Biekorf. Jaargang 94
(1994)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 387]
| |
Andreas Hoius' sterfjaar (met een noot over zijn familie)In de geschiedenis van het Brugse humanisme is Andreas Houis geen onbekende. Zijn bio- en bibliografie werden vele jaren terug opgesteld door De Schrevel in zijn historisch overzicht van het Seminarie van Brugge, door Roersch in de Biographie Nationale en door Bakelants in een studie over Bultelius, een Iepers dichter en vriend van Hoius. Door een nieuwe lectuur van het werk van de Bruggeling en door de vondst van enkele onuitgegeven brieven uit de nalatenschap van Olivier Vredius, bewaard in de Koninklijke Bibliotheek te BrusselGa naar voetnoot(1), kunnen we het beeld van Hoius nu wat scherper stellenGa naar voetnoot(2). Hier wil ik vooral even blijven stilstaan bij het gezin van Hoius en het traditioneel vermelde sterfjaar corrigeren.
Wellicht is het nuttig eerst leven en werken van Hoius kort in herinnering te brengen. Andries Hoye of Van Hoye stamde uit een bescheiden milieu; zijn vader heette Adriaan; zijn grootvader langs moederszijde was naar alle waarschijnlijkheid een ParijzenaarGa naar voetnoot(3). Andreas werd geboren te Brugge op 28 november 1551 en er gedoopt op 29 november, daags voor de feestdag van de H. Andreas, aan wie hij zijn voornaam te danken had. De jonge Hoius werd in 1561 refectionaal van Sint-Donaas; het kapittel ondersteunde hem later nog financieel, toen hij van 1567 tot 1570 te Leuven studeerde voor het diploma van magister artium. Van 1570 tot 1573 gaf Hoius les te Brugge. Zijn talent werd onderkend door deken Pamelius, die hem betrok bij zijn wetenschappelijke uitgaven van Kerkvaders en hem in 1573 of 1574 hielp aan een betrekking als docent in Atrecht (Arras). Heel waarschijnlijk kwam Hoius eerst terecht in de Latijnse school van Antoon de Meyere (1527-1597), een neefje van Jacob de Meyere, uitgever van diens werken en tevens dichter; later gaf Andreas les aan het recent opgestarte klein seminarie van Atrecht. Tij- | |
[pagina 388]
| |
dens zijn verblijf in de bisschoppelijke stad knoopte Hoius betrekkingen aan met lokale dichters, de graecus Iohannes Silvius (Dubois), die in 1571 een Griekse bundel bij Plantin had laten drukken, en de religieuze dichter Robertus Obrizius, kanunnik te Atrecht, overleden in 1584, die hem introduceerde bij de abt van de Sint-Vaastabdij aldaar, Jean Sarrazin, een mecenas van de dichters in de oude talen. Van 1583 tot 1593 was Hoius dan verbonden aan een van de twee (we weten niet welke) Latijnse scholen van Bethuin (Béthune). Voor zijn literaire en professionele carrière was dit een vruchtbaar decennium: hij maakte deel uit van een cenakel van dichters die hem aanmoedigden met eigen werk naar buiten te treden; ze waren allen erg gegrepen door het Grieks en door religieuze poëzie; hun pen diende het katholicisme tegen de oprukkende geuzen. Hoius' boezemvriend in Bethuin was Franciscus Moschus of Leveau uit Nijvel, die omtrent 1588 pastoor werd van Armentières en in 1609 overleed; hij was een beroemd predikant en een vaardig verzenmaker. Maar zijn mecenas was ontegenzeggelijk de rijke arts en humanist uit Bethuin, Federicus Jamotius (Jamot, ca. 1530-1620), die nog in Parijs had gestudeerd bij de grote Jean Dorat en thans in Bethuin Griekse oden naar het voorbeeld van Pindarus dichtteGa naar voetnoot(4); gesteund werd de Bruggeling wellicht ook door Gulielmus Varlincurius (Guillaume de Warlincourt), een edelman en schatbewaarder van Bethuin, wiens gelegenheidsverzen enige bekendheid genoten. In 1584 verscheen te Parijs Pamelius' baanbrekende Tertullianus-editie, met daarin een artikel van Hoius over het taaleigen van de Kerkvader. In 1587 publiceerde Hoius in Dowaai (Douai) twee Latijnse tragedies die hij in Bethuin had laten opvoerenGa naar voetnoot(5). In 1593 kwamen Jamotius' fraai verzorgde Poematia van de persen van de Officina Plantiniana; ze bevatten een hele reeks Latijnse versvertalingen van Hoius. In hetzelfde jaar 1593 werd Hoius benoemd tot hoogleraar aan de katholieke universiteit van Dowaai; hij doceerde er Grieks, Latijn en | |
[pagina 389]
| |
geschiedenis. Hij werd vrijwel zeker tweemaal rector, in 1624 en in 1627Ga naar voetnoot(6). Tot zijn studenten hoorden jongeren die een schitterende reputatie zouden verwerven, b.v. Antonius Sanderus, Valerius Andreas, Justus Rycquius en Justus de Harduwijn, tot zijn kennissenkring de befaamde Franse humanist Nicolas-Claude Fabri de PeirescGa naar voetnoot(7) en Hoius' Leuvense collega Justus Lipsius - om maar die twee te noemen.
