Biekorf. Jaargang 94
(1994)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 279]
| |
De inkomsten van de pastoor van Tielt in 1787Op 14 april 1787 stuurde Emmanuel Livinus Vijvens, pastoor van de Sint-Pieterskerk van Tielt, zijn aangifte in naar Brussel van de inkomsten en de uitgaven die hij opgesteld had nopens zijn pastorele functie. Dit in uitvoering van de keizerlijke voorschriften van 22 en 27 mei 1786 en van 4 en 20 januari 1787. Het is interessant om, bij wijze van voorbeeld, de aangifte van pastoor Vijvens even nader te onderzoekenGa naar voetnoot(1).
Vijvens was geboren te Huise in Oost-Vlaanderen. Een tijdlang stond hij als onderpastoor te Waarschoot, toen hij halfweg 1786 na een concours waaraan 161 deelnemers het opnamen voor de openstaande pastorie van Tielt, als primus uitkwam en, na voordracht door het kapittel van Harelbeke, benoemd werd door de bisschop van Gent.
De declarant was dus amper zeven maanden in Tielt toen hij reeds een aangifte moest opmaken van zijn inkomsten en uitgaven op jaarbasis. Zijn bewoordingen en beweringen zijn daarom zeer voorzichtig opgesteld, enerzijds omdat hij de opgegeven getallen maar gedeeltelijk kon garanderen, anderzijds omdat hij zijn gegevens had moeten halen uit aantekeningen van zijn voorgangers en uit inlichtingen die zijn parochianen en zijn onderpastoors hadden verschaft. Vijvens wist waarschijnlijk ook wel dat zijn aangifte ooit tegen hem kon worden aangewend. Met bedenkingen in zijn achterhoofd over de keizer-koster, die reeds zovele kloosters had afgