Biekorf. Jaargang 95
(1995)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 175]
| |
Damme adopteerde de Uilenspiegel van de contrareformatie1. 19 januari 1612, bisdom Brugge. Verboden en toegelaten boeken worden opgesomd. Tijl Uilenspiegel ontbreekt zowel in de ene lijst als in de andereGa naar voetnoot(1). Het Uilenspiegel-volksboek was in de 16de eeuw zeer populair geweest. De Nederlandse versie behoorde al vroeg tot de verboden boeken. In de periode 1580-1586 mocht Jan van Ghelen III te Antwerpen het boek dan toch drukkenGa naar voetnoot(2). Het ziet ernaar uit dat pas na 1612 nieuwe uitgaven onze Zuidelijke Nederlanden (van 1598 tot 1621 onder de Aartshertogen Albrecht en Isabella) binnendrongen, en dan wel vanuit de afgescheurde Noordelijke gewesten. Vooral drukker Broer Jansz. te Amsterdam legde zich op de bevoorrading toe. Er is beweerd dat hij een versie op de markt bracht die voor de katholieke Kerk en haar bedienaren aanstootgevender was dan de versie uit Keizer Karel's tijdGa naar voetnoot(3). Onjuist. Broer Jansz. herdrukte de oorspronkelijke Nederlandse versie, en gaf ook nog andere volksboeken uit die in de zuidelijke gewesten niet meer mochten verschijnenGa naar voetnoot(4).
2. 16 april 1621, Antwerpen. De bisschop, mgr. J. Malderus, verbiedt een groot aantal schoolboeken (meestal behorend tot de categorie volksboeken). Zéér streng verbod treft Ulen-Spieghel, die ‘niets goeds bevat, maar overvol is met vuiligheid en dwaasheid’Ga naar voetnoot(5).
3. 12 september 1621, Brugge. Mgr. Antoon Triest verbiedt een aantal volksboeken. Het betreft een uitbreiding van de negen jaar oudere Brugse lijst: van 18 naar | |
[pagina 176]
| |
47 Nederlandse titels plus 10 Franse. Bij de Nederlandse titels figureert nu UlspiegelGa naar voetnoot(6).
4. 1622, Gent. Mgr. Antoon Triest, zopas tot bisschop van Gent benoemd, somt 16 volksboeken op, ‘eertijds verboden, maer nu wel ghecorigeert en toeghelaten’. Uilenspiegel ontbreekt: hij is dus nog niet gezuiverdGa naar voetnoot(7). Dat zal in de nabije toekomst gebeuren, in het zog van de brede epuratie-beweging die haar hoogtepunt lijkt te hebben gehad onder het bewind van de zopas genoemde Aartshertogen (die de Contrareformatie zeer genegen waren). Tot de vroeger verboden, maar inmiddels gezuiverde volksboeken behoort volgens de lijst van 1622 Reinaert de Vos.
5. 1628, Antwerpen. Franciscus Sweertius publiceert in zijn werk Athenae Belgicae (wat zoveel betekent als Nederlandse Geleerden) de inscriptie op de grafzerk van de middelnederlandse dichter Jacob van Maerlant. Die zerk, eigenlijk een vloersteen, bevindt zich onder de toren van de Onze-Lieve-Vrouwekerk van DammeGa naar voetnoot(8). De slotverzen (ontdaan van twee zet- of schrijffouten): Huic miserere Deus cui sextus Iubilaeus De betekenis hiervanGa naar voetnoot(9): O God, ontferm u over hem, wien het zesde jubeljaar (300) na het hoogste cijfergetal (1000), helaas! aan zijn roem ontrukte. Wie rekening hield met de paasstijl die in onze gewesten tot de 16de eeuw in zwang was, begreep uit deze cryptische verzen dat Jacob van Maerlant tussen pasen 1300 en paasavond 1301 te Damme was gestorven. Daar komt dan dit bij: op zijn minst sinds de oudst-bewaarde Nederlandse druk (Antwerpen, Michiel van Hoochstraten - eigenlijk Michiel Hillen geheten - 1ste | |
[pagina 177]
| |
helft 16de eeuw) kon Uilenspiegel's sterfjaar als M CCC I (1301) worden gelezen in plaats van M CCC L (1350)Ga naar voetnoot(10). In en rond Damme hoefde niet iedereen te wachten op Sweertius' publikatie van het grafschrift om de coïncidentie op te merken tussen de datering op Maerlant's grafsteen en de datering in het Uilenspiegelboek. In een wijdere omtrek wel. De zuiveraar van het boek zal allicht in die wijdere omtrek te zoeken zijn. Bijvoorbeeld in de omgeving van de (onbekende) Antwerpse drukker die deze vernieuwde versie uitbracht. In deze gezuiverde versie wordt het Duitse stadje Mölln als Tijls begraafplaats vervangen door Damme in Vlaanderen.