Zuiver wetenschappelijk werk lag de hoogleraar niet zo goed; er is geen kritische uitgave van een klassiek auteur waaraan Hoius' naam verbonden blijft. Zijn kwaliteiten lagen eerder op het vlak van de compilatie, het essay en de religieuze polemiek; daarnaast was hij een degelijk dichter: in 1598 zag te Dowaai zijn Latijnse parafrase van het boek Ezechiël in zes boeken hexameters, zijn poëtisch meesterwerk, het lichtGa naar voetnoot(8); de hoogleraar vervaardigde ook talrijke gelegenheidsverzen, Latijnse en Griekse, b.v. voor de twee belangrijkste dichtbundels van Justus de HarduwijnGa naar voetnoot(9). Afgezien hiervan stelde hij een status quaestionis op van de correcte uitspraak van de antieke talenGa naar voetnoot(10) en een compendium van de wereldgeschiedenisGa naar voetnoot(11), beide voor zijn studenten. Hij schreef korte historische schetsen van Atrecht, Bethuin en Dowaai. Als fervent bewonderaar van Lipsius bracht hij niet alleen een vervolg op diens Somnium, handelend over zin en onzin van het filologisch bedrijf, maar gaf hij ook zelf een Menippeïsche satire in druk, waarin hij het Franse koningshuis over de hekel haalde en het Habsburgse vorstenhuis verdedigdeGa naar voetnoot(12). Tenslotte vertaalde hij ook enkele vrome werken uit de volkstaal naar het Latijn.
De in Brussel bewaarde correspondentie geeft ons een idee van de relaties die Hoius in Dowaai onderhield met het Brugse. Vanaf 1598 had hij briefcontacten met Lucas Wyngaerdus, magistraat van het Brugse Vrije en enthousiast hellenist; hij bezorgde hem enkele epigrammen ter ere van de diplomaat | |
[pagina 390]
| |
en humanist Busbequius, een familielid van Wyngaerdus' vrouwGa naar voetnoot(13). In 1623 begon Hoius te corresponderen met de humanist, historicus en jurist Olivier de Wree (1596-1652); de Wree vermoedde dat Hoius heel wat interessante Griekse boeken bezat en wenste te weten welke; daarop ontspon zich een jarenlange briefwisseling die getuigt van echte vriendschapGa naar voetnoot(14). Bij gelegenheid vroeg Hoius Vredius bepaalde mensen in Brugge te groeten, b.v. kanunnik Blootagrius (Blootacker, † 1630), die zijn sporen had verdiend in de Latijnse poëzie en zelfs een oud-leerling wordt genoemd van HoiusGa naar voetnoot(15), en de humanist en natuurkundige Anselmus De Boodt (1550-1632)Ga naar voetnoot(16). In 1618 bevond Hoius zich nog eens in Brugge; hij onderhield er zich zeker met Hendrik vanden Zype (Zypaeus), de abt van Sint-AndriesGa naar voetnoot(17). Ongetwijfeld zijn er tal van andere contacten met Brugge geweest.
