Biekorf. Jaargang 96
(1996)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 193]
| |
[Nummer 3]Het tempelhof van VeurneEen oude discussieRuim twintig jaar geleden publiceerde P. Rogghé een merkwaardige monografie over de Tempeliers in VlaanderenGa naar voetnoot(1). Steunend op uitgebreid en divers bronnenmateriaal formuleerde hij een aantal conclusies over deze beruchte orde en haar vestigingen in ‘het oude graafschap’. Eén van de studies, die hij herhaaldelijk citeerde, was de pas afgewerkte licentiaatsverhandeling van M. Nuyttens. In 1971 had die op basis van eigenlijk hetzelfde materiaal zijn licentiaatsverhandeling aan hetzelfde onderwerp gewijd.
De beide auteurs waren evenwel tot een aantal tegenstrijdige stellingen gekomen. Zo vulde Rogghé Nuyttens' lijst van bezittingen in West-Vlaanderen, namelijk Ieper, Slijpe, Gistel, Brugge, Jabbeke, Kortrijk en Ruiselede, aan met Tempelhuizen in Roesbrugge en Veurne. Twee wel zeer merkwaardige aanvullingen: Roesbrugge zou immers de enige Vlaamse vestiging geweest zijn die de Tempeliers tot kasteel uitbouwden, terwijl Veurne tot de oudste bezittingen in Vlaanderen behoord zou hebben.
Intussen verwerkte M. Nuyttens een overzicht van de best bekende Tempeliersvestiging, namelijk die van Ieper, tot een | |
[pagina 194]
| |
aparte bijdrageGa naar voetnoot(2). In 1974 publiceerde hij dan nog een bondige samenvatting van heel zijn verhandeling, waarin hij meteen tegen een aantal conclusies van P. Rogghé van leer trokGa naar voetnoot(3). Hoewel de studies van Rogghé vooral op archief steunden en daardoor over het algemeen erg betrouwbaar leken, wees Nuyttens op enkele leemten, verwarringen of te overhaaste gevolgtrekkingen. Zo zette hij vraagtekens bij de opname van Veurne en Roesbrugge in het lijstje, omdat Rogghé ‘geen enkel historisch gefundeerd bewijs (kon) geven voor hun effektief bestaan. Indien we elk toponymisch gegeven of iedere legende die aan de Tempeliers herinneren zouden verbinden met hun effektieve aanwezigheid, zouden we zeker aan meer dan honderd Tempelhuizen komen!’Ga naar voetnoot(4).
Het overlijden van P. RogghéGa naar voetnoot(5) was er wellicht de oorzaak van dat hierop geen weerwoord meer kwam. De juistheid van Nuyttens' laatste argument werd nochtans wel ten overvloede aangetoond door L. Cumps. Hij kon voor tientallen plaatsen, waar beslist nooit Tempeliers geweest zijn, legenden of toponiemen aanwijzenGa naar voetnoot(6). Nog altijd staan de Tempeliers immers wijd en zijd bekend als een orde, die tot de verbeelding spreekt en met de nodige mystiek omgeven wordtGa naar voetnoot(7).
Hiermee is evenwel geen antwoord gegeven op de vraag, of er voor de aanwezigheid van de Tempeliersorde in Veurne en Roesbrugge dan geen enkel gefundeerd bewijs te vinden zou zijnGa naar voetnoot(8). Voor Roesbrugge blijkt dit inderdaad het geval te zijn. De gegevens waarop Rogghé zich steunt, zijn | |
[pagina 195]
| |
allesbehalve archivalisch, en bij de belangrijkste bron maakte hij zelf al de nodige bedenkingenGa naar voetnoot(9). Roesbrugge blijft voorlopig uit de Tempelierslijst verwijderd. Voor Veurne nochtans zijn er wel een aantal gegevens, die ten gunste van de stelling van een plaatselijk Tempelhuis pleiten. | |
De lokale traditieZoals M. Nuyttens reeds suggereerde, zijn er in de Boetestad een aantal precieze toponiemen bekend, die naar Tempeliers verwijzenGa naar voetnoot(10). Zo worden vermeldingen van een ‘Tempeliers-’ of ‘Tempel(hof)straatje’ aangetroffen van 1455 tot 1613. Dit betreft een verdwenen straatje aan de oostkant van de Noordstraat, dat evenwijdig met de Smissestraat liep. De ingang ervan wordt door G. Dalle gesitueerd bij het huidige huisnummer 25Ga naar voetnoot(11), door J. Termote net noordwaarts daarvanGa naar voetnoot(12). Deze straat leidde naar het ‘Tempelhof’, dat van 1457 tot 1539 geciteerd wordt. Het ‘Tempelland’, dat buiten Veurne ten noorden van de Proostdijk lag, laten we hier buiten beschouwing. Al deze toponiemen dateren dus van geruime tijd na de opheffing van de orde in het begin van de 14de eeuw.
Naast deze toponiemen - of misschien gedeeltelijk daarop gebaseerd - is er een stevige historiografische traditie aangaande het voormalige bestaan van een Tempelhof tussen de Noordstraat en de Ooststraat, dat in het begin van de 17de eeuw plaats maakte voor een kapucijnerkloosterGa naar voetnoot(13). | |
[pagina 196]
| |
Deze visie schijnt volledig gebaseerd te zijn op de laat-17de-eeuwse kroniekschrijver Pauwel Heinderycx.
P. Heinderycx vermeldt het Tempelhof in verband met de stichting van de kapucijnenvestiging als volgt. Het Tempelhof zou een schoon gebau geweest zijn, waar een Tempelier resideerde voor het beheer van de goederen van de orde in de streek. Nadat de orde opgeheven was, vielen de goederen toe aan de ridders van Malta, die het Tempelhof niet meer gebruikten, omdat zij in Brugge hun verblijf hielden, en het zo lieten vervallen. Toen het domein in het begin van de 17de eeuw door de stichtster van het kapucijnenklooster van de Maltezers aangekocht werd, was dit eene groote erve daerop eenige oude ende slechte huysingen stonden. Verder vermeldt Heinderycx nog dat de stad Veurne van over langen tijdt in het Tempelhof een huis bezat, waar de Vlaamse School gevestigd was. Ook dit gebouw werd door de kapucijnen ingenomenGa naar voetnoot(14).
Het is merkwaardig dat deze doorgaans goed ingelichte en betrouwbare kroniekschrijverGa naar voetnoot(15) voor het overige nauwelijks over de aanwezigheid van Tempeliers in Veurne rept. Enkel het einde van het Tempeliershuis wordt enigszins uitgebreid vermeld. Voor andere kloosterorden of kerkelijke gebeurtenissen geeft hij nochtans vaak merkwaardige, maar zeer aanvaardbare inlichtingen aangaande de stichting of inzake milde begiftigers, zonder dat dit altijd door bronnen nog te staven isGa naar voetnoot(16). We veronderstellen daarom dat hij hierover geen verdere gegevens bezat en misschien zelf al steunde op de volkstraditie.
Ongetwijfeld is het ook enkel op basis van een populaire traditie, dat P. Heinderycx een aantekening aan zijn werk toevoegde, waarin hij een band legde met ‘koningin Mathilde’. Deze douairière van Filips van de Elzas verbleef regelmatig in Veurne, waar ze in 1218 ook overleedGa naar voetnoot(17). Vol- | |
[pagina 197]
| |
gens de kroniekschrijver werd haar paleis daer naer aen het order vanden Tempeliers gegeven, waer sy langen tijdt gewoont hebbenGa naar voetnoot(18). Voor deze aanvulling wordt geen enkel bewijs gegeven, en het dient vermeld dat Heinderycx' visie op de strijd tussen de Blauwvoeten en de Ingrekins onder deze vorstin, op nogal wat plaatsen van de werkelijkheid schijnt af te wijkenGa naar voetnoot(19). Dit laatste gegeven van Heinderycx moeten we dan ook veel kritischer beschouwen dan zijn visie op het einde van het Tempelhof, te situeren op amper 30 jaar vóór zijn geboorte.
Tegenover de schijnbaar stevige toponymische en teksttraditionele zekerheid staat alvast een merkwaardig gebrek aan eigentijds archivalisch materiaalGa naar voetnoot(20). Bij ons weten is er geen enkele bron die een Tempelhof in Veurne citeert vóór de opheffing van de Tempelorde zelf. Maar er moet evenzeer op gewezen worden dat de bronnen voor Veurne in die periode vrij schaars zijnGa naar voetnoot(21), zodat een reconstructie van de stad voor een groot deel op niet-archivalische bronnen moet steunenGa naar voetnoot(22).
Daarenboven was ondermeer de noordoosthoek van de stad, waar het Tempelhof steeds gesitueerd wordt, nog tot minstens ca. 1500 niet dicht bebouwd. Zo wordt iets ten zuiden van het Tempelhof - dus een stuk dichter bij het stadscentrum - nog in de 15de eeuw de ‘Vlade’ geciteerd, waarvan de naam verwijst naar een weiplaats voor koeienGa naar voetnoot(23). F. de Potter, E. Ronse en P. Borre beweren dat halfweg de 15de eeuw in de Noordstraat | |
[pagina 198]
| |
nog negen hofsteden aangetroffen werdenGa naar voetnoot(24). Uit enkele rentenregisters van deze periode blijkt een gelijkaardig beeldGa naar voetnoot(25). Dit alles toont aan dat zelfs omstreeks 1500 deze wijk van Veurne niet echt dicht bebouwd was, zodat er ook maar weinig akten zijn, die op dit areaal betrekking kunnen hebben.
Het stilzwijgen over de Tempeliers hoeft dus niet echt een argument e contrario te zijn. Wel kan hieruit misschien blijken dat een Tempelhof in Veurne nooit erg groot geweest zal zijnGa naar voetnoot(26), of dat de Tempeliers er slechts weinig activiteiten aan de dag gelegd zullen hebben. | |
De Hospitaalvestiging in Veurne en de leenverhefrechtenHet is in elk geval merkwaardig dat de 14de en de 15de eeuwen wél enkele vermeldingen nagelaten hebben, dus uit een periode dat de Tempeliers eigenlijk niet eens meer bestonden. Nadat de orde door paus Clemens V in 1312 definitief opgeheven werd, kwamen de bezittingen van de Tempeliers in handen van de Hospitaalridders (de Orde van St.-Jan of van Malta), die in Slijpe hun commanderij voor onze streek haddenGa naar voetnoot(27). In de volksmond bleven dit nochtans eeuwenlang Tempeliers en TempelbezittingenGa naar voetnoot(28).
Die commanderij van Slijpe wordt in alle stadsrekeningen van Veurne vermeld in de volgende of een aanverwante formuleringGa naar voetnoot(29): Den commandeur van Slipen jaerlycx | |
[pagina 199]
| |
hebbende up de vorseide stede C pond p. den Templieren van zer ordine gheassigneert in tyden verleden bi enen grave van Vlaendren te heffene up Veurne in minderinghe vander taxe die zy hebben up Vlaendren up myns gheduchts heeren domaine over de wisselinghe van den relieven vanden leengoederen in Vlaendren, die zy daer over ghegheven hebben, ghevallen den eersten daghe van wedemaent laetst leden... C pond. Deze rente werd jaarlijks uitbetaald tot op het einde van het Ancien Régime.
Schijnbaar heeft deze rekenpost een louter toevallige herkomst. Het betreft hier immers een deel van de terugkoopsom voor de leenverhefrechten van Vlaanderen. De Tempelorde had deze grafelijke rechten in 1128 ontvangen van Willem Clito, die hierin nagevolgd werd door diverse edelen. Pas Lodewijk van Male slaagde er in 1365 in ze terug te kopen tegen een opbrengst van 500 pond per jaar. Hiertoe duidde hij inkomsten aan die hij genoot in Gistel, Nieuwpoort en Veurne. Zolang die steden de renten aan de Orde van Malta uitbetaalden, moesten de gelijke renten die ze aan de graaf verschuldigd waren, niet betaald wordenGa naar voetnoot(30). De graaf had deze inkomsten dus misschien net zo goed uit andere bezittingen kunnen aanduiden. Toch verdient de keuze van deze drie steden wat nader bekeken te worden.
Het grootste deel van de inkomsten, namelijk 300 pond par., kwam voort uit de inkomsten van de tol van NieuwpoortGa naar voetnoot(31). Merkwaardig is nu dat voor deze havenstad onbetwistbaar banden met de Tempeliers aan te wijzen zijn. Het gaat hierbij wel niet om de bekende ‘Tempelierstoren’, die volgens de overlevering door een onderaardse gang met Veurne of met Slijpe verbonden zou zijn. Deze toren is een restant van de middeleeuwse St.-Laureinskerk, die in de Bourgondische stadsversterkingen opgenomen werd en nooit iets met Tempeliers te maken hadGa naar voetnoot(32). Anders gesteld | |
[pagina 200]
| |
is het met negen hofsteden met een totale oppervlakte van 200 roeden of meer, die reeds in het bekende kadaster van Nieuwpoort uit 1314 duidelijk vermeld worden als bezittingen van de Tempeliers. De Tempeliers hadden in deze havenstad dus een aantal eigendommen, al is niet bekend of ze er een eigen vestiging haddenGa naar voetnoot(33).
Dit laatste staat wel vast voor Gistel. Het Tempelhof in deze stad wordt nog afgebeeld op de kaart van Deventer en is ook uit archivalia bekendGa naar voetnoot(34). Het aandeel van Gistel bedroeg 100 pond par., te betalen uit de grafelijke inkomsten op de stadGa naar voetnoot(35). Hiertoe werd de jaarlijkse boete bestemd, die de graaf aan de stad oplegde na de opstand van het Westkwartier onder ZannekinGa naar voetnoot(36).
Zoals te Gistel, bedroeg de rente die Veurne moest betalen, 100 pond par. Ook deze rente vindt haar oorsprong in de bestraffing van de stad voor haar aandeel in de opstand van het WestkwartierGa naar voetnoot(37). De stad verloor toen haar oude voorrechten. In de nieuwe stadskeure van 1332, die Lodewijk van Nevers aan Veurne opdrong, werd - net zoals te Gistel - als voortdurende bestraffing de invoering van deze rente opgenomenGa naar voetnoot(38). Ook nadat de graaf in 1338 de oude privilegies bevestigdeGa naar voetnoot(39), bleef ze bestaan als jaarlijkse grafelijke inkomst. Pas nadat ze in 1365 aan de Hospitaalridders toegewezen was, verdween ze uit de grafelijke rekeningenGa naar voetnoot(40). | |
[pagina 201]
| |
Indien er nu ook in Veurne een Tempelhof gesitueerd moet worden, dan lijkt het er op dat de graaf aan de Hospitaalridders renten overmaakte op steden, waar zij als opvolgers van de Tempeliers een basis hadden. Het zou dan gaan om een bewuste en verantwoorde keuze van Lodewijk van Male, die tot dusver aan de aandacht van historici ontsnapt is.
Voor deze hypothese vinden we een argument in een zinsnede uit de oorkonden, waarin de graaf aan Gistel, Nieuwpoort en Veurne zijn beslissing meedeelde. In elk van de drie akten, waarvan de steden vidimi terug bezorgden aan de grafelijke kanselarijGa naar voetnoot(41), wordt uitdrukkelijk vermeld dat de renten in de steden zelf betaalbaar gesteld werden. Ook het origineel van 27 juni 1365, dat Veurne ontving, bevat het grafelijke bevel que doresenavant vous paies et delivres (la rente) en (!) Furnes audit prieurs, ausdits religieux ou a leurs gensGa naar voetnoot(42). Gezien en alvast voor Nieuwpoort en Gistel letterlijk opgevat kan worden, bevestigt dit dat de orde op dat ogenblik ook een bezitting had binnen Veurne, waar ze de rente in ontvangst kon nemen. Dat betekent dan weer dat de Hospitaalridders in 1365 nog over een bezitting in Veurne beschikt zouden hebben.
