 of 1869. De jonge Hendrik Conscience zag het opgevoerd in de Antwerpse poesjenellenkelder. Herdrukken kwamen nog in 1877 en 1880 bij Snoeck-Ducaju te Gent van de pers.
Kort de inhoud. Koning Philantes van Spanje laat zijn zoon Cobonus geselen en kokende olie op de wonden gieten omdat de jongen een hem opgedrongen huwelijk van de | |
[pagina 242]
| |
hand wijst. Philantes' vertrouweling moet de koopmansdochter Peccavia, Cobonus' geliefde, doden. Bezwijkend voor haar smeekbeden keert hij naar koning Philantes terug met een haarvlecht en de tong van een hond als bewijsstukken voor haar dood. Philantes reageert wat verder op de vlucht van zijn zoon door zich het hart te doorsteken, daarbij zijn ziel opofferend aan de duivel. Diep in een donker bos delen hemelse stemmen de zwervende Cobonus mee dat zijn meisje in hetzelfde bos door schurken wordt belaagd...Ga naar voetnoot(25). De thematiek van de gruweltragedie klinkt gauw genoeg eentonig, met de vader die zijn zoon laat folteren of ombrengen als de meest opmerkelijke constante. Zowel Langvik-Johannessen als Celen benadrukken onafhankelijk van elkaar de verwantschap tussen deze gruwelstukken en de religieuze martelarentragedies. | |
3. (Vaderlandse) HistoriestukkenTe talrijk om in een artikel op te sommen zijn zeker de historiestukken. Bij voorkeur met het Ottomaanse Rijk - tot de 18de eeuw de grote dreiging voor de Christenheid - hebben onze dappere toneelisten in hun historiestukken de strijd aangebonden. Daar komen we nog uitgebreid op terug in ons chronologisch overzicht van de vaderlandse theaterstukken. De oorlog van Don Juan van Oostenrijk tegen de Turken komt zelfs om het hoekje kijken in het slotbedrijf van Jacob de Ridder's De H. Rozenkrans, gegeven door Maria aan de H. Dominicus, drama waarin de eeuwige Turkse vijand eigenlijk plaats maakt voor de ketterse Albigenzen (opgevoerd o.a. te Kallo in 1767 en te Nazareth in 1769). ‘De ketterye met de duyvels neemt voor, d'Albigeoisen meer te verleyden. Dominicus handelende over den H. Roosencrans, komen d'Engelen zelfs de klokken luyden, hetwelck de ketterye toe-segt aen de tooverye; maer is genootsaeckt onder een groote aerd'bevinge, gemengd met donder en blixem, te vluchten. De duyvels vliegen al schreeuwende in de locht...’, belooft het argument te Kallo de toeschouwers. Zeventien opvoeringen waren er voorzienGa naar voetnoot(26)! | |
[pagina 243]
| |
Geheel buiten de vaderlandse grenzen spelen zich nog talloze andere historiestukken af, zoals Ondergang van Rufinus ende Stelicon ofte oorsprong van het beleg ende innemen van Roomen door Alaricus koning der Gothen, gespeeld te Zomergem op de wijk Nekke, op de achterplaats van herberg het Wit Huys, op 2, 4, 9 en 17 juni 1765. Hier tussen in, op 3, 6, 10 en 16 juni, vertoonden dezelfde jonge spelers het treurspel Opkomste en ondergang van Mas Anjello, ofte Napelsche Beroerte, voorgevallen in 't jaer 1647Ga naar voetnoot(27). Laatstgenoemd stuk was van de Noordnederlander Thomas Asselijn, ontleend aan een Italiaans werk dat zekere L. van den Bosch in 1652 had vertaald. Het is een echt spektakelstuk, schrijft Worp: ‘behalve dat men op het toneel een grote brand ziet, worden telkens afgehouwen hoofden op staken vertoond, en een jongen met een bebloed slagersmes, waarmee hij zojuist een edelman het hoofd heeft afgesneden, wordt op de handen der oproerlingen binnen gedragen’Ga naar voetnoot(28). De dochter van de Napelse opstandelingenleider Mas Aniello is op haar beurt als de Stomme van Portici de theatergeschiedenis en de Belgische politieke geschiedenis ingestapt.
