Biekorf. Jaargang 94
(1994)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 294]
| |
De abdij van Eversam in het begin van de 18de eeuwDe abdij van Eversam te Stavele kreeg in het Monasticon belge een tamelijk uitvoerige notitieGa naar voetnoot(1). Niettemin zijn er voor de periode der laatste decennia niet zo veel concrete gegevens beschikbaar over de abdij in het algemeen, over de proosten of abtenGa naar voetnoot(2) en over de bijzonderste gebeurtenissen die Eversam beroerden tot aan de opheffing in 1797.
De religieuzen uit Eversam die over hun eigen abdij berichten of kronieken nalieten zijn immers op één hand te tellen. De voornaamste is Geraard de Meestere (17de eeuw)Ga naar voetnoot(3). Verhalende bronnen uit de 18de eeuw zijn voorlopig niet voorhanden.
Eén der kanunniken van Eversam, Ildefons Bervoets, heeft wél iets over zijn abdij aan het papier toevertrouwd. Nochtans wordt hij nergens in het Monasticon aangehaald of vernoemd als auteur. Bervoets was niettemin een rasechte kroniekschrijver. Hij stelde 13 stevige delen samen van een algemene wereldkroniek over alle mogelijke politieke en militaire gebeurtenissen die hem ter ore kwamen. Honderden bladzijden heeft hij gevuld met de beschrijvingen van veldslagen, met gedetailleerde bepalingen uit vredesverdragen, met familienieuwsjes van prinsen en koningen, kortom met alles wat maar te vernemen viel en hem belangrijk leek. Het is een aaneenschrijverij geworden als een soort dagblad uit die tijd. Waar hij zijn gegevens vandaan haalde weten we niet. Misschien wel uit een of ander nieuwsblad dat hij nauwgezet excerpeerde en dan achteraf chronologisch ordende en zonder verdere persoonlijke inbreng afschreef in zijn memorieboeken. Alleen al de titel laat vermoeden dat we hier te maken hebben met iemand die een soort eigentijdse wereldkroniek wilde aanleggen. De wijdlopige titel luidt namelijk: Historie der historien ofte de ziele der gheschiedenissen beghinnende | |
[pagina 295]
| |
van het jaer ons Heeren 1700. Deze 13 boeken die gegevens bevatten vanaf het jaar 1700 tot in 1734 (het jaar van zijn overlijden?) worden bewaard in de Universiteitsbibliotheek te GentGa naar voetnoot(4).
Tot onze verwondering heeft de compilator die Bervoets was, hier en daar, heel onverwacht en onvoorzien, bepaalde nauwkeurige inlichtingen over zijn abten en zijn abdij opgenomen te midden van de vele langdradige nieuwsjes die hij in zijn Gheschiedenissen ten beste gaf. Om die reden diende Bervoets eigenlijk al vermeld te worden in het Monasticon als kroniekschrijver van Eversam voor de periode 1700-1734. Maar niemand zal wel ooit gedacht hebben in die reeks boeken belangrijke historische aantekeningen te vinden over de abdij van Eversam! Zijn getuigenissen hebben de waarde van een ooggetuigeverslag en zijn op alle punten aanvaardbaar omdat hij zonder commentaar of vooringenomenheid enkele belangrijke gegevens objectief te boek heeft gesteld. Daarom geven we iets weer uit zijn notities over Eversam in de eerste jaren van 1700, die onder Frans bewind een beroerde tijd was wegens de Spaanse Successieoorlog.
* * *
De abdij der kanunniken van Sint-Augustinus van Eversam had onder het lange abbatiaat van Antoon GhesquièreGa naar voetnoot(5) een ware heropstanding beleefdGa naar voetnoot(6). De 46 jaar dat deze abt Eversam met vaste maar voorzichtige hand had geleid waren een zegen geweest. Oude schulden waren grotendeels afgelost, eigendommen werden aangekocht, de tienden-, de pacht- en de visrechten der abdij werden gevrijwaard, de vrede onder de monniken was weergekeerd in plaats van de tweedracht die Eversam teisterde in het midden van de 17de eeuw. In 1700 was het aantal religieuzen gestegen tot 17Ga naar voetnoot(7). In 1690 eindelijk kon getuigd worden dat het laatste gebouw van de voormalige abdij volledig hersteld en terug opgericht | |
[pagina 296]
| |
was in zijn vroegere luisterGa naar voetnoot(8).