Dit gegeven kan misschien verder geverifieerd worden, want nauwelijks enkele jaren later kwamen enkele uitgebreide overzichten van de bezittingen der Hospitaalridders tot stand.
Zo werd in 1373 een pauselijke enquête naar de oorsprong en de omvang van de huizen van de Hospitaalridders doorgevoerd. Helaas ging het verslag verloren van het diocees Terwaan, waartoe Veurne behoordeGa naar voetnoot(43). Dit is vooral jam- | |
[pagina 202]
| |
mer omdat in deze enquêteverslagen - in tegenstelling tot het volgende register - de herkomst van de bezittingen vermeld wordt. | |
De beschrijving van 1370Uit dezelfde periode stamt een register van de inkomsten der Hospitaalridders in de Commanderij Slijpe. Dit register, dat in 1370 ten tijde van prior Robert de JuillyGa naar voetnoot(44) opgemaakt werd en thans in Parijs berust, somt de rechten en plichten van elk huis uiterst gedetailleerd opGa naar voetnoot(45). Het is meteen een eersterangsbron.
Uit dit register blijkt zonder meer dat de orde in Veurne een bezitting had, die ingericht was als een afzonderlijke, eigen vestiging. Na elkaar worden de renten, de landerijen en de verplichtingen opgesomd van la maison de l'Ospital saint Jehan de Jherusalem de Furnes. De renten behelsden inkomsten in Veurne, Oostduinkerke, Izenberge en Alveringem. Samen vertegenwoordigden ze een jaarlijkse opbrengst van 10 pond 261 schellingen 8 1/2 denieren en 10 kapoenen. Van de landerijen wordt enkel gezegd dat ze in de kasselrij Veurne-Ambacht lagen, zonder een nadere situering. In totaal bezat het huis bijna 119 gemeten (bijna 55 ha), die jaarlijks meer dan 255 pond par. pacht opbrachten. De uitgaven tenslotte hadden betrekking op de pacht van 1 gemet (0,45 ha) land van de pastoor van Wulpen, op de pacht van ruim 64 gemeten (bijna 30 ha) aan de graaf van Vlaanderen - hiertoe duidde het huis ook een sterfelijke persoon aan, bij wiens overlijden een dubbele rente betaald moest worden -, en op het gewone wateringgeld.
Hoewel het huis niet echt onbemiddeld was, is het toch duidelijk dat de vestiging in Veurne zeker niet tot de belangrijkste vestigingen van de Johannieters behoort. Dit wordt ook aangetoond door het feit dat een aantal bezittingen in de streek zelfs afhankelijk waren van andere ordehuizen. Zo | |
[pagina 203]
| |
bezaten ook de grotere huizen van Elverdinge en Ieper renten in Veurne en IzenbergeGa naar voetnoot(46).
In hetzelfde register vinden we nog enkele nadere inlichtingen aangaande het huis van Veurne: Item en ladite maison na chapelle ne oratoire et est en la justice de monsieur le conte de Flandres. Dit bevestigt dat het Veurnse goed een kleinere vestiging van de Hospitaalridders was. Er was niet eens een eigen kapel of gebedsruimte (meer?). Terloops wijzen we er op dat dit mede de oorzaak van het stilzwijgen in de vooral kerkelijke bronnen uit die eeuwen kan verklaren. Doordat het Tempelhuis van Veurne geen bidplaats bezat, waren er nooit problemen met de andere religieuze instellingen van Veurne, waarvan veel bronnenmateriaal bewaard isGa naar voetnoot(47).
Interessant is ook dat we bij de inkomsten de verpachting (le loyer bij de totalisering van deze rubriek) van het huis aantreffen: Item le pourpruis de la dicte maison contient environ iij mesures, la quelle maison est bailliee a cense et rente chacun an la retenue dicelle faicte par lospital voor 24 pond. Hiermee wordt de oppervlakte van het domein gerekend op ongeveer 3 gemeten, dit is pakweg 1,35 ha, die jaarlijks volledig verpacht werden. Het Veurnse domein bracht op die wijze duidelijk inkomsten op. | |
De Hospitaalridders in Veurne in de 14de eeuwHoewel het ontbreken van een kapel er op schijnt te wijzen dat het Veurnse huis niet echt voor een permanente behuizing door een of meer orderidders ingericht was, deed het in de 14de eeuw toch regelmatig dienst als residentie voor Johannieters binnen de stad. M. Vander Stichele, die een prosopografische studie wijdde aan de Johannieters in VlaanderenGa naar voetnoot(48), citeert in dit verband Daniel de la Clite, | |
[pagina 204]
| |
die ten tijde van commandeur Bernart van Caestre het Veurnse huis toevertrouwd kreeg. Door diens opvolger Jehan de Duyson werd hij in juni 1356 hierin bevestigd aan dezelfde voorwaarden, waarbij hij evenwel ook de huizen van Borre en Rivelde onder zijn gezag kreeg. Hij resideerde in VeurneGa naar voetnoot(49). Hierbij was hij verplicht een donaat (leek, die deelnam aan het Ordeleven) bij zich te hebbenGa naar voetnoot(50) en er twee keer per jaar de commandeur van de orde te ontvangen.
Over het verblijf van Daniel de la Clite in Veurne is verder slechts één gegeven bekend. In 1359 trad hij op als getuige bij een overeenkomst tussen de St.-Niklaasabdij van Veurne en ridder Jacob van Hondighem en zijn vrouw Johanna. Frater Daniel de Clita, frater hosp. S. Iohannis de Ultra Mare Iherosolitan en Bertholomeus Lammertin (en de deken van de Christenheid van Veurne?) worden zelfs als burgensi ville Furnensi beschouwdGa naar voetnoot(51). Aangezien de familie in Veurne verder niet bekend is, lijkt het best mogelijk dat Daniel de la Clite bij zijn verblijf in de stad het poorterschap aangenomen zou hebben.
In juni 1380 werd Willem van Munte (Guillaume de la Munte)Ga naar voetnoot(52) als bestuurder van Veurne aangesteld, waarschijnlijk in ruil voor het bestuur over het huis van Caestre. Hij zou ongeveer anderhalf jaar in Veurne geresideerd hebbenGa naar voetnoot(53). Vanaf februari 1382 werd de opvolging in het Veurnse huis dan verzekerd door Francois du Poule. Voor de betaling van de jaarlijkse responsiones aan de commandeur van de balije Vlaanderen moest hij dwang uitoefenen op de bestuurders van een aantal huizen, die door oorlog en mortaliteit ontvolkten en in een slechte toestand geraakten. In weerwil van zijn persoonlijke inzet, kon aan deze slechte | |
[pagina 205]
| |
toestand niet altijd verholpen worden. Toch liet hij herstellingen uitvoeren in de huizen van Slijpe, Veurne en Brugge.
Tenslotte dient vermeld dat in juni 1396 Niclaus van den Steene en Michiel de Roede levenslang aangesteld werden tot bestuurders van de huizen in Brugge, Veurne, Elverdinge, Jabbeke en Gistel. Later is alleen bekend dat in 1432 Riquaert Cousse over een huis beschikte, dat toebehoorde aan het ordehuis in Veurne.
Hiermee is alles gezegd over het verblijf van de Johannieters in Veurne. De aanstelling van de bestuurders voor een hele reeks huizen samen wijst er op dat de residentie ter plaatse opgehouden had. Dit, gecombineerd met de gegevens over de slechte toestand van de ordehuizen onder Francois du Poule, lijkt te suggereren dat het Veurnse huis op het einde van de 14de eeuw niet meer voor een vaste bewoning in aanmerking kwam. Betekent dit nu dat ook het ordehuis of het domein zelf hierna van de hand gedaan werd? | |
Het Hospitaalhuis in de 15de eeuwEén van de weinige archivalia uit het rijke fonds van de Maltezer orde die de verwoesting van het Rijksarchief te Bergen in mei 1940 overleefden, is een terrier van de bezittingen in Vlaanderen uit 1452-1453. In dit register wordt de vestiging van Veurne niet vermeldGa naar voetnoot(54). Toch staat het vast dat de orde er nog steeds minstens een huis bezat, dat toen zelfs van een nieuw dak voorzien werd.