De galerij der vaderlandse (maar in sommige gevallen veeleer eng plaatselijke) geschiedenis opent met Beclagelycke distructien der Steden van Belgie ende Haerensbeke die op hedent Haerelbeke genaemt wort, door den Zegenpraelenden Julius Caesar, opgevoerd te Harelbeke in 1755. ‘Andromedas Coninck van Belgien’ sneuvelt er terwijl hij de stad Belgis verdedigtGa naar voetnoot(29).
Diverse stukken hebben Clovis (Clodoveus, Clodovech) en zijn bekering tot het christendom tot onderwerp, o.a. door de Brusselse veelschrijver J.F. Cammaert (1699-1780) en door Pieter Jacob de Burchgrave (Passendale 1696-Wervik 1764). De vroegst bekende opvoering van het stuk door laatstgenoemde had plaats in Geluwe in 1737 75Ga naar voetnoot(30). Blijkbaar weer een ander stuk brachten de Zeegbare Herten van Roeselare ‘voor eerstmael op Thoonneel’ op ‘alle de Zon- | |
[pagina 244]
| |
dagen, Heyligdagen en Dyssendagen der maend Juny ende alle de Zondagen en Dyssendagen van July 1780’ onder de titel Clotildis princesse van Bourgondien, bekeert door den Goddelyken zegen, smeekende ende lieftallige aenraedingen, Clodoveus koning van Vranckryk tot het Christen Geloove; waer naer volgt de overwinninge ende ersteltenisse van Gombout koning van BourgondienGa naar voetnoot(31). Dit stuk, of nieuwe varianten erop, werd (of werden) vertoond te Ingooigem in 1777 en te Appels in 1788Ga naar voetnoot(32).
Het nationaal geschiedenisbeeld van onze 18de-eeuwse voorouders zou vervalst worden aangediend als de toneelstukken werden verzwegen die de diverse Apostelen der Nederlanden in herinnering hebben gebracht. ‘De Speelkonst-Minnaers der Prochie van Vlaenderen (,) tot het R.C. Geloove gebracht door den H. Eligius apostel van 't Neder-Landt. Een melodrama waerin heidense offerande, speelreis en verraad, tovenaar en rovers voeren naar een wonder van algemene bekering’, besloot Antoon ViaeneGa naar voetnoot(33).
Ruddervoorde was een Sint-Eligiusparochie. Zo was Izegem, waar Jan van de Walle in 1736 De bekeringe van Iseghem door den Heyligen Hilonius schreef (zie hoger), een Sint-Hiloniusparochie. Hij schreef nog een dergelijk stuk over de H. Amandus, een derde missionaris uit Vlaanderen's kersteningstijd. Wellicht voor Ingelmunster, een Sint-Amandusparochie.
Opvallend schaars zijn de toneelstukken waarin onze nationale reuzefiguur Karel de Grote aan bod komt. Hij had wel de hoofdrol in het jezuïetentoneel (schooltoneel), met name te Kortrijk in 1665 en te Oudenaarde in 1702Ga naar voetnoot(34).
Des te succesrijker was Liederik de Buck, de legendarische stamvader van Vlaanderen's grafelijke dynastie (in werkelijkheid gouwgraaf in de Leiestreek onder Karel de | |
[pagina 245]
| |
Grote). Er werd hem toegedicht dat hij zijn gebied had verlost van het schrikbewind van Fynaert; zo is hij onze eigen Vlaamse incarnatie van de monster- of reuzendodende held, het zoveelste broertje van Theseus, Perseus, Oedipous, en dichter bij ons Baeto of Brabo. Zijn roemrijke daden zijn in de loop der jaren ten tonele gevoerd op teksten van o.a. de Lierenaar J.F. van der Borcht en de Kortrijkzaan Joost Mattelaer (gestorven in 1687)Ga naar voetnoot(35). Meer weerklank kreeg het liefdesdrama van de Bruggeling Jan Droomers Idonea, dochter van Lotharius koning van Vrankryk, en Liederyk de Buck, eersten forestier van Vlaenderen (Brugge, Fr. van Heurck, 1696). De opvoeringen waar we weet van hebben: Brugge 1696, Veurne 1705, 1720, 1740, Sint-Winoksbergen 1723, Geraardsbergen 1738 en 1754, Bellegem 1768, Nazareth 1769, Wervik 1774-1775, Meisen 1777, Gent 1783, Meulebeke 1786, Lebbeke 1789, Etikhove 1797, Eine 1801.