Ook op het intellectuele en het spirituele vlak kende Eversam een bloeiperiode. De gewijde wetenschappen werden er gedoceerd door specialisten van buiten de abdij. Het waren vooral de paters dominikanen die aangezocht werden om aan de jonge religieuzen lessen en vorming te geven. Pater Reginald de Vroe, lic. theol., was vóór 1707 professor in de abdijGa naar voetnoot(9). Zijn medebroeder pater Henricus Clement, doctor in de godgeleerdheid, doceerde er in 1707 de theologie. Toen de Ieperse bisschop Martin de Ratabon, een fransman die zijn mijter te danken had aan de Zonnekoning, Eversam in 1695 bezocht, was hij in zijn visitatieverslag dan ook een en al lof over de abt en de hele kloostergemeenschapGa naar voetnoot(10).
Onder de Franse bezetting van Lodewijk XIV werd abt Ghesquière meer dan eens geconfronteerd met de hebzucht van de Franse koning, die abdijen en kloosters uit zijn overwonnen gebieden vaak belangrijke financiële aderlatingen deed ondergaan. In 1693 had Ghesquière, samen met alle abten en proosten uit het bisdom Ieper, de afkoopsom van het beruchte Franse economaat ondertekendGa naar voetnoot(11). Nog hetzelfde jaar had de abdij 2.500 pond bijgedragen in een don gratuit die Lodewijk XIV van de kloosters had afgedwongen. Op de bijdrage van de abdij van Sint-Winoksbergen na waren de 2.500 pond van Stavele de hoogste. De naburige abdijen van Lo en Veurne droegen respectievelijk 2.250 en 1.300 pond afGa naar voetnoot(12). Eversam had dus de naam er goed voor te staan en te verkeren in een gezonde financiële situatie.
De laatste jaren van zijn bestuur, nl. in 1701 had abt Ghesquière nog de abdijkerk prachtig laten restaureren, vooral | |
[pagina 297]
| |
volmaeckt hebbende den tooren ende de voorkerke van deselve abdye. Als een kroon op het werk liet hij het koorgestoelte vernieuwen met ghestoelten seer konstigh ghemaeckt ende ghesneden met alle soorten van festonen, figuren, cherubynen, instrumenten der musijcke dewelke in deselve abdye floreerdenGa naar voetnoot(13), ende alles wat men in sulck een werck fraeys kan maeken, soo dat in gheen abdye ofte kercke daer ontrent schoonder ofte konstigher ghestoelten alsdan waeren te vinden. De beschrijving van Bervoets wijst in de richting van een rijk barok beeldhouwwerk. Jammer genoeg vergat hij de naam van de beeldsnijder mede te delen.
Eind februari 1702 liet de abt een nieuwe marmeren vloer plaatsen in het koor van de abdijkerk, seer schoon ende konstelijck gheleijdt.
Het jaar daarop konden de afgestorven religieuzen weer in de abdijkerk begraven worden, alsoo men van te voren de religieusen ghewoon was te begraven in den pant, ghelyck ghetuyghen de grafsteenen die in de selve te lesen zijn. De eerste die zijn marmeren grafzerk in de kerk kreeg in november 1704 was Antonius BuretGa naar voetnoot(14). Boven zijn graf had Petrus De Wolf, religieus van Eversam en pastoor van Hoogstade, op zijn kosten een zerk laten leggen van 4 voet in syn viercant. In maart 1705 volgde Gaudentius Joets van Steen voorde, amper 29 jaar oud. Deze had zelf een latijns opschrift voor zijn grafsteen opgesteldGa naar voetnoot(15). Zijn zerk was 6 voeten in de langhde en 4 in de breedte.
In april 1705 werd nogmaals een gebouw voltooid, namelijk het schoon ghebouw staende tusschen het prelaets quartier ende de kercke ten westen. Hiermee was het bouwprogramma van abt Ghesquière volledig uitgevoerd. Het getuigt van de voorspoedige toestand waarin Eversam zich rond die tijd bevond.
De oorlogsfeiten eisten evenwel opnieuw hun tol op, want vanaf het midden van 1706 geraakte Veurne-Ambacht weer | |
[pagina 298]
| |
volop betrokken in het krijgsgewoel van de Spaanse SuccessieoorlogGa naar voetnoot(16). De goederen der abdij in Frankrijk waren weldra door plundering der Franse troepen verloren en op zeker ogenblik had de abdij moeite om op tijd haar belastingen te betalenGa naar voetnoot(17).