Halfweg de 15de eeuw voerde Veurne een actieve preventiepolitiek tegen brandgevaar. Eigenaars, die hun woning of andere nutsgebouwen - ook bijvoorbeeld varkensstallen kwamen in aanmerking - voorzagen van een hard dak in gebakken tegels in plaats van het goedkopere maar meer brandbare stro, konden rekenen op een stadstoelage van 12 sch. par. per roede (ca. 15,15m2)Ga naar voetnoot(55). In de stadsrekening van 1458-1459 wordt in dit verband de betaling | |
[pagina 206]
| |
vermeld van 4 pond 19 sch. aan Jacob Voet inden name vanden templiers voor het herdekken van 8 1/4 roeden up huerlieder huus in tempelhofGa naar voetnoot(56). Dit bevestigt dat de Tempeliers of hun opvolgers nog steeds in het Tempelhof een bezit hadden. De afmetingen van het tegeldak, ca. 125m2, suggereren een behoorlijk omvangrijk gebouw(encomplex?), alvast een stuk boven de doorsnee subsidies, die Veurne in die jaren aan particulieren moest betalen.
Deze Jacob Voet wordt vermeld als ontvanger en baljuw van de Tempeliers, eigenlijk de Johannieters. Hij was het, die in deze periode de jaarlijkse rente van 100 pond par. in ontvangst nam, waarvoor hij dan ook de nodige kwitanties aftekendeGa naar voetnoot(57). Of hij zijn functie alleen in Veurne uitoefende, dan wel de officiële zaakgelastigde van de kommanderij Slijpe was, is niet bekendGa naar voetnoot(58).
Vanaf de stadsrekening over 1456-1457 wordt bij de uitgaven ook steeds een rente van 7 sch. par. vermeld, die aan de Tempeliers betaald werdGa naar voetnoot(59). Het is niet duidelijk waarin deze rente haar oorsprong vindt. Indien het één van de renten betreft op haar lichaam, die de stad in deze periode aan allerlei particulieren verkocht om aan haar schulden te kunnen remediëren, is het onduidelijk waarom nergens een navenant bedrag aan de inkomstenzij de geboekt werd. Zoals de rente van 100 pond par., werd ook deze rente uitbetaald aan Jacob Voet. Het is meteen de laatste vermelding die we aantroffen van Tempeliers of hun opvolgers, actief in Veurne zelf, op de vermelde renten in de stadsrekeningen na.
In dit verband is het merkwaardig dat in de stadsrekening van 1483-1484 stadsdienaar Clays Deylinc met 16 sch. par. vergoed werd voor een reis naar Oudenburg, waar hij de commandeur van Slijpe de verschuldigde 100 pond par. | |
[pagina 207]
| |
betaaldeGa naar voetnoot(60). Gezien de betaling traditioneel op 1 juni geschiedde, zoals blijkt uit het eerdere aangehaalde citaat uit de stadsrekeningen, zou zijn reis rond 1 juni 1483 gedateerd moeten worden. Betekent dit dat er toen werkelijk geen zaakgelastigde ter plaatse meer was? Dit zou meteen toelaten te concluderen dat de vestiging in Veurne definitief opgegeven zou zijn tussen 1459 en 1483.
Uit het bovenstaande blijkt in elk geval duidelijk dat in de 14de- en tot halfweg de 15de eeuw de Johannieters in Veurne een ordehuis hadden. De oorsprong hiervan dient nu nader onderzocht te worden. Was het ordehuis in Veurne een eigen verwerving van de JohannietersGa naar voetnoot(61), of kregen ze dit in handen als opvolgers van de Tempeliers, zoals trouwens het grootste deel van hun bezittingen in VlaanderenGa naar voetnoot(62)? | |
Het TempelhofVolgens M. Vander Stichele dateert de vroegste vermelding van het Veurnse bezit van de Johannieters uit 1322. De Hospitaalbroeders zouden toen een proces gevoerd hebben tegen de baljuw van Veurne om hun rechten op hun huis in Veurne op te eisenGa naar voetnoot(63). We zitten hiermee erg dicht bij 1312, toen de Hospitaalridders na de vernietiging van de Tempelorde de bezittingen van de Tempeliers toegewezen kregen. Deze tijdspanne lijkt niet zó groot, dat het niet om een voormalig Tempeldomein zou kunnen gaan, dat door de baljuw nog niet vrijgegeven was.
Uit controle van haar bronnen blijkt evenwel dat deze stukken totaal verkeerd begrepen werdenGa naar voetnoot(64). Het betreft inderdaad stukken uit een geschil tussen de Hospitaalbroeders en de baljuw van Veurne, maar de inhoud heeft niets te maken met het huis in deze stad. Het gaat immers om een bevoegdheidsconflict inzake de behandeling van misdrijven, gepleegd in Izenberge binnen het gebied waar de Johannieters beweer- | |
[pagina 208]
| |
den hoge en lage justitie te bezitten. Uit de getuigenverhoren blijkt duidelijk dat het gaat om le singnorie del hospital que jadis fu as templiers te Izenberge, Gijverinkhove en Leisele. Keurheer Gillis Bigghe verwees zelfs naar het gebruik ten tijde van Tempelier Pierre den Sac (commandeur Pieter Uten Sacke) om voor beslechtingen baljuw en schepenen uit Elverdinge et dailleurs te halen. Hieruit leiden we af dat het domein in de drie Veurnambachtse dorpen afhankelijk was van het Tempelhof van Elverdinge, en niet van dit van Veurne, of zelfs van Ieper dat - zoals hoger aangetoond - ook al in deze parochie eigendommen had. Wellicht kadert dit geschil in een onvertrouwdheid van de Hospitaalridders met de erfenis van de Tempeliers, het Tempelhof van Elverdinge, waarvan ze zopas in het bezit gesteld warenGa naar voetnoot(65).
Een uitsluitsel betreffende Veurne vinden we evenwel in een akte van nauwelijks 3 jaar later. In 1325 stichtte kanunnik Johannes van Dendermonde bij testament een nieuw gasthuis, het GavegasthuisGa naar voetnoot(66). Dit gasthuis lag in de wijk voor de Halle, tussen het huis van heer Johannis de Paris en de vicum et domum seu manerum templariorumGa naar voetnoot(67).
Het Gavegasthuis nu kan precies gelokaliseerd worden ten opzichte van het Tempeldomein. Volgens een rentenregister uit 1513 was het domein van dit gasthuis aan de oostkant van de Noordstraat 6 roeden (ca. 23,35m) lang en volgde het de zuidkant van het Tempelstraatje 15 roeden (ca. 58,38m) diepGa naar voetnoot(68). Het bleef bestaan tot in de tweede helft van de 16de eeuw, waarna de instelling met de overige gasthuizen van de stad samengevoegd werd tot één nieuw St.-Jansgasthuis aan de Houtmarkt. In 1578 deed het St.-Walburgakapittel ten voordele van de stad afstand van zijn rechten op het Gavegasthuis. Volgens F. De Potter, P. Borre en E. Ronse werd het domein daarna eerst door de stad verpacht, waarna de Vlaamse School er gehuisvest zou zijn, tot het door de kapucijnen ingenomen werdGa naar voetnoot(69). | |
[pagina 209]
| |
Of het Gavegasthuis helemaal ingenomen werd door de Vlaamse School (en later door de kapucijnen), durven we betwijfelen. Dat de gebouwen van de Vlaamse School in 1605 opgingen in het kapucijnenklooster, is duidelijk. Het was er immers de oorzaak van dat de magistraat een woning in de Zuidstraat aankocht om de School verder te huisvestenGa naar voetnoot(70). Nochtans menen we dat het grootste deel van het domein van het Gavegasthuis opgegaan moet zijn in de Latijnse School, die in de 18de eeuw overgenomen werd door de Oratorianen. Het poortje in de Noordstraat, dat toegang gaf tot hun Seminarie, bestaat nog steeds en draagt thans het huisnummer 21, terwijl bekend is dat dit Seminarie grensde aan de kapucijnenvestigingGa naar voetnoot(71). In het verder aangehaalde amortisatieplan uit 1661 blijkt immers dat een pleintje toegang gaf tot het kapucijnenklooster, en ongetwijfeld is dit het laatste restant van het vroegere Tempelstraatje. Het kapucijnendomein strekte zich nooit zuidwaarts hiervan uit, zodat nergens ruimte is voor een geïncorporeerde Vlaamse School. Dit betekent dat de Vlaamse School niet in een deel van het Gavegasthuis gesitueerd kan zijn. De reeds aangehaalde visie van P. Heinderycx, die de Vlaamse School niet in het vroegere Gavegasthuis, maar wel in oude gebouwen van het Tempelhof situeert, lijkt dan ook best aannemelijkGa naar voetnoot(72). Op het einde van de 16de eeuw verkeerden die dan in een halfvervallen toestandGa naar voetnoot(73).