Hoius is naar alle waarschijnlijkheid in Bethuin in het huwelijk getreden. De naam van zijn vrouw kennen we maar dankzij de titel van één gedichtje in een haast onvindbaar bundeltje; zij wordt in dat vers Maria Wambebekia genoemdGa naar voetnoot(18). Zou het denkbaar zijn dat zij ook uit Brugge stamde? De naam Van Bambeke kwam er dikwijls voor. Hoe dan ook, Hoius is uiterlijk in 1584 met haar getrouwd. Uit een in 1587 gepubliceerd vers blijkt dan weer dat Hoius' oudste zoon op 28 november 1584 werd geboren, net op dezelfde dag als zijn vader; ook hij werd op 29 november gedoopt en kreeg de naam Andries - niet Franciscus, zoals de vroegere biografen vermelden. Peter was de dichter Franciscus Moschus, Hoius' goede vriend, die ermee instemde dat Andreas' zoon niet naar de peter werd genoemd; meter was Barbara Proven-PlanckeGa naar voetnoot(19). Andreas jr. leefde maar anderhalf jaar; | |
[pagina 391]
| |
bij zijn dood in 1586 was er al een tweede zoon, Timotheus; die trad later bij de Franse oratorianen in, was een tijd secretaris van Jacob Boonen, aartsbisschop van MechelenGa naar voetnoot(20), en volgde zijn vader op als hoogleraar aan de universiteit van DowaaiGa naar voetnoot(21); in januari 1641 was hij nog in levenGa naar voetnoot(22); in het spoor van zijn vader beoefende hij de Latijnse dichtkunstGa naar voetnoot(23); hij correspondeerde met de beroemde filoloog Isaac CasaubonGa naar voetnoot(24). In het rouwdichtje over Andries jr. is er ook sprake van de andere kinderen van Hoius, geboren vóór 1595: Philippus en Hadriana. Filips Van Hoye, die in 1629 nog in leven was, bekwaamde zich misschien in de schilderkunst bij RubensGa naar voetnoot(25). Hadriana Van Hoye huwde met een schepen van Dowaai; in de zomer van 1629 kreeg ze een zoon; in 1640 was ze weduwe; in januari 1641 was ze nog in leven en verbleef ze (sinds november 1640) in BruggeGa naar voetnoot(26). Andreas Hoius zelf was weduwnaar sinds 2 augustus 1602; in de tweede helft van die maand deelde hij het nieuws mee aan Wyngaerdus en voegde er volgend vers aan toe: ‘Alle belangstelling voor de studie is weg door de pijn om de dood van mijn vrouw.
Ach, vrouw, ontrukt aan je man, zo ongelukkig nu!
Door je dood, vrouw, is voor mij de zoetheid van het leven heel en al stuk,
samen met jou is gans ons huis begraven.
Samen met jou is alles wat me vreugde schonk in 't leven aan zijn einde gekomen,
want jouw tedere liefde deed ze ontstaan.
Je dood heeft de belangstelling voor de studie, alles wat een feest was voor mijn geest,
uit elke vezel van mijn ziel verdreven’.Ga naar voetnoot(27)
Hoius heeft zijn vrouw zeer lang overleefd. Zijn biografen schrijven dat hij in 1631 gestorven is, maar kunnen geen bewijzen voorleggen. In werkelijkheid is dit jaar onhoudbaar. | |
[pagina 392]
| |
In 1631, 1632 en 1633 vinden we Hoius' naam nog onder liminaire verzen van nieuwe publikatiesGa naar voetnoot(28). Bovendien schreef Justus Lipsius' opvolger te Leuven, Erycius Puteanus, op 8 oktober 1632 nog aan Hoius om hem te danken voor zijn kroniek van de wereldgeschiedenis, hem bezorgd door Timotheus HoiusGa naar voetnoot(29). Het juiste sterfjaar kan afgeleid worden uit een brief van Timotheus Hoius aan Andreas' oude vriend Vredius, gedateerd 25 november 1640: daarin deelt hij Vredius mee dat hij al vijf jaar hoogleraart in Dowaai en dat hij benoemd werd vijf dagen vóór zijn vader plots gestorven isGa naar voetnoot(30). Andreas Hoius is dus in 1635 overleden, op vierentachtigjarige leeftijd. Dirk Sacré |
|