6. Vóór 1637. In Antwerpen verschijnt, valselijk op naam van drukker Broer Jansz. te Amsterdam, de gezuiverde UilenspiegelGa naar voetnoot(11). Het hoofdstuk over de Paasviering die ontaardt in een vechtpartij (de pastoor en zijn éénogige meid-minnares tegen de boeren) is onherkenbaar geworden: in de relatie met de genoemde vrouw vervangt een burgerman de pastoor - Tijl wordt bij hem overigens kok i.p.v. koster - en het Verrijzenisspel dat op de zopas gemelde handtastelijkheden uitdraait is compleet weggelaten. Eveneens geëlimineerd is het verhaal hoe Tijl in Rijsenburg een pastoor in het ootje nam die op het bezit van twee schoonheden roemde - zijn minnares en zijn paard. Ik heb met uw meid geslapen, maakt Tijl hem in de biecht wijs. De geestelijke slaat haar bont en blauw, maar dan dreigt Tijl dat hij deze schending van het biechtgeheim aan de bisschop zal melden... tenzij de pastoor hem zijn paard geeft. De vrouw moet het verlies bekopen met nog veel meer slagen, tot ze wegloopt. De pastoor is dan àlles kwijt. Geen genade ook voor het verhaal hoe Tijl een muilstoter werd: een oplichter die de mensen tegen betaling een | |
[pagina 178]
| |
relikwie (hier een doodshoofd) tegen de mond duwt. Dames die wel eens een buitenechtelijk bed besliepen kregen van de schelm streng verbod om het gewijde object te naderen. Generale stormloop dus. Dit verhaal speelt zich in Pommeren af, ‘daer die papen meer neersticheyt doen in die bierkanne dan om (te) prediken’. Antiklerikale oprispingen of verregaande oneerbiedigheid voor het sacrale ontsierden ook andere fragmenten in voldoende mate om ze te weren, b.v. het hoofdstuk ‘Uilenspiegel bedriegt een Hollander’, waarin een leeggeslurpte eierschaal een relikwieschrijn zonder relikwie wordt genoemd. Allemaal gegevens die van Michiel van Hoochstraten tot Broer Jansz. de Nederlandse Uilenspiegelversie hadden gekruid. De zuiveraar scheidt de anticlericalia van de faecalia zoals kaf van koren!
***
Helemaal nieuw is het slot. Tijl wordt in Hamburg matroos op een Spaans schip. Hij vertrekt van Cadiz in 1500 naar Turkije, ten tijde van de moorden binnen de familie van de sultan (hfst. 50-51). Hij trekt met de Portugezen ten oorlog tegen de koning van Calicut (12 april 1506) en strijdt mee in de zeeslag van 16 mei 1506, door de kristenen gewonnen. Met rijke buit beladen vaart hij naar Vlaanderen. Hij verblijft twee dagen in Oostende, vervolgens een tijd in Nieuwpoort en in Blankenberge (hfst. 52-54). Hij maakt, blijkbaar in laatstgenoemd stadje, dat vier kerkdieven worden aangehouden (hfst. 55). Hij doet zich vervolgens tegoed aan spijs en drank in een klooster. De prior voegt een sterk laxeermiddel aan Tijls kostje toe, in de hoop hem daarmee voorgoed de deur uit te krijgen. Tijl deponeert het in de haard, de lampetkan en het bed, waarna de prior op alle drie plaatsen zichzelf met het goedje bevuilt (hfst. 56-57). In de (Nederlandse) oerversie heeft Tijl o.a. tot taak, er 's nachts over te waken dat geen enkele monnik de metten mist. Hij doet de hele kloostergemeenschap van de trap donderen om op z'n gemak te kunnen tellen. De | |
[pagina 179]
| |