Met de expliciete vermelding van een Tempelhof naast het Gavegasthuis zijn we alvast op minder dan 20 jaar van de ondergang van de Tempelorde geraakt, zelfs op maar iets meer dan een decennium van de overdracht van hun goederen naar de Hospitaalridders. Het is meteen de vroegste ons bekende vermelding van het Tempelhof in Veurne. | |
[pagina 210]
| |
De vraagstelling wordt dus eigenlijk: vanwaar haalden de Hospitaalridders dit bezit? Tempeliers noch Hospitaalridders worden vóór 1312 in Veurne aangetroffen. De woordkeuze verwijst evenwel ondubbelzinnig naar een woning of verblijfplaats van de Tempeliers, terwijl de tijdsafstand tussen de Tempeliers zelf en de vermelding in een officieel stuk te gering is om reeds te steunen op een foutieve volkstraditie rond de Johannieters. Bemerk dat ook in het vrijwel gelijktijdige proces rond Izenberge (hoger) steeds duidelijk een onderscheid gemaakt wordt tussen de Hospitaalbroeders en de vroegere Tempeliers.
Het lijdt voor ons dan ook geen twijfel dat we hier het bewijs hebben voor het effectief bestaan van een Tempeliersvestiging in Veurne, overgenomen door de Hospitaalridders, en dit zelfs ongeveer op de plaats, waar de lokale traditie die situeert. Spijt het ontbreken van eigentijdse bronnen, moet dus aanvaard worden dat ook Veurne een Tempeldomein binnen zijn muren heeft gehad.
Het Tempelhof geografisch verder afbakenen is niet gemakkelijk. Uit enkele akten van willige rechtspraak blijkt wel dat omstreeks 1500 langs de Noordstraat ten noorden van het Tempelstraatje een reeks huizen van private personen lagenGa naar voetnoot(74). Volgens gegevens uit het einde van de 16de eeuw waren er tussen het Tempelstraatje en de Clopperstraat, de huidige Smissestraat, een negental. Ook aan de zuidkant van de Clopperstraat, dus ten noorden van het Tempelhof, waren er toen negen woningenGa naar voetnoot(75). Deze huizen werden omstreeks 1660 na een brand in de Smissestraat aangekocht door de kapucijnen om ze te incorporeren in hun domein, dat ingericht was op het vroegere Tempelhof. Op het kaartje, dat ten behoeve van de amortisatie van deze huizen gemaakt werd, wordt nog een plein of inganck van het closter getekendGa naar voetnoot(76), zoals gezegd wellicht het laatste restant | |
[pagina 211]
| |
van het Tempelstraatje. Uit de afstand van een erf tussen de zuidmuur van de kapucijnen en het Tempeliersstraatje, die de stad Veurne in 1614 deed aan metser Pieter VincentGa naar voetnoot(77), blijkt verder dat achter het hoekhuis van de Noordstraat en het Tempelstraatje nog dit erf lag. In 1777 was dit evenwel reeds geïncorporeerd in het hoekhuis aan de Noordstraat. Volgens de verkoopsakte van dit huis, strekte het zich toen met het achterliggende erf uit tussen de landtwegh leedende naer het spreeckhuijs van het klooster (duidelijk het vroegere Tempelstraatje) en een brandweg tot tegen de ommuring van de kapucijnenGa naar voetnoot(78).
Met die laatste verkoopsakte is wel iets vreemds aan de hand. Gezien ze thans behoort tot het huisarchief van de bewoners van het huis nr. 29, zouden we geneigd zijn het hoekhuis te identificeren met het huidige nr. 29. Nochtans kan dit niet, want het huidige nr. 27, dat zich dan bovenop het vroegere Tempelstraatje zou bevinden, dateert uit diezelfde periodeGa naar voetnoot(79), terwijl het straatje toen nog in gebruik was als toegangsweg tot het kapucijnenklooster. Een straatje stemt ook overeen met de vorm van het grondareaal van het huis nr. 25 in het kadaster van P.C. Popp (ca. 1846), dat een langgerekt perceel is. Meteen aanvaarden we de situering van het Tempelstraatje, zoals G. Dalle die voorsteldeGa naar voetnoot(80), tenzij na de opheffing van de kapucijnen de parcellering zich erg snel en diepgaand gewijzigd zou hebbenGa naar voetnoot(81).
De kaart van Jacob van Deventer - hoe onbetrouwbaar ook voor concrete details - bevestigt dit beeld in algemene zin. Het Tempelstraatje is er duidelijk zichtbaar en voert er naar | |
[pagina 212]
| |
een open ruimte, die een plein zou kunnen zijn. Het wordt aan de noordkant begrensd door een bebouwing, die weliswaar erg ver doorloopt tot aan de huidige Handboogstraat. Dat er huizen waren aan de noordkant van het Tempelstraatje zelf, wordt bevestigd in 1456-1457. Heinryc Fransois ontving toen een stadssubsidie voor het leggen van 2 1/4 roeden (ca. 34m2) tegeldak op zijn huis aan de noordkant van het TempelstraatjeGa naar voetnoot(82). De Noordoosthoek van Veurne op de kaart van Jacob van Deventer (ca. 1555)
1. Ooststraat 2. Klopperstraat 3. Handboogstraat A. Tempelhof Dit alles betekent dat het Tempelhof zelf een achteruitliggende positie innam. Het is onduidelijk van wanneer precies de geciteerde huizenrijen aan de Noordstraat en de Clopperstraat dateren, zodat het mogelijk is dat ze gezet werden op grond die de Hospitaalridders van het Tempelhof | |
[pagina 213]
| |
afgesplitst zouden hebben. Het Tempeldomein zou dan het hele areaal tussen deze straten ingenomen hebben. Toch lijkt het aannemelijk dat de achteruitgeschoven positie heel wat ouder is. Vandaar immers de noodzaak aan een eigen toegangsweg tot het domein, het Tempelstraatje.
Dit Tempelstraatje maakte een hoek naar bovenGa naar voetnoot(83); de rest van dit straatje vanaf deze hoek ging later op in het kapucijnencomplex. Ten zuiden daarvan lag het Gavegasthuis met daaronder de ‘Vlade’, die, zoals verder blijkt, omstreeks 1500 eigendom was van burggravin Eleonora van Poitiers. De ommuurde hovingen hiervan reikten tot tegen de noordkant van het straatje Bachter Crone, het huidige Paviljoenstraatje, een zijstraat van de Ooststraat, waar een aantal huizen stondenGa naar voetnoot(84). Het Tempelhof liep blijkbaar achter het Gavegasthuis door, tot bijna tegen deze ‘Vlade’. Dit blijkt uit de vermelding van een varkensstal, die Adriaen Michielssone gezet had aan de zuidkant van het Tempelhof tegen de muur van de burggravin. In 1512 werd hij er toe veroordeeld die terug af te brekenGa naar voetnoot(85). De ligging van het Tempelhof achter het Gavegasthuis door wordt ook bevestigd door het reeds geciteerde kaartje van de amortisatie door de kapucijnen. De afstand van de Noordstraat tot de hof van de kapucijnen, ten zuiden van het Tempelstraatje, bedraagt namelijk 15 roeden (ca. 58,4m), dit is precies de afstand, die voor de diepte van het gasthuis opgegeven werd. Meteen is ook duidelijk dat de kapucijnen zuidwaarts niet buiten het oude Tempeldomein gegaan zijn.
Een en ander kan enigszins verduidelijkt worden met het volgende ruwe schema van de inplanting van het Tempelhof aan de oostkant van de Noordstraat, geprojecteerd op de bekende kadasterkaart van Popp (ca. 1846)Ga naar voetnoot(86). | |
[pagina 214]
| |
Ruwe situering van de belangrijkste vermelde toponiemen, benaderend geprojecteerd op het kadasterplan van P.C. Popp.
1. Ooststraat 2. Klopperstraat (nu Smissestraat) 3. Handboogstraat 4. Handboogstraat 5. Tempelstraatje A. Tempelhof B. erf van de stad; in 1614 Pieter Vincent (hier moet ook ergens het huis van Heinryc Fransois, 1456-1457 gesitueerd worden, vóór 1777 geïncorporeerd in het hoekhuis van de Noordstraat en het Tempelstraatje C. Gavegasthuis (begin 14de eeuw woning van Jan van Dendermonde; einde 16de eeuw Latijnse School) D. ‘Vlade’ (1325: Johannis de Paris; ca. 1500: Eleonora van Poitiers) E. varkensstal van Adriaen Mischielssone, 1512 F. -H. woningen | |
[pagina 215]
| |
De herkomst van het TempelhofMet het aanvaarden van een Veurnse Tempeliersvestiging komen de gegevens en de interpretaties van P. Rogghé opnieuw in een geheel nieuw licht te staan. In dit verband dient ook de vraag, van wanneer de Tempeliersvestiging in Veurne dateert of aan wie het zijn basis dankt, opnieuw aangeraakt te worden.
J. Termote suggereerde recent dat het Tempeliershof misschien al in de eerste helft van de 12de eeuw afgesplitst werd uit een groter grafelijk domein, de reeds genoemde ‘Vlade’Ga naar voetnoot(87). Hij steunde zich hiervoor op het feit dat die ‘Vlade’ in 1513 in handen was van de burggraven van Veurne, op de overweging dat vooral de graven van Vlaanderen in de eerste periode de grote begunstigers van de orde waren, en op de vroege datering van P. Rogghé, waarop we nog terug komen.
Hierbij ging hij evenwel uit van een geheel foutieve interpretatie rond de ‘Vlade’. Een vermelding van burggrafelijke bezittingen wijst immers niet vanzelfsprekend naar een grafelijke oorsprong. Zo is het evident dat het grootste deel van de bezittingen van de familie van Stavele, de burggraven van Veurne in die periode, te danken is aan aanwinsten van de familieleden als private personen en niet uit hoofde van hun functie. Dit gebeurde hetzij door aankoop, hetzij door een geslaagde huwelijkspolitiek, maar vooral pas na 1300, dus op een ogenblik dat de burggrafelijke functie zich eigenlijk - op de gefeodeerde verplichtingen na - losgemaakt had van de vorstelijke contextGa naar voetnoot(88).
Hetzelfde heeft zich voorgedaan met de ‘Vlade’. Uit een lijst van bezittingen, waarop de stad Veurne in 1457 renten ontving, blijkt immers dat de ‘Vlade’ toen in handen was | |
[pagina 216]
| |
van ridder Jan van Haveskerke, die ook het huis ten zuiden daarvan bezatGa naar voetnoot(89). Uit een register van renten ten voordele van de St.-Walburgakerk uit 1549, dat de vroegere eigenaars opsomt, blijkt verder dat de ‘Vlade’ kort daarna in handen was van Lanceloot van StaveleGa naar voetnoot(90). Daarna wist Eleonora van Poitiers, weduwe van burggraaf Willem IV van StaveleGa naar voetnoot(91), de ‘Vlade’ en het huis te verwervenGa naar voetnoot(92). Het is haar dochter, die in 1513 als eigenares vermeld wordtGa naar voetnoot(93). Er is dus geen enkele directe aanwijzing meer om aan een band met de grafelijke dynastie te denken.
Toch is het uiteraard wel mogelijk dat het latere Tempelhof oorspronkelijk deel uitmaakte van het grafelijke domein in Veurne. L. Voet toonde reeds aan dat dit erg uitgebreid was en bestond uit eigen grondbezittingen, een versterking, diverse leengronden, tolrechten en domaniale centra, die tot de grootste van Vlaanderen behoorden. Uit deze ‘Brieven’ van Veurne gaven de graven herhaaldelijk inkomsten aan diverse religieuze instellingen - overigens zonder dat de Tempeliers hierbij vermeld worden. L. Voet meende daarom dat het grootste deel van de stadsagglomeratie oorspronkelijk in handen van de graaf wasGa naar voetnoot(94).
Dat de graven in het Veurnse omvangrijke inkomsten hadden, is correct. Dit betekent o.i. nochtans niet dat de volle- | |
[pagina 217]
| |
dige stadsgrond tot de grafelijke bezittingen behoordeGa naar voetnoot(95). De inkomsten van de domaniale centra, die in Veurne inderdaad erg groot waren - volgens de Gros Brief van 1187 kende men in Veurne naast de Spijker, de Schaak en het Lardier, als enige in Vlaanderen zelfs een vaccarium, een grafelijke belasting op boterGa naar voetnoot(96)-, kwamen immers niet uit Veurne zelf, maar uit het ressort van het ontvangstkantoor, zowat de gehele kasselrijGa naar voetnoot(97). Het is dus best mogelijk dat ook een lokale heer vrij uitgebreide bezittingen in de latere stad had.
Of het Tempeliershof van Veurne terug gaat tot een grafelijke schenking, is dus niets meer dan een hypothese, die nergens door gestaafd wordt. Integendeel, het stilzwijgen in de belangrijkste cartularia van de Tempeliers over de vestiging in VeurneGa naar voetnoot(98), kan er op wijzen dat de schenking niet gestaafd werd door een grafelijke oorkonde. Over het algemeen hechtte men immers een dergelijk belang aan akten van kerkelijke en wereldlijke vorsten, dat eerst en vooral deze stukken in cartularia gekopieerd werden. Het kan dan ook best om een strikt lokale schenking van een lokale heer gaan. Dat volgens het register van 1370 de justice aan de graaf van Vlaanderen toebehoorde, is hierbij nauwelijks van belang, gezien dit o.m. een gewijzigde situatie met betrekking tot het Tempeldomein na de afschaffing van de orde kan weergevenGa naar voetnoot(99).