Abt Ghesquière vierde halfweg 1707, onder de bedreiging van het beginnende oorlogsrumoer, zijn gouden priesterjubileum. Deze zachtzinnige prelaat was zeer geliefd door zijn religieuzen en zijn jubileum werd dan ook uitbundig gevierd. Bervoets schrijft dat de heeren der abdye voor deze gelegenheid een lang lofdicht samenstelden dat aldus begon: SUrgas eVersaM sUrgas, per JUbILata sUrgas,
JUbILa praeLato Det noVa qUisqUe tUoGa naar voetnoot(18).
Bervoets voegde eraan toe dat yder disticum van het selve lofdicht was een iaerschrift. De twee door hem geciteerde eerste verzen geven het jaartal 1655 op. Vermoedelijk wilde men hiermee een belangrijke datum uit het kloosterleven van de abt memoreren. Zo zullen dan de overige verzen van dit lofdicht, twee aan twee, de bijzonderste data uit zijn leven in de abdij weergegeven hebben om te eindigen met een vers dat na samentelling het jubeljaar 1707 vormde.
De vreugde kon niet op. Rond de tijd van zijn priesterjubileum had de abt-jubilaris nog in weerwil van de verslechterde financiële toestand, twee nieuwe altaren besteld voor zijn abdijkerk. Het waren twee prachtige stukken, seer konstigh ghemaeckt ende verciert met beeldesnyderye soo posteuren, festonnen als cherubinen, etc., dus iets in de trant van het (barokke?) houten koorgestoelte uit 1701.
Maar abt Ghesquière heeft zijn twee nieuwe altaren niet meer gezien, want hij stierf reeds op 18 augustus 1707 en de altaren konden pas geleverd en geplaatst worden begin oktober 1707. Zes weken naeen driemaal daags een halfuur lang werd voor hem over dood geluid met de grootste klok der abdij. De teraardebestelling had plaats op 20 augustus 1707 en de lijkdienst werd geleid door Judocus David; abt van Lo. | |
[pagina 299]
| |
Abt Ghesquière, die door alle kanunikken van Eversam oprecht betreurd werd, had zijn abdij 46 jaar lang bestuurd; hij is gheleijdt geweest in het midden van het sanctuarium voor het midden van den hooghen autaer.
Midden het oorlogsgeweld en de schermutselingen der troepen, die ook al meermalen in de omgeving van Eversam verschenen waren, werd er op 22 september 1707 een nieuwe abt verkozen. 19 religieuzen namen deel aan de stemming. Kanunnik Adolf Baroudt kwam na één stemronde als eerste uit de bus. Hij was econoom en ontvanger van de abdij geweest en jaren lang was hij de rechterhand van de oude abt Ghesquière.
De verkiezing was dus zonder moeilijkheden en zeer vlot verlopen. Koning Lodewijk XIV had zich intussen het benoemingsrecht in de abdijen toegeëigend en het voorstel om Baroudt tot proost te benoemen werd daarom onverwijld naar Parijs doorgezonden. Al op 7 oktober daarna kwamen in Eversam officieus de eerste maeren toe dat de verkiezing van Baroudt goedgekeurd wasGa naar voetnoot(19). In de abdij was men wel van het nieuws op de hoogte gebracht, maar de eerste officiële bevestiging kwam pas enige dagen later binnen, en wel door de paryssche gazette, alwaer onder ander promotien en dan nog in zeer gebrekkige taal te lezen stond: pour l'abaije d'ervasen (sic) don Barout.
Enkele dagen nadien stuurde Mgr. de Ratabon, bisschop van Ieper, het officiële bericht naar de abdij door. Gelijktijdig deelde ook een brief van den heer de Casteja, commandant van Veuren, hetzelfde goede nieuws in Eversam mee. Lodewijk XIV liet dus niet alleen de bisschop op de hoogte brengen van zijn beslissing, maar eveneens de militaire gouverneur van het gebied waar de abdij onder ressorteerde!
Voor Eversam stond de hemel nu blauw; geen vuiltje was er nog aan de lucht, toen op 13 december 1707, een paar weken na al die officiële bedoeningen een brief te Stavele arriveerde van de bisschop van Ieper. Wij laten onze kroniekschrijver aan het woord; hij vertolkt de ontsteltenis die de abdij overkwam. Den 13 deser maent... soo hebben wy ghevonden het fenyn in den steert ende ghevonden dat de droefheyt bezit het uyterste van de blijdtschap, want dien dagh hadde | |
[pagina 300]
| |
den heer Adolphus Baroudt, prelaet ghedenommeert, ontfanghen een brief van den heer Martinus de Ratabon, bisschop van Ypre, den welcken was inhoudende dat den coninck van Vranckrijck onze abdye verobligeerde van iaerlicks te betalen aen een sekeren heer Goutier ons onbekent een pensioen sonder expressie van de somme, het gonne groote verwonderinghe ende verbaestheyt veroorsaekte.
