Nijverheid te Torhout in 1807
Fraeys, maire van Torhout, zond op 17 januari 1807 een opgave van de industrie in zijn stad aan de prefect van het Leiedepartement (Rijksarch. Brugge, Fr. Arch., nr. 2.866).
Torhout was een centrum van het handgeweven lijnwaad. De lijnwaden geweven in Torhout waren très fortes mais pas fines. In de handel werden ze 6/4 (zeskwart) geheten. Er werden toen in Torhout ook al quelques toiles dites d'hollande aangemaakt.
Twee Torhoutse linnenfabrikanten waren sinds enkele tijd siamoises et quelques coatings en laine aan het weven. De wol van deze coatings kwam waarschijnlijk van de fabriek van Laloy uit Beselare, waar er merinoswol uit Zonnebeke werd verwerkt (Biekorf 1974, blz. 71). De hele onderneming zal niets meer dan een experiment uit de Franse Tijd geweest zijn.
Verder telde Torhout twee distillerieën van jenever à la manière hollandaise en twee leerlooierijen, waarvan de ene volgens de maire behoorde tot des plus fortes du département, maar beiden werkten nog volgens ouderwetse methodes.
De bekende en beroemde Torhoutse pottenbakkerijen zijn vertegenwoordigd met drie bedrijfjes, waarvan er vooral twee zijn die in de kwaliteit van hun producten de laatste jaren fel vooruit zijn gegaan.
Omwille van deze industriële activiteiten meende de maire van Torhout dan ook een handelskamer te mogen aanvragen voor zijn stad. Maar deze wens werd natuurlijk niet ingewilligd. De opgave van Torhout wijst er toch op dat die stad een zeker economisch belang had en dat er nog enige ondernemingsgeest leefde.
L.V.A.