Dit alles belet niet dat het best mogelijk is dat het Tempelhof met de aanpalende percelen wel ooit één domein uit- | |
[pagina 218]
| |
gemaakt heeft, zoals J. Termote suggereerde. We komen hiertoe nog eens terug op het Hospitaalregister uit 1370Ga naar voetnoot(100). De ligging van de gronden, waarop de renten in Veurne gevestigd zijn, wordt niet precies meegedeeld, maar wel worden de rentebetalers vermeld. Naast het kapittel van St.-Walburga zijn dit o.m. het Gavegasthuis (Nouvel Gasthuus) en Henri de Pariz. Die laatste is ongetwijfeld te vereenzelvigen met Henricus de Paris, die ooit de ‘Vlade’ bezatGa naar voetnoot(101), zodat twee renten betaald werden door buren van het Tempelhof. Daarnaast wordt ene Thierry de Damoudere vermeld. Volgens een register van de St.-Walburgakerk bezat ook die een huis aan de oostkant van de Noordstraat, zij het wat dichter naar de Grote Markt toeGa naar voetnoot(102). De bezittingen van de andere rentebetalers (Aumar le Cancelier 2 keer, Henry le Sot en Marie Sotte) kunnen momenteel niet nader bepaald worden. Dit betekent evenwel dat alle thans geïdentificeerde rentelastige bezittingen in de onmiddellijke omgeving van het Tempelhof gelokaliseerd moeten worden: minstens drie van de acht, en gezien ook de St.-Walburgakerk in dit kwartier een aantal bezittingen had, misschien zelfs vier op acht, precies de helft. Een opmerkelijke concentratie, die wellicht verwijst naar een gezamelijke herkomst. | |
De Tempeliers van VeurneWanneer het Veurnse Tempelhof precies ontstaan is, is niet bekend. Toch beschouwde P. Rogghé dit als één van de oudste van VlaanderenGa naar voetnoot(103). Hij steunde daarvoor op de vaststelling dat in een aantal belangrijke oorkonden uit de beginperiode steevast de Tempeliers Robrecht van Veurne (1120 of 1125 tot 1160), Hendrik van Atrecht en Hosto van Sint-Omaars vermeld worden. Merkwaardig is nu dat zowel het Tempeldomein van Sint-Omaars als dit van Atrecht gedateerd worden in de eerste decennia van de Tempelorde. Rogghé meende dan ook ex analogia in het optreden van diverse Tempeliers met de | |
[pagina 219]
| |
naam ‘van Veurne’ een bevestiging te zien van het bestaan van een Veurns Tempelhof, en gelet op de vroege vermeldingen van Robrecht van Veurne zelfs van een zeer oude stichtingGa naar voetnoot(104).
M. Nuyttens weigerde Rogghé hierin te volgen met betrekking tot de Tempeliershuizen in Atrecht en VeurneGa naar voetnoot(105), wellicht omdat hij ook geen geloof hechtte aan een Tempelhof in Veurne. Aangezien dit laatste nu evenwel aanvaard kan worden, is ook de herkomst van de Tempeliers Bernard, Jan, Odo, Robrecht, Simon en Theobald van Veurne vanaf de eerste helft van de 12de eeuw uit het Tempeliershof van Veurne niet zo onmogelijk.
Het aantal Tempelridders met de naam van Veurne - niet minder dan zes! - is hierbij opvallend groot. Alleen de toenaam Flamain, Flameng of Flamingi komt bij de Vlaamse Tempeliers méér voorGa naar voetnoot(106), en hiervoor geldt duidelijk dat die naam verwijst naar hun herkomst, het graafschap Vlaanderen. Dit grote aantal roept op zichzelf dus vraagtekens op, waarvoor we twee hypothesen kunnen formuleren.
Enerzijds is het mogelijk dat die Tempelridders van Veurne geen familie van elkaar waren, maar dat ze gewoon dezelfde herkomst hadden, vermoedelijk dan het Tempelhof van Veurne. Vanaf de 11de eeuw werd het in Vlaanderen immers gebruikelijk dat vooraanstaanden zich noemden naar de plaats vanwaar ze afkomstig warenGa naar voetnoot(107). Zo waren er in de 12de eeuw heel wat geestelijken, die hun naam aan Veurne als standplaats ontleenden. In de akten van Diederik van de Elzas worden bijvoorbeeld Boudewijn, Gerard, Walter en Reinbald van Veurne vermeldGa naar voetnoot(108). | |
[pagina 220]
| |
Anderzijds is het ook mogelijk dat we hier te maken hebben met zes leden van een familie van Veurne, waarover verdere genealogische inlichtingen ontbreken. Door de verdedigers van de Tempelorde werd immers aangevoerd dat hun voorbeeld zo inspirerend werkte, dat ze van een familiale aantrekkingskracht konden sprekenGa naar voetnoot(109).
Opmerkelijk is nu dat E. Warlop in Veurne zelf alleen de familie der burggraven van Veurne vermeldt, waaruit ook leden met de naam van Veurne sprotenGa naar voetnoot(110). De genealogie van de burggrafelijke familie is evenwel zeer onvolledig. Het staat alleen vast dat er, na de troonstrijd met o.m. Willem van Ieper of van Lo in 1127-1128, een nieuwe burggrafelijke dynastie aan de macht kwam. Identificaties met de Tempelridders zijn dan ook nauwelijks mogelijk. P. Rogghé vermeldt nu dat een aantal van Veurnes uitweken naar Engeland en er schenkingen deden aan de Tempel. Eén hiervan was Radulf van VeurneGa naar voetnoot(111). Een burggraaf van Veurne met dezelfde naam wordt vermeld van 1142 tot 1183, ongeveer in dezelfde periode. Ook de namen Robrecht, Simon en Jan komen bij de Veurnse burggraven wel voor, maar dan in een andere periode dan de gelijknamige Tempeliers.
Verder kan vermeld worden dat E. Warlop een Odulf van Veurne citeert in 1110Ga naar voetnoot(112), terwijl Tempelier Odo van Veurne actief was omstreeks 1147. Tenslotte dient er op gewezen dat in 1162 Theobald, zoon van Eggelinus van Veurne, vermeld wordtGa naar voetnoot(113), terwijl Tempelier Theobald van Veurne in 1169 vermoedelijk prefect van Slijpe was, en vanaf 1181 kommandeur van VlaanderenGa naar voetnoot(114). Het is dus | |
[pagina 221]
| |
mogelijk dat we deze personen in de beide gevallen met elkaar moeten vereenzelvigen. Dit maakt dat alleen voor Tempelridder Bernard van Veurne geen homoniem aan te wijzen is. Hoewel dit geen absoluut gegeven is, schijnt dit toch een merkwaardige aanwijzing te zijn, wegens de waarde die aan regelmatig voorkomende voornamen binnen één familie gegeven wordt.
Volgens Sanderus was deze Theobald van Veurne er ook burggraaf geweestGa naar voetnoot(115), een bewering, die nergens door gestaafd wordt. Uit archivalische bronnen is zelfs niet eens een burggraaf Theobald bekend. Toch is dit gezegde merkwaardig in het licht van een eventuele band tussen de Tempelridders en de burggrafelijke dynastie. Het blijft uiteraard een hypothese, die niet te bewijzen valt.
Daarnaast dient vermeld dat die Eggelinus van Veurne, vader van Theobald, gehuwd was met Leliosa, dochter van Theobald Sorel of van Aire, die een zus was van de beruchte Willem van Ieper. De zoon van die laatste, Robrecht van Ieper, schonk in 1166 in navolging van zijn vader al de verhefrechten op zijn Vlaamse lenen aan de TempeliersGa naar voetnoot(116). Een omstandigheid, die begrijpelijker wordt als zijn familielid Theobald Tempelier geweest zou zijn, want verder stemde Robrecht eerder schoorvoetend in met de vervreemding van zijn bezittingen ten voordele van religieuze stichtingenGa naar voetnoot(117). We herinneren er ten overvloede aan dat de streek rond Veurne tot het kerngebied van Willem van Iepers invloedssfeer behoorde...
Dit alles betekent tenslotte niet dat er in de twaalfde eeuw geen andere van Veurnes geweest zijn. Alleen al in de akten van Diederik van de Elzas bijvoorbeeld vinden we de leken Eustaas van Veurne, zoon van Badeloga en misschien de burggraaf van 1127, en zijn zonen Christiaan, Walter en Willem, en verder Stefaan van Veurne, Jordaan van Veurne, en de broers Guido en Leon (notarius?) van VeurneGa naar voetnoot(118). De even- | |
[pagina 222]
| |
tuele verwantschap tussen al deze lieden is onduidelijk en zelfs onzeker, al bewijst hun optreden in de grafelijke entourage dat ze niet tot de laagste sociale klassen behoorden.