De abdij stond er naar buiten uit wel financieel gezond voor, maar de recente oorlogsgebeurtenissen hadden al een heel stuk van het abdijdomein aangetast en de inkomsten naar omlaag getrokken. Een zwaar en onnuttig pensioen op kosten van de abdij aan een totaal onbekende Fransman kon er niet af! De nonchalance, zeg maar de brutaliteit, waarmee dit abdijbrood werd opgevorderd, en waarvan zelfs voorlopig het gevraagde bedrag nog niet eens werd medegedeeld, kwam als een onweer de hemel over Eversam verduisteren.
Op 18 december kon bisschop de Ratabon eindelijk laten weten dat het le Roi très Chrétien behaagd had dit pensioen vast te stellen op 1.300 Franse guldens per jaar, welcke somme excessif was, considererende de goederen ofte incommen van onse abdye. Eigenlijk was een pensioen bij een abtswijding toen niet zo uitzonderlijk, maar Eversam had tot hiertoe, door het buitengewoon lange abbatiaat van de overleden abt, nog nooit te maken gehad met deze vorm van gelegaliseerde Franse afschuimerij.
Het pensioen van Eversam was zwaar, maar er zijn gevallen bekend die even zwaar vallen en waartegen protest niets uithaaldeGa naar voetnoot(20). In 1681 had le Roi soleil aan de abdij van Voormezele een jaarpensioen van 1.500 pond opgelegd ten voordele van een priester uit het bisdom Arras, en dezelfde abdij kreeg in 1702 een fransman als commandataire abt toegewezen, die de abdij aan de rand van de afgrond bracht. De abdijen en kloosters werden door de Fransen bezwaard met abdijbroden, lijfrenten, dons gratuits, commandataire oversten en andere narigheden die vaak zo noodlottig uitvielen dat het voortbestaan van de kloostergemeenschap er ernstig in gevaar werd door gebracht. De 1.300 franse guldens, of 2.600 pond, waren dus zoals Ildefons Bervoets opgeeft, inderdaad wel excessif, maar in die jaren eerder als normaal te beschouwen. | |
[pagina 301]
| |
's Anderendaags reeds vergaderde het kapittel in Eversam en werd zonder dralen besloten kanunnik Lodewijk Six, ontvanger van de abdij, naar Parijs en het Franse Hof te Versailles te zenden om te trachten het voorseyde pensioen af te maecken ofte ten minsten te verminderen. Dezelfde dag nog vertrok Six in allerijl naar Parijs!
Intussen wachtte de kloostergemeenschap met angst het resultaat af van de missie van hun confrater. Six deed er zijn tijd over, legde de nodige contacten en voerde discrete besprekingen allerhande. Pas op 23 februari 1708, meer dan twee maanden na zijn afreis, keerde hij naar zijn abdij terug ... sonder eenighe vrucht, ende (den welcken) naer alle neerstigheyt ghedaen te hebben den moor hadde gewasschenGa naar voetnoot(21) ende te vergeefs ghereysd hebbende... welcke saecke veroorsaeckte eene groote droefheyt aen de heeren van Eversam.
In Eversam bleef intussen de abtswijding uit, want pas na het aanvaarden van de koninklijke voorwaarden met inbegrip van het pensioen, mocht Adolf Baroudt gewijd worden. Men kon noch wilde zich neerleggen bij deze eenzijdige en overdreven financiële aderlating die het geldelijk evenwicht dreigde te verstoren, waaraan jaren lang gewerkt was door de overleden abt. Ten voordele dan nog van iemand die men haar noch pluimen kende en die waarschijnlijk niet eens wist waar ergens Stavele of Eversam gelegen waren. Daarom beraamden de kanunniken van Eversam nu met ijver en overleg een nieuw aanvalsplan tegen de stellingen van het Franse bestuur om van dat onzalig pensioen verlost te worden.