‘zuiveraar’ vervangt dit door de gemelde smeurpartij in haard, lampetkan en bed, wat hij haalt uit het bijna-slotverhaal, waarin de stervende Tijl zijn hebzuchtige biechtvader naar geld doet graaien in een met drek gevulde kruik. Die schertsbiecht wordt in de nieuwe versie een goede biecht. Intussen heeft Uilenspiegel, na een dispuut met de waard over het gedrag van de vrouwen, Blankenberge verlaten en is hij naar Gent getrokken, waar hij ‘alle die Sotte (en van den duyvel uyt-gevonden) drachten, die hy de Vrouwlieden daer sagh dragen’ bespot, ‘met geblanckette aensichten, losse Sacken ende Reep-rocken seer onkuyschelyck verciert’, ja ‘oorsaek van 't verlies van ontallijcke sielen’ (hfst. 58-60). Na drie maanden teren en smeren te Gent geraakt zijn geld stilletjes opgebruikt, en vaart hij met de BargeGa naar voetnoot(12) naar Brugge, ‘daer hij oock veel opgepronckte kermis poppen sagh swieren langhs de kercken en straeten. En als de draek stekende van dit ongeurigh goet, is naer dat hy dry Weken binnen Brugge hem vermaeckt hadde, gevaeren naer Damme’ (hfst. 60). Tijl heeft in Damme ‘sulck een vermaeck in de ootmoedige dracht van die Vrouw-lieden, dat hy met hun wil leven en sterven’. Hij wordt marskramer, en spreekt er, zoals al gezegd, in zijn laatste levensdagen een goede biecht (hfst. 61). Na de begrafenis legt men op het graf ‘eenen steen (...) daer in ghekapt wierdt eenen Uyl hebbende eenen Spiegel onder zijn klauwen (...) ende lieten hem in de Parochiale Kercke van Damme, daer zynen Serck en Grafstede noch is. Eynde.’ Dit slot heeft al velen om de tuin geleid. Deze grafsteenbeschrijving is immers niet geïnspireerd door de zerk te Damme, maar is ongewijzigd overgenomen uit de oudere versie, de versie dus die in het slothoofdstuk de grafsteen van Tijl in het Noordduitse stadje Mölln be- | |
[pagina 180]
| |
Fig. 1
De grafsteen. De steenkapper die hem rond 1830 vernielde (Fr. Lefebure) en een amateur-archeoloog (J. Gailliard), allebei uit Brugge, hebben later bevestigd dat ze in bovenstaande reconstructieschets de grafsteen herkenden. De figuur met het boek aan de lessenaar (J. van Maerlant) vertoonde meer slijtage dan het tafereel met uil en spiegel, dat waarschijnlijk pas in 1725 is ingebeiteld. De randtekst is aangeduid met de beginwoorden van Maerlant's grafschrift. Eigenlijk ten onrechte daar een grafschrift voor Uilenspiegel in de plaats was gekomen - Ill. uit het hs. Timmery, Stadsbiblioteek Brugge, codex 600. | |
[pagina 181]
| |
schrijft. (Hier valt dan overigens ook uit af te leiden dat de zuiveraar niet met de plaatselijke situatie in Damme vertrouwd was.)
7. 1637, Brugge. De hoogbejaarde Jan Baptist van Belle (1550-1640), griffier en raadspensionaris van de stad Brugge, betoogt in het Latijn dat de grafsteen te Damme, recent in de actualiteit gekomen als het graf van Uilenspiegel, niets anders is dan het graf van de vergeten dichter Jacob van Maerlant. Reeds als kind, in 1556, heeft Van Belle die merkwaardige steen aandachtig geobserveerd. Na 1584, toen Brugge en Damme na jarenlange oorlog weer onder het gezag van de koning van Spanje kwamen, en de protestanten er wegtrokken, kwam Van Belle uit zijn vluchtoord Keulen terug, en deed in de kerk te Damme, waar de opstandige troepen lelijk hadden huisgehouden, de bewuste grafsteen reinigenGa naar voetnoot(13). Van Belle's verklaring is o.i. uitgelokt door de fatale ingreep op de steen: de (moeilijk leesbaar geworden) circumscriptie met het Latijnse grafschrift voor Maerlant is overgebeiteld met het (eveneens Latijnse) grafschrift voor Uilenspiegel. Is de nieuwe inscriptie ingekapt door een vakman die, rond 1630-36, betrokken was bij de vernieuwing van het hoogaltaar en van het H. Kruisaltaar in Damme's kerk, ter vervanging van altaren die onder de troebelen rond 1580 waren beschadigdGa naar voetnoot(14)? En wie was de pastoor onder wie Uilenspiegel op deze wijze bezit heeft genomen van Maerlants grafGa naar voetnoot(15)?
