Het woord tanneel
In Biekorf 1989, blz. 216-217 en 1994, blz. 430-431 wordt gehandeld over het oude woord tanneel. In zijn eerste bijdrage schrijft L. Van Acker, dat het woord nergens geboekt is, in de tweede: ‘Maar tanneel staat in geen woordenboeken of glossaria opgegeven’. Maar het woord staat wel degelijk in een woordenboek, nog wel in het grootste woordenboek waarover we voor het Nederlands beschikken, nl. in het WNT, het Woordenboek der nederlandsche Taal. In het 9de deel (1934) wordt i.v. tanneel verwezen naar tooneel.
Het woord tooneel komt met de varianten tan(n)eel, tenneel, tonneel voor in deel X (1960) en wordt er behandeld over de kolommen 1229-1243. De variant tanneel met a is niet verwonderlijk. Het is een van de vele voorbeelden van voortonig versterkte vocaal in vreemde woorden, vgl. Wvl. bagine ‘begijn’, arloozje ‘horloge’, accasie ‘occasie’, maziek ‘muziek’, of arduin uit orduun, kantoor uit comptoir, karwei uit corvée.
Het woord toneel, Middennederlands ook tineel, gaat terug op Oudfrans tinel. De vorm toneel met o is gedeeltelijk te verklaren door de voortonige positie van de klinker - zoals in tanneel - en door associatie met het werkwoord tonen, omdat gedacht werd aan stellage, het podium waarop iets ‘vertoond’ werd. het Ofr. tinel betekende achtereenvolgens ‘eetzaal voor het gevolg; gevolg, hofstoet; hof, open tafel, receptie, plechtige bijeenkomst’. Bij de 15de- en 16de-eeuwse rederijkerswedstrijden zat het bestuur van de organiserende kamer op het podium’. De deelnemende kamers gaven hun voorstelling voor het podium. Later werd de opvoering op het podium zelf gegeven. Zo evolueerde de betekenis ‘estrade, tribune’ naar die van ‘podium, Buhne, stellage waarop de voorstelling gegeven wordt’. Aangezien tot in de 16de eeuw het podium en het decor één vast getimmerte waren, kreeg toneel ook