Op 19 maart 1708 was het dan zo ver. Twee kanunniken van Eversam, Matheus Lotten en Augustinus Maerten, werden uitgestuurd naar Kamerijk om er aldaar de rector van de paters jezuïeten te spreken. Men rekende op een recommandatie van pater rector bij zijn beroemde en invloedrijke ordesgenoot le père La Chaize, biechtvader van de Franse koningGa naar voetnoot(22).
Deze tweede poging om het pensioen te annuleren werd ongetwijfeld beter gepland en mikte hoger en preciezer dan de eerste tussenkomst met de haastige en onvoorbereide reis | |
[pagina 302]
| |
van pater Six. De delegatie van Eversam kon bijna onmiddellijk uit Kamerijk doorreizen naar Parijs met een lovende aanbevelingsbrief op zak aan het adres van pater La Chaize. Op 14 april 1708 kwam de goede mare in Eversam toe dat de koning ontrent de paeschdagen herroepen hadde het pensioen. Wie weet, heeft pater La Chaize zijn beroemde koninklijke biechteling in zijn paasbiecht als penitentie niet opgelegd het pensioen voor Eversam te herzien?! De koning gaf opdracht aan markies de Torcy, eersten minister van StatenGa naar voetnoot(23), om de last die hij zo maar zonder nadenken op deze kleine Vlaamse abdij had gelegd te onderzoeken en eventueel te hervormen.
Heel het klooster van Eversam wachtte inmiddels met grote spanning het verder verloop van deze zaak af en volgde in gedachten hun confraters Lotten en Maerten die in Parijs en in Versailles de moeilijke en kiese opdracht tot een goed einde moesten maneuvreren. Eindelijk, op 30 april, kwam er bevestiging van het nieuws door een brief van Mgr. de Ratabon. De bisschop van Ieper verbleef rond die tijd in Parijs voor staatszaken en was eveneens de belangen van Eversam bij markies de Torcy gaan bepleiten. Daar waren nog meer discrete tussenkomsten gebeurd op het hoogste vlak, want in Eversam ontving men de gelukkige tijding terzelfdertijd ook vanwege graaf de HomesGa naar voetnoot(24) en van markies de Luserne, een neef van pater La Chaize. Het zware pensioen werd gheheel gecasseert!
Op 3 mei 1708 reisde Adolf Baroudt, verkozen abt van Eversam, naar Ieper om er zijn bisschop te bedanken, die daags voordien uit Parijs was teruggekeerd. Nu stonden er geen hinderpalen meer in de weg om de abtswijding te ontvangen. Een paar weken later konden de kanunniken Lodewijk Six en Joannes van Elstlande in de abdij de authentieke brieven afgeven waarbij de koning definitief afzag van het | |
[pagina 303]
| |
pensioen ten laste van Eversam. Op 30 mei trok Baroudt nog eens naar Ieper, nu om er de details van zijn aanstaande abtswijding te bespreken. Toen hij terugkeerde was er grote blijdschap in de abdij en werden de klokken feestelijk geluid.
Midden deze onzekere tijden en onder de voortdurende oorlogsdreiging is dan de kanonieke aanstelling gebeurd, namelijk op 4 juni 1708. Ze werd verricht door de Beaufort, deken van het kapittel van IeperGa naar voetnoot(25), en door Heyndrickx, aartsdiaken der kathedraal van IeperGa naar voetnoot(26).
De plechtige abtswijding van Adolf Baroudt had plaats op 10 juni 1708 en het was Mgr. de Ratabon, bisschop van Ieper, die ze toediende in de prachtige vernieuwde abdijkerk. Hij was Eversam steeds genegen geweest en had het klooster de laatste maanden wel zeer goede diensten bewezen. Hij werd bijgestaan door de getuigen Judocus David, abt van LoGa naar voetnoot(27), en door Milo Abordeyn, abt van VeurneGa naar voetnoot(28).
De magistraat van de stad en de kasselrij Veurne was in corpore uitgenodigd geworden. Anthonis van Crombrugghe de Looringhe, landhouderGa naar voetnoot(29), Justus Bervoets, eerste raadspensionaris van Veurne, zaten vooraan in de abdijkerk, samen met de Franse militairen de Casteja, luytenant du roy ende commandant van Veuren, en de heer Capestreau, gouverneur van het fort de Knokke, en nog meer vooraanstaanden uit de streek.