8. 1637 of kort erna, Antwerpen. Conrad Waumans en Jan Meyssens maken Tijl's ‘recht conterfytsel’ - zijn ‘authentiek portret’. Er komt een onderschrift bij dat de mensen twee dingen wil leren: dat Tijls graf zich in Damme bevindt, en dat het de volgende inscriptie draagt: ‘Sta Viator. Thylivm Ulenspiegel aspice sedentem et pro | |
[pagina 182]
| |
Fig. 2
Het “recht conterfytsel” door C. Waumans en J. Meyssens. Kopergravure. Overgenomen uit; A. Viaene, Maerlant in grafschrift en kroniek, Biekorf, 1962, 349. | |
[pagina 183]
| |
Ludij et Morologi salute Deum precare supplicē. Obiit an. 1301’ (met bijgevoegde vertaling: ‘Sta stil ghy die hier voorby gaet, siet hier Thyl Ylenspigel geseten, en bidt Godt voor de welvaert des snaeck en guichelaer, gestorven Anno 1301’. De latijnse tekst zegt eigenlijk dat Tijl zélf de toeschouwers smeekt om voor zijn zielerust te bidden. De prent toont een zittende Tijl omdat ook Tijls zgn. grafsteen er zo een toonde. Is van de middeleeuwse dichter Jacob van Maerlant nog méér in Tijl's ‘portret’ herkenbaar? Als Maerlant binnen een redelijk korte termijn op de steen is gegraveerd, en bijvoorbeeld niet, zoals Jos Dupont verzekerde, na 1464Ga naar voetnoot(16) mag met de gedachte worden gespeeld dat het door Waumans-Meyssens vervaardigde portret iets van Maerlant's uiterlijk afspiegelt! Zeker de aanwezigheid van het boek is door de Maerlant-figuur bepaald. Allicht ook de baard en de ernstige gelaatsuitdrukking. Ernstig? De man lijkt te glimlachen. Al wat lacht is een opwaarts golvend gedeelte van de snor boven de linker mondhoek. Wis het met corrector weg en Tijl kijkt zeer ernstig. Omdat hij geïnspireerd is door een grafsteenfiguur die de voorbijgangers smeekt om een gebed voor zijn zielerust. Welk belang moet worden gehecht aan zijn renaissancekostuum (eerste helft van de 16de eeuw)? Door de portrettekenaar gecostumeerd naar de mode van de jaren toen Uilenspiegel zijn eerste drukken beleefde? Of draait alles om het hoofddeksel (dat we herkennen in het aan Metsijs toegeschreven Paracelsus-portret), dat Tijl's portrettekenaar toeliet om een zotskap te doen uitpiepen onder de deftige mutsGa naar voetnoot(17)? 9. 1640, Antwerpen. Er verschijnt een nieuwe uitgave van de gezuiverde versie, nu niet meer onder de valse drukkersnaam Broer Jansz. De proloog draagt deze aanvulling: | |
[pagina 184]
| |
‘En op dat niemand mijne werken zoude bestraffen (lees: Om te ontsnappen aan censuur), zoo hebbe ik alle de schimpen en schampen op de geestelykheyd, de welke tot schandael van de Catholieke Religie dienden, verbetert, zoo daenig, dat een igelijck hem nu mag lesen, met vrij conscientie, zoo jong als oud, zoo geestelijk als weireldlijke. Maer dien schandaleusen Druk, den welke tot Amsterdam, bij Broer Jansz. op de nieuw-zijde achter de Burgwal in de Zilvere Kan gedrukt is, dien diend tot verergenisse en schandael van de goede Catholieken, overzulks men kan dien niet lesen, zonder syne ziele te bezwaeren’Ga naar voetnoot(18).