Waarover gaat het? De goede Madonus, prins van Poitiers, en de slechterik Swytaert dingen naar de hand van Idonea, dochter van koning Lotharius van Frankrijk. Het gezelschap ontvlucht het koninklijk paleis en ‘in het Bos van Buk, alsnu Vlaenderen’ doodt de slechte de goede, maar hij bekoopt de opgelopen verwondingen ook zelf met zijn leven. Idonea leeft vervolgens al veertien jaar met Liederick de Buck en hun talrijke kinderen in dit bosrijke gebied wanneer een vreemde heer op doortocht haar vader blijkt te zijn. Deze vergeeft zijn dochter haar vlucht, en benoemt Liederik tot prins en forestier van het gebied tussen Amiens en de Noordzee, ‘daeronder Vlaenderen begrepen’.
De liefde singt in vreugt, sy singt even in druck;
Nu op haer nieuwe Tonneel singt sy Lied'rick de Buck,
Den eersten Vlaemschen Leeuw, die met syn liefdens klouwen,
De Vlaemsche Maegt geheelt, soo sterk heeft vastgehouwen,
lezen wij op het argument voor de Geraardsbergse opvoering van 1754 81Ga naar voetnoot(36). | |
[pagina 246]
| |
Het schooltheater bij jezuïeten en andere orden kon met zo'n amoureuze Liederik natuurlijk niets aanvangen. Heelwat bruikbaarder was daar een ander stuk: Lidericus sive Iustitia. Het bracht, in incorrupta, in het jezuïetencollege van Mechelen in 1631, het jonge volkje Liederik's strenge rechtvaardigheid onder de ogen jegens zijn eigen zoon, die hij ter dood liet brengen omdat de jongen iets van een arme weduwe had gekocht zonder te betalen. Wellicht hetzelfde stuk speelden de leerlingen van de contrareformatorische polemist Arnoud van Geluwe (die de affiches en programma's liet drukken) te Gent in 1659. Een versie in de volkstaal is vertoond in Berchem-Oudenaarde in 1732 en te Mullem in 1797Ga naar voetnoot(37).
Vlaanderen's vijfde graaf (zegt het argument, maar de officiële lijsten plaatsen hem als derde), Arnulf I (918-965) is de held in De Vrome held-dadigheyd van Arnoldus den V. grave van Vlaenderen ende de standvastige Kloekmoedigheyd der Gentenaeren, onder het uytstaen van een seven-jaerig Beleg van dry koninge, Vrankryk, Engeland en Schotland, in 't jaer 965. Een lokaalhistorisch en, voor zover bekend, eenmalig stuk, in 1765 (ter gelegenheid van het achtste eeuwfeest) opgevoerd te Ledeberg bij Gent met de vermelding ‘noyt voor desen vertoond’. De stof moet aan de Gentse kroniekschrijver Marcus van Vaernewyck (1560) zijn ontleendGa naar voetnoot(38).
Net zo eenmalig lijkt, voortgaande op de ene bekende productie met acht opvoeringen - van 24 september tot 22 oktober 1780 - te Deerlijk door ‘de Rym-konst-minnende Leerlingen der Prochie van d'Eerlyck ende Vichte, voerende voor Eertytel Ziet zy groeyt onbesproeyt’ een stuk over graaf Karel de Goede: Verraederlyke vraekzugtigheyd van Olaus, tegen zynen broeder Canutus, eersten koning van Denemarken, en den geluk-zaligen voordgang van zynen zone Carolus Bonus, 13de Grave van Vlaenderen (...) den welken zegenpraelende heeft gestreden tegen de booze Clementia graevinne van Picardien. In het eerste bedrijf wordt Canutus, Karel de Goede's | |
[pagina 247]
| |
vader, vermoord, in het tweede bedrijf verdedigt Karel zijn recht op de grafelijke troon van Vlaanderen tegen Clementia zijn tante (die de stad Oudenaarde belegert), in het derde bedrijf wordt Karel zelf als graaf te Brugge in 1127 vermoordGa naar voetnoot(39).