Op het noenmaal, dat werd aangeboden aan de vele genodigden, las kanunnik Franciscus Cappelle, religieus van Eversam, een latijns lofdicht voor met volgende aanvangsverzen: Aura favens, esto, rutilet sine turbine caelum
altitonans dominus det sine nube diem...Ga naar voetnoot(30)
En 's avonds onder het avondmaal was het de beurt aan | |
[pagina 304]
| |
een monnik van Lo, ene Vanden Bussche, om eveneens een gedicht voor te dragen. Ook hiervan werden de beginverzen door Bervoets opgetekend: Recens antistes caenobio Eversamensi
praesidet gaudete iam canonici...Ga naar voetnoot(31)
Op 21 juni daarna, toen de feestvreugde geluwd was, hield de nieuwe abt een plechtige uitvaartdienst voor zijn eminente voorganger An toon Ghesquière. De lijkrede werd uitgesproken door de predikheer Henricus Clement, doctor in de godgeleerdheid, die op dat ogenblik lector in de theologie was in de abdij. Op deze uitvaart waren vele genodigden aanwezig en van verre en van bij, ook uit afgelegen dorpen uit de kasselrij, had men de armen laten weten dat er groote ende eerlicke aelmoesen zouden uitgedeeld worden.
Een week later zat abt Baroudt zijn eerste kapittel voor in Eversam. Daarin werd kanunnik Joannes van Elstlande, die zich de voorbije maanden had ingezet om het pensioen te keer te gaan, aangeduid tot deken van het kapittel, maar de abt bleef zelf verder de materiële en financiële zaken van zijn abdij behartigen, zoals hij het al jaren voordien gewoon was te doenGa naar voetnoot(32).
Pater Ildefons Bervoets, die dit alles als getuige in zijn abdij meebeleefde, heeft de bovenstaande gegevens ingelast tussen de vele en de lange krijgsgebeurtenissen die aan de horizon van Eversam opdoken en het land in vlam en vuur zetten. Enkele bladzijden na de vreugdevolle berichtgevingen uit zijn klooster moest hij al de plunderingen opschrijven die de troepen hadden uitgevoerd in Nieuwkapelle, in Oudekapelle en in Kaaskerke en de baldadigheden vermelden die het leger in de stad Lo en in de abdij van Lo had aangerichtGa naar voetnoot(33). Oorlog en onrust namen opnieuw bezit van deze streek en luidden voor abt Baroudt nog enkele bange jaren in. Zijn abbatiaat eindigde evenwel in meer vreedzame tijden. De onzalige Fransen verdwenen en de laatste jaren van zijn bestuur waren voor Eversam een periode van rust en welvaart. Abt Baroudt stierf op nieuwjaarsdag van 1720 en liet een bloeiende kloostergemeenschap achter van 17 geprofeste religieuzen. | |
[pagina 305]
| |
Bervoets en BaroudtRest ons nog een poging te doen om uit te zoeken wie Ildefons Bervoets eigenlijk was en in welke familie hij thuishoorde.
De stamvader der Veurnse familie Bervoets was afkomstig van Hondschote. In 1654 verwierf ene Jacob Bervoet(s), komende van Hondschote het poorterschap van VeurneGa naar voetnoot(34). Jacob werd griffier van de stad en kasselrij en baljuw van een hele resem kleinere heerlijkheden in de omgeving van Veurne. Zijn vader Guillaume was al watergraaf van Veurne-Ambacht.
De Bervoets uit Veurne, die bijna allemaal teruggaan tot deze Jacob en zijn broer Guillaume, hebben sindsdien een eersterangsrol gespeeld in het Veurnse en er talrijke belangrijke ambten bekleedGa naar voetnoot(35). Hun sprekend wapen was: van azuur met een keper van zilver, met op het schildveld drie voeten in natuurlijke kleur, geplaatst 2 en 1Ga naar voetnoot(36).
Aangezien Ildefons Bervoets eveneens dit wapen voerde en het eigenhandig tekende vooraan de 13 boeken die hij persoonlijk opstelde, moeten we hem dus eveneens zoeken onder de leden van dit geslacht. Maar een Ildefons Bervoet(s) is in het Veurnse archief nergens te vinden. Blijkbaar was Ildefons zijn kloosternaam.
De Bervoets waren nogal talrijk in Veurne. In de laatste helft van de 17de eeuw waren er reeds een tiental gezinnen van die naam met kinderenGa naar voetnoot(37). Bijna alle naamdragers Bervoets in Veurne in die jaren sloten allianties met geslachten die zeer bekend en vertrouwd klinken in de geschiedenis van Veurne. Ze bekleedden en cumuleerden allerlei functies. De familie behoort ongetwijfeld tot de belangrijkste patriciërsfamilies uit de streek, die titels en relaties verzamelde die ze eerst of laatst zouden aanwenden, als een aanloop bij een opname in de kleine landadel van Veurne-Ambacht.