10. 1665 (waarschijnlijk) en 1666, Brugge en Damme. De Brugse jurist Nicolaas Rommel, aangesteld tot koninklijk commissaris voor de grensbepaling tussen de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden, is op zijn vele doortochten door Damme geërgerd door de volkstoeloop naar Tijl's grafGa naar voetnoot(19). Hij verspreidt een ‘vliegend blad’ - in het Nederlands, en niet, zoals sommige auteurs beweren, in het Latijn - om de mensen te leren dat de steen ten onrechte op Uilenspiegel's naam staat. Het betreft een vertaling van Van Belle's attestatie, ingeleid door de volgende beschrijving (op zijn vliegend blad van 1666): ‘Ghy siet, hoe hy zit, als eenen doctor, met eenen lessenaer, ende boeck, daer inne hy leest, met bril en aendachtigheyt. Eertyden stont daerby oock eenen Uyl, teecken van wackerheyt en wysheyt. Maer als d' onwetentheyt van den ouden tijdt, den lessenaer voor eenen spieghel, en daerby een uyl hebben gesien, hebben hem den naem van Uyl-Spieghel ghegheven’Ga naar voetnoot(20). Rommel schrijft hier dat vóór zijn tijd op de steen een uil te zien is geweest. Dat denkt hij helemaal ten onrech- | |
[pagina 185]
| |
te, misleid door het volksboek dat vertelt dat op Uilenspiegel graf een uil was ingebeiteld. Op de grafsteen in Mölln! In tegenstelling tot wat algemeen wordt aangenomen is Rommel dus geen ooggetuige van die uil op de Damse steen. Hij geeft juist te kennen dat hij er zo'n uil niet heeft gezien. Ook Van Belle repte niet van die vogel, en hij had de bedoeling om de grafsteen zo exact mogelijk te beschrijven. Op grond van Van Belle's verslag weten we dus dat ook honderd jaar vóór Rommel volstrekt geen sprake was van een uil op die grafsteen. Aangezien de traditionele verklaring voor de grafwissel Maerlant - Uilenspiegel juist die uil-afbeelding als vertrekpunt heeft, staat de onbevooroordeelde waarnemer niets anders te doen, dan die ondeugdelijke verklaring in haar geheel af te zweren. Een uil zal nà Rommels' dagen in de grafsteen worden gebeiteld. Mogelijk in 1725, ter gelegenheid van de overbrenging van onder de toren naar het koor.
Slotbeschouwing - De Nederlandstalige Uilenspiegel is rond 1630 gefatsoeneerd naar de eis van de kerkelijke censuur. Geestelijken met een minnares vlogen er dus uit. De drek- en urineproduktie daarentegen bleef (bijna) onverkort verzekerd. Aanbod wordt nu eenmaal door de vraag bepaald. Een ietwat gegeneerde toestemming blijft dan ook vanaf 1640 op de uitgaven prijken, nadat eerst gepoogd was om de Broer Jansz.-exemplaren uit het Noorden onderduims te bestrijden met valse Broer Jansz'en van perfecte uiterlijke gelijkenis. Die uiterlijke gelijkenis zou na 1640 nog enkele eeuwen blijven meegaan - met de omslag die de lezer een uil toespiegelt.
De geboren Duitser Uilenspiegel kwam in die ‘gezuiverde’ versie in Damme terecht, en stierf er ook, omdat het graf van Jacob van Maerlant, in de 17de eeuw een zo goed als vergeten schrijver, in de Onze-Lieve-Vrouwekerk aldaar het jaartal 1301 als sterfjaar vermeldde (zij het dan via een vrij cryptisch grafschrift), een sterfjaar dat overeenkwam met wat men meende te lezen in sommige Uilenspiegeldrukken. | |
[pagina 186]
| |
Dit agrarische Damme concretiseerde in de ogen van de onbekende epurator een samenleving die aan het steedse zedenbederf ontsnapt. De ideale locatie voor een katharsis onder de vorm van het sacrament van de biecht. Een biecht in contrareformatietrant, ontdaan van de grofdesacraliserende context uit de oorspronkelijke Nederlandse versie. Zonder de biechtvader dus die naar geld graait (en met zijn hand in iets geheel anders terecht komt). Graag meegenomen was misschien de toevallige symboolbetekenis van een Damme dat gedurende de pas voorbije decennia was omgebouwd tot een vestingstad ter verdediging van de katolieke Spaanse Nederlanden. De oorlog met het afgescheurde Noorden zou dan toch weldra - vanaf 1648 - tot het verleden behoren. De begraafplaats Damme garandeerde uiteindelijk de leeslustigen dat ze de getolereerde versie in handen hadden. Zo mag Uilenspiegel van Damme de Uilenspiegel van de Contrareformatie worden genoemd. Het gaat dan natuurlijk over de schavuit die in Damme zijn graf heeft (gehad). Niet over die andere, die er van Charles de Coster zijn wieg zou krijgen, en die de twee en een halve eeuw censuur met wereldwijde weerklank heeft gewroken. J. Huyghebaert |
|