Drie late Brugse rederijkers (Vraagw. 1994, blz. 207)
De prijswinnende schrijvers van een rouwdicht te Brugge in 1821, naar wie gevraagd wordt in Biekorf, behoorden tot de late rederijkerij. Sebastiaan Verbrugge, die schuilging achter de vaste kenzin Gunst baert Nyd, was sinds 25 mei 1788 lid van de aloude plaatselijke rederijkerskamer der Drie Sanctinnen. Ruim drie decennia later nam hij nog altijd vlijtig deel aan de dichtwedstrijden die vooral de Maatschappij van Rym en Reden ‘Kunst en Eendragt’ (een uitloper van de kamer Slaet d'oog op Christi Kruys) toen met Hollandse overheidssteun organiseerde. Informatie hierover bieden de lokale kranten van die tijd.
Jacob Callebert (kenzin: Kent u zelven) was een steunpilaar bij de Drie Sanctinnen, waar hij in de jaren 1812-1817 de jaarlijkse berijmde Nieuwjaer-wensch voor hoofdman Maximiliaan de Peellaert schreef. Van zijn hand zijn ook twee lofdichten in Susanna, ‘heldendicht in vyf deelen’ dat de Brugse kleermaker Antoon Ysenbrant in 1818 publiceerde. Callebert werd om zijn gering schrijftalent door een zekere Jan Taalvriend in mei 1818 bespot in de Nieuwe Gazette van Brugge.
J.L. van Caster (kenzin: Hoop doet leven) wordt in hetzelfde blad (19 juni 1823) voorgesteld als de stichter van de maatschappij voor uitgalming (declamatie) Yver en Broedermin. Een nieuwe fase in de geschiedenis van het literair bedrijf in de Zuidelijke Nederlanden: rond 1820 ontstaan in Vlaanderen de eerste declamatiegenootschappen (voor de lager geschoolden) evenals de eerste genootschappen voor beoefening van taal- en letterkunde, literaire academies in miniatuur (voor de hoger geschoolden). Zo'n literair genootschap was te Brugge de maatschappij Eendragt en Vaderlandsliefde, gesticht in 1819. Zowel die declamatie- als die literatuurgenootschappen waaiden bij ons over uit de Noordelijke Nederlanden.
J. Huyghebaert