De al genoemde J.F. Cammaert uit Brussel schreef in 1730 Cruys-vaert, ofte Christelycke eertriumph van Godefroid Bouillon, niet bewaard geblevenGa naar voetnoot(40). Een drama over de ondergang van Soliman door Godefridus de Bullion door Pieter Jacob Crispyn is in Bevere bij Oudenaarde in 1770 voor het eerst vertoondGa naar voetnoot(41).
Van Domien Bruneel, geneesheer te Brugge, is De zeghepraelende Diederick van Elsatien (1699). Zijn stadgenoot Jan Antoon Labare schreef Kruys-tocht door Diederyck van Elsatien, grave van Vlaenderen, en Ludovicus den goeden koning van Vranckryck, rond 1730 te Leiden gedrukt. Het kan geen verwondering wekken dat inwoners van de Heilig-Bloedstad Brugge een bijzondere aandacht hadden voor de graaf die volgens de overlevering de kostbare relikwie had meegebracht. Van de hand van Willem de Muyn is (we citeren de titel naar het argument te Oudegem in 1774) De herstellinge van Boudewyn, Koning van Jerusalem, door de heldmoedigheyd der christene vorsten Conraet, keizer van Oostenryck, Ludovicus, koning van Vrankryck, zyne Heyligheyd den paus Eugenius, ende den moedigen Theodoricus, graeve van Vlaenderen, onder wiens gunstige zorge namentlyk de stadt Brugge is toegenaedert het onwaerdeerbaer H. Bloed Jesu-Christi, naer verscheyde vroomdaedige zegenpraelen, bekomen op den wraekzuchtigen en goddeloozen Noradyn, koning der Sarazynen. Opvoeringen zijn bekend van 1752 tot 1834 te Gullegem, Melden, Kerkhove, Eke, Etikhove, Eine, Heusden, Otegem, Waregem, Waarschoot, Kaaster (Fr.-Vl.), Wortegem, Olsene, Opwijk en Sint-Blasius-BoekelGa naar voetnoot(42). Weinig figuren uit onze natio- | |
[pagina 248]
| |
nale geschiedenis zijn op de scène zo vaak en zo geestdriftig toegejuicht als deze graaf Diederik van den Elzas, die heeft geregeerd van 1128 tot 1168.
De graven van Vlaanderen Gwij van Dampierre en Robrecht van Bethune (die regeerden resp. van 1278 tot 1305 en van 1305 tot 1322) figureren in het vroegst bekende guldensporenspel (waarin de overbekende Vlaamse overwinning van 11 juli 1302 werd herdacht). Typisch genoeg vermeldt de titel in de bewaarde argumenten (Kortrijk 1766 en Otegem 1777) niet hen, maar de verliezende Franse koning en diens veldheer. Net zoals hij niet van Vlaanderens zege maar van de nederlaag van Frankrijk rept: De Nederlaege van Robertus van Atrecht, Grave van Artoys, en Veld-oversten van Philippus den Schoonen, Koning van Vranckryck, & c. ofte den Slag van Groeninge, bly-eyndig Spel.
Over die eerste opvoering zegt het argument verder: ‘Sal verthoont worden door de Lief-hebbers van Rethorica van Cortryck buyten, ter plaetse alwaer den Slag is gebeurt, omtrent de Herberge den Blaes-balg; op den 26 en 29 Mey 1766 ende volgende dagen’. Men heeft verder weet van opvoeringen in Waregem in 1774 en in Otegem in 1777. De auteur heette zoals één van de helden uit zijn stuk Pieter de Coninck. Hij was een overgrootvader van de kostschoolhouder, dichter (en ‘Vlaanderens eerste zanger van de Guldensporenslag’ naar Viaene's woord) Pieter Jan Renier uit DeerlijkGa naar voetnoot(43).
Van de Aalstenaar Simon Lucas Charité, geboren in 1738, verscheen te Brussel Philippus den Goeden. Geen bijzonderheden zijn ons bekendGa naar voetnoot(44). Dezelfde vorst, de 15de-eeuwse Bourgondische hertog en eenmaker der Nederlanden, is een centrale figuur in een blijspel uit het 17de-eeuwse college-toneel bij de jezuïeten (Kortrijk 1666 en Duinkerke 1682): Cort-Ryck van Demipho, voor eenen dagh versierden graef van VlaenderenGa naar voetnoot(45). | |
[pagina 249]
| |
Over zijn zoon hertog Karel de Stoute schreef Cornelis Meyer uit Gent in de eerste helft van de 18de eeuw De gestrafte Boosheyt, door Carel de Stoute (...) gepleegt aen synen gouverneur van ZeelandtGa naar voetnoot(46). Hoogstens zeer zelden opgevoerd.