Een zoon van Guillaume Bervoets, nl. Jacques-Justus, | |
[pagina 306]
| |
bracht het in Veurne nog verder dan de meeste van zijn familieleden. Hij was in 1675 in Doornik gehuwd met Marie-Anne Moenyns, vrouw van Oostkerke bij Diksmuide. Na zijn studies in de rechten (in Dowaai?) ging hij een tijdlang in Doornik wonen, waar hij zelfs schepen van de stad werd. Jacques-Justus Bervoets keerde circa 1685 terug naar Veurne. Zijn titulatuur in deze streek, waar hij de meeste voorvaderlijke ambten opnam en er nog enkele nieuwe wist aan te toe te voegen, werd een indrukwekkend geval: watergrave de la ville et châtellenie de Furnes, conseiller pensionnaire de la ville et de la châtellenie de Furnes, chef-rheneur de Flandre, lieutenant haut-bailli de la cour féodale princière du Bourg de Furnes, bailli des seigneuries de Hovaersnest, Sabrouck, Ter Swinne, Oudewerve, Ermuyde, Blauwvoetswalle, Haesebrouck, Oostrue, Peerdekerkhof, Noordburch, Sporkinshove, etc.Ga naar voetnoot(38); te veel om op één visitekaartje te prijken!!
Deze lijst van ambten en (vaak onbenullige feodale) titels beantwoordde voor Bervoets echter aan een werkelijke machtspositie binnen de magistratuur van stad en kasselrij. Zo stelde hij zich borg als eerste raadsheer-pensionaris om het griffierschap der notarie in Veurne over te laten aan zijn oudste zoon Justus-Jacob. En de heren in Veurne aanvaardden deze oplossing, die meteen aantoont hoe in Veurne de ‘ambten’ zo maar doorgegeven en zelfs ‘verkocht’ werdenGa naar voetnoot(39).
In zijn Doornikse tijd had Jacques-Justus Bervoets 5 kinderen geboren in de parochie van Sint-Brixius in Doornik; in Veurne zouden er nog 6 volgen, maar enkele kinderen stierven zeer jong. Aangezien we weten dat Ildefons Bervoets tot diaken werd gewijd in 1707Ga naar voetnoot(40), kunnen we veronderstellen dat hij geboren moet zijn circa 1681. Geen enkele mannelijke Veurnse Bervoet(s) past in dit schema of komt overeen met die leeftijd. Maar onder de kinderen uit het gezin Bervoets-Moenyn is Guillaume-André, geboren te Doornik en gedoopt in Sint-Brixius op 17 november 1681 de enige gepaste kandi- | |
[pagina 307]
| |
daat die we kunnen identificeren met de latere pater Ildefons Bervoets.
We zijn zo goed als zeker dat Ildefons in dit gezin thuishoort en de juiste persoon is die in de genealogie van de familie verschijnt. Zijn oudste broer Justus was namelijk gehuwd met Marie-Francisca Baroudt, de eigen zuster van zijn abt in Eversami! Op 25 januari 1712 werd in het gezin Bervoets-Baroudt een kind gedoopt te Veurne in de Sint-Niklaaskerk. Dit kind had als dooppeter Ildefons Bervoets, monnik in Eversam, die hier optrad namens... Adolf Baroudt, abt van Eversam!!Ga naar voetnoot(41). De zus van de abt was dus gehuwd met de broer van Ildefons Bervoets.
Deze Justus Bervoets, die eveneens aanwezig was onder de notabelen die de abtswijding in 1708 met hun aanwezigheid luister bij zetten (zie hoger), was dus de eigen broer van pater Ildefons! Bij de abtswijding in 1708 was de vader van Ildefons sinds maart overledenGa naar voetnoot(42). Deze broer was een zeer vooraanstaande figuur en heeft het later in zijn carrière ver geschopt. In 1721 werd hij, naast zijn talrijke Veurnse ambten, ook nog rechter der douanerechten. In 1726 werd hem een plaats als raadsheer aangeboden in de Grote Raad te Mechelen en werd hij door het landsbestuur meermalen met belangrijke opdrachten vereerd. ‘Reeds in 1732 erkende men hem te Wenen als één der meest geleerde figuren in de Oostenrijkse Nederlanden’. Hij kreeg dan ook een uitvoerige notitie in de Biographie NationaleGa naar voetnoot(43) en onlangs in het Nationaal Biografisch WoordenboekGa naar voetnoot(44). Justus Bervoets werd bij besluit van 11 februari 1726, toen hij zijn zetel in de Grote Raad verwierf, door aartshertogin Maria-Elisabeth in de erfelijke adeldom opgenomen. Zijn adelbrieven geven de beschrijving niet weer van zijn wapen, maar ongetwijfeld nam | |
[pagina 308]
| |
hij zijn familiewapen tot wapenschildGa naar voetnoot(45). Hij overleed te Brussel in 1757. Zijn vrouw stierf te Brussel in 1718 en heeft de bliksemcarrière van haar man niet meer beleefd. De twee kinderen die zij hadden zijn later gehuwd met edellieden uit BrabantGa naar voetnoot(46).