Hoe dan ook, of de Tempeliers van Veurne nu behoren tot éénzelfde, misschien de burggrafelijke, familie of verwant waren aan Willem van Ieper, dan wel gewoon met hun naam hun herkomst verraden - of zelfs de beide samen, steeds verwijzen ze naar een band met Veurne, die tot de eerste helft van de 12de eeuw terug gaat. Het is dus niet zo onwaarschijnlijk dat het Tempelhof in Veurne inderdaad tot de oudste van Vlaanderen behoort. En aangezien het Veurnse Tempelhof dan reeds bestaan moet hebben ten tijde van Tempelier Robrecht van Veurne, lijkt het niet zó gewaagd in hem de vertegenwoordiger van het Veurnse Tempelhof te zien. Méér nog, met hem kunnen we zelfs best te maken hebben met de oorspronkelijke begiftiger van de orde in Veurne. Diverse schenkingen werden immers gedaan door wie toetrad tot de Tempelorde. Het lijkt dan ook waarschijnlijk dat die schenker aan het hoofd van de vestiging kwamGa naar voetnoot(119). Gezien het vroege optreden van Robrecht van Veurne en zijn vooraanstaande rol binnen de orde komt alleen hij hiervoor in aanmerking.
Hierbij kan opgemerkt worden dat ook de ligging van het Tempeldomein voor een oude stichting pleit. Meestal vestigden de Tempelridders zich immers aan de rand van een stadsgemeenschap, buiten de eigenlijke stadskernGa naar voetnoot(120). Naar de Veurnse situatie vertaald, betekent dit zowat ten noorden van de middeleeuwse terp, waarop de vroegste bewoning vermoedelijk gesitueerd moet worden en waarvandaan zuidwaarts de pre-stedelijke nederzetting gegroeid isGa naar voetnoot(121). Daar Veurne omstreeks 1175 een stad geworden isGa naar voetnoot(122) en het op dat ogenblik het Tempeldomein wellicht reeds omvatteGa naar voetnoot(123), moet dit Hof terug gaan tot een periode, geruime tijd eerder, toen het ‘stadsterritorium’ zich nog niet zo ver uitstrekte. | |
[pagina 223]
| |
ConclusieWat kan uit dit alles nu geconcludeerd worden? Het staat historisch vast dat de Hospitaalbroeders of Johannieters in de 14de en de 15de eeuw in Veurne een Huis hadden dat als het ‘Tempelhof’ bekend gebleven is, en waar ze in de 14de eeuw nog een permanente vertegenwoordiging hadden. Ofwel was dit een oorspronkelijk bezit van de Hospitaalridders, ofwel hebben zij dit overgenomen van de Tempeliers na de opheffing van hun orde. Voor geen van beiden zijn er vermeldingen uit de periode, dat de orden naast elkaar bestonden. Toch zijn er vrij sterke aanwijzingen die de balans ten gunste van een oorspronkelijk Tempeldomein doen overhellen.
De vroege vermelding van dit bezit als een bezit van de Tempeliers (1325), dus op een dergelijk vroeg tijdstip dat de Tempeliersverwijzing nog niet naar een legendarisch bezit van deze beruchte orde terug kan gaan, wijst er o.i. namelijk duidelijk op dat het wel degelijk om een vroeger bezit van de Tempeliers gaat. In dat geval lijkt het dan zelfs zeer waarschijnlijk, gezien de vroege vermeldingen van o.m. Tempelier Robrecht van Veurne, dat het gaat om één van de oudste vestigingen in Vlaanderen.
Dit alles blijven uiteraard hypothesen, zij het dat die elkaar wel opvallend goed aanvullen. In elk geval hopen wij voldoende gegevens aangereikt te hebben om het bestaan van een Tempelhof eerder waarschijnlijk dan onwaarschijnlijk te maken, en aldus een opname van Veurne in de reeks Tempelbezittingen te rechtvaardigen. Bij de keuze tussen de stellingen van P. Rogghé en van M. Nuyttens gaat onze voorkeur dus duidelijk uit naar die eerste. De onvoorwaardelijke afwijzing van Veurne als Tempelvestiging is zeer betwistbaar.
Bij de niet-vermelding van het Tempelhof vóór de 14de eeuw dient overigens een opmerking gemaakt te worden. In een akte uit 1233Ga naar voetnoot(124) blijkt immers dat de orde in Veurne toen een zekere aantrekkingskracht genoot. Giselin Looxovet (Looxhooft) en zijn vrouw Katherina gaven toen, antequam habitum fratrum milicie templum reciperent, hun woning aan ene Wilhelmus medicusGa naar voetnoot(125) in cijns, tegen de betaling door | |
[pagina 224]
| |
deze of zijn opvolgers van een rente van 5 sch. aan de St-Jacobskapel in de St.-Walburgakerk, en een rente van 21 sch. aan de St.-Niklaaskerk voor een jaargetijde. Merkwaardig is nu dat deze woning gesitueerd wordt inter Hallam versus meridionalem plagem et inter Hoec. Uit latere teksten blijkt dat de Halle aan de oostkant van de Noordstraat lag, in de 16de eeuw vier huizen ten noorden van het Stadhuis, het huidige Spaans Paviljoen, op de hoek van de Noordstraat en de Grote MarktGa naar voetnoot(126). Dit betekent dat Giselin Looxhooft bijna een buur van het Tempelhof, wat verderop in de Noordstraat, geweest moet zijnGa naar voetnoot(127). Wijst dit wellicht op een zekere aantrekkingskracht die uitging van de Veurnse Tempelstichting, of zelfs op een recrutering in de heel onmiddellijke omgeving? | |
Het einde van het TempelhofZoals er onduidelijkheid is over het ontstaan van het Tempelhof, zo geldt hetzelfde voor het einde van de vestiging in Veurne. De herstelling van het dak van het Tempelhuis met relatief dure tegels halfweg de 15de eeuw bewijst dat de Hospitaalbroeders toen nog zorg droegen voor dit bezit. Dit betekent evenwel niet noodzakelijk dat zij toen nog regelmatig in Veurne aanwezig waren. En evenmin is het duidelijk of dit huis volledig het oorspronkelijke Tempelhuis was, dan wel of het slechts een deeltje was van het vroegere komplex.
Het staat enkel vast dat het Tempelhof een eeuw later al verkaveld was en in opgesplitste delen in andere handen overgegaan was. G. Dalle wees er op dat op het einde van de 16de eeuw op die plaats een brouwerij ‘het Tempelhof’ gevestigd was, met Herman Aertsone als uitbaterGa naar voetnoot(128). Deze situatie ging op zijn minst al een halve eeuw terug. Reeds in 1545 worden den huze ende brauwerie int Tempelhof vermeld, die toen door Jan Hooft aan Symoen le Peers verkocht werdenGa naar voetnoot(129). De vermelding van een huis en de | |
[pagina 225]
| |
brouwerij wijzen op een klassieke opsplitsing van woon- en werkfuncties. Het is onduidelijk of hiertoe restanten van het Tempelhuis dienden. Verder zou een huis eigendom geworden zijn van de stad, die er zoals vermeld de Vlaamse School huisvestte. Ook bij de oprichting van de kapucijnenstichting worden zeker huysekens vermeld, die toebehoorden aan diverse particulieren, maar tot het vroegere Tempelhof behoord zouden hebben. Toen Jossine Masin uiteindelijk verwierf wat blijkbaar de kern was, om er de kapucijnen te huisvesten, had ze dit gekocht van de weduwe en de kinderen van Denijs de Mol. Afgaande op de kostprijs (2600 pond par.) was dit nog een behoorlijk omvangrijk domeinGa naar voetnoot(130). P. Heinderycx schrijft alvast ten onrechte dat de stichteres van het kapucijnenklooster het domein rechtstreeks van de Orde van Malta verwierfGa naar voetnoot(131).
De volledige nieuwbouw van het kapucijnenklooster kwam er op kosten van de Veurnse magistraat, die ook de uitbreidingen van de tuin voor zijn rekening nam. Het domein werd na de brand in 1662-1663 nog noordwaarts uitgebreid en met een nieuwe muur omslotenGa naar voetnoot(132). Voor zover die toen nog aanwezig waren, verdwenen met de kapucijnen ongetwijfeld de laatste tastbare sporen van de Tempeliers in Veurne, zowel in het gebouwenbezit als in de parcelleringGa naar voetnoot(133).
J. Van Acker |
|