Karel's dochter Maria van Bourgondië, verongelukt in 1482 en begraven in de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Brugge, heeft de al genoemde Bruggeling Jan Antoon Labare geïnspireerd tot De trauwe van Marie de Valois princesse van Bourgogne en Vrauwe van de zeven-thien Neder-landsche Proventiën (1727). De inhoud: hertog Karel de Stoute droomt van de koningstitel. Keizer Frederik III van het Duitse Rijk staat daar positief tegenover. Hij laat bovendien zijn zoon Maximiliaan trouwen met Karels dochter Maria. Koning Lodewijk XI van Frankrijk intrigeert, en slaagt erin een coalitie op te zetten tegen hertog Karel, die dan ook sneuvelt bij Nancy in 1477. Maria van Bourgondië die hem opvolgt wordt al dadelijk geconfronteerd met opstandigheid in haar particularistische Nederlandse gewesten (met bv. de terechtstelling van Hugonet en Imbercourt). Labare streefde naar een zo juist mogelijke weergave van de historische feiten en schreef in een opvallend ongekunstelde taal. Opmerkelijk hoe deze Bruggeling in zijn toneelwerk de twee palladia van zijn vaderstad heeft verheerlijkt - de relikwie van het Heilig Bloed van Jezus Christus en het gebeente van de populaire Maria van Bourgondië.
Pieter Gossey uit Zele schreef een toneelstuk over de inname van Tunis door Keizer Karel, opgevoerd in Dendermonde in 1763. Pater Justinus van Brussel (J.B. Flas), kapucijn, vereeuwigde Karel's zege tegen de protestantse keurvorst van Saksen en de landgraaf van Hessen voor het toneel, met een eerste opvoering te Brugge in 1727. Een Gestrafte Rebellie onder keyzer Carel den V is te Zomergem vertoond in 1775 en 1777. Hier ging het eigenlijk over de veroveraars van Amerika Pizarro en Almagro. Over Karel schreven ook J.B. Schaken uit Lier en Jan de GrieckGa naar voetnoot(47). Een Blyeyndigh | |
[pagina 250]
| |
treurspel van den allergrootsten, vroomsten, doorluchtigsten en onverwinnelycksten helt Carolus den Vyfde, Roomsch Keyser, koninck van Spagnien is in Gullegem vertoond in 1735Ga naar voetnoot(48).
De meest bekende stukken rond Karel schreef Michiel de Swaen uit Duinkerke rond de wisseling van 17de naar 18de eeuw: de klucht De verheerlijckste Schoenlappers of de Gecroonde Leersse tot een vastenavont-spel tooneelwijs opgestelt en het drama De zedelycke doodt van Keyser Carel den Vyfden, waarin Karels vrijwillige troonsafstand ten gunste van zijn zoon Filips II aan de orde is, met de prins van Oranje en de graaf van Egmont in de hoofdrollen. De rol van Oranje is treffend bestudeerd door Ward Corsmit, de rol van Egmont door Antoon ViaeneGa naar voetnoot(49).
Egmont en Hoorne, Oranje, Alva en Don Juan worden ten tonele gevoerd in de tragedie Nederlandsche Beroerte, opgevoerd te Leuven in 1768Ga naar voetnoot(50). Uit dezelfde woelige tweede helft van de 16de eeuw, met de opstand van onze Nederlanden tegen koning Filips II, putte ook de Oudenaardse auteur Pieter Vincent zijn lokaal-historische tragedie Het overrompeld AudenaerdeGa naar voetnoot(51).
Noch de Aartshertogen, noch de Spaanse koningen die onze Zuidelijke Nederlanden in de 17de eeuw hebben geregeerd hebben onze toneelisten tot nieuwe stukken in dit genre geïnspireerd. Dat deden onze 18de-eeuwse vorsten van het Oostenrijkse Huis dan wel, maar de tragedies die aan hun regering zijn gewijd dienen eigenlijk niet meer als historiestukken te worden beschouwd. Een beter passende term is actualiteitstheater.
(slot volgt) J. Huyghebaert |
|