Het verhaal is nog niet ten einde! Gouverneur de Casteja, de Franse militaire gouverneur van Veurne, eveneens aanwezig op de abtswijdng in 1708, die de nieuwstijding van de goedgekeurde abtsbenoeming namens de koning naar Eversam mocht doorbrieven (zie hoger) was in 1703 gehuwd met Marie-Anne Bervoets, de oudste zus van pater Ildefons Bervoets! Deze volbloed fransman heette officieel: François-César de Biaudos de Casteja, capitaine au régiment de Navarre au service de France, lieutenant gouverneur du Roi à Philippeville, puis à Furnes et chevalier de l'ordre de St-LouisGa naar voetnoot(47). Hij behoorde tot een oude adellijke familie.
De jongste zus van pater Ildefons was gehuwd met Henri-François Strabant, heer van Oudenfort, die later eveneens in de Veurnse magistratuur opklom tot schepen en raadsheerpensionaris. Een jongere broer van Ildefons Bervoets was monnik in de benediktijnerabdij van Sint-Bertinus te Sint-Omaars.
Abt Adolf Baroudt tenslotte behoorde eveneens tot een geslacht dat in Veurne-Ambacht welbekend en vooraanstaand was. Baroudt was geboren te VinkemGa naar voetnoot(48). In de kerk aldaar was er een grafsteen te zien waarop het familiewapen (zonder kleuren!) vermeld wasGa naar voetnoot(49): van... een verlaagde keper van... onder een golvende dwarsbalk van... met een ster in... De beschrijving van het gekleurde wapen der Baroudts luidt als volgt: in keel een keper van zilver, vergezeld in de punt van een ster in hetzelfde, met een schildhoofd in | |
[pagina 309]
| |
azuur, beladen met een golvende dwarsbalk in zilverGa naar voetnoot(50). Eén van deze twee wapens, die sterk op mekaar geleken, zal het familiewapen van Adolf Baroudt geweest zijn en door hem dan ook in de abdij gebruikt zijn onder zijn bestuur.
Maar de Baroudts hebben ook in de stad Veurne hun sporen en hun naam achtergelaten. Abt Baroudt was vermoedelijk een zoon van Leon Baroudt en van Isabelle-Thérèse Ghyselbrecht. Een Leo Baroudt (junior?) was een tijdlang pensionaris van Veurne. Leden van die familie waren klerk in de notarie. In het poortersboek van Veurne komt hun naam herhaaldelijk voorGa naar voetnoot(51) en zij waren van over ouds een sterk verspreide en notabele familie uit het platteland rond VeurneGa naar voetnoot(52).
Alhoewel deze genealogische uitweidingen eigenlijk buiten het kader van dit opstel vallen, hebben we ze toch aangehaald. Het situeert niet alleen de kroniekschrijver Ildefons Bervoets uit de abdij van Eversam, maar het illustreert ook op een overtuigende wijze dat de abdij van Eversam in die jaren mocht rekenen op de steun en de invloed van de hoogste gezagsdragers uit de regio en zelfs van de Oostenrijkse Nederlanden. Zelfs de militaire gouverneur van de Fransen had nauwe bindingen met de abdij. Het lijdt dan ook geen twijfel dat Eversam in de eerste decennia van de 18de eeuw niet alleen een bloeiende abdij was, maar via al deze relaties een meer dan gewone invloed in Veurne-Ambacht heeft weten te verwerven.
Bij de studie van onze kloosters en abdijen mag stellig de genealogie een woordje meespreken. Het geval van Eversam is er een sprekend voorbeeld en een overtuigend bewijs van. L. Van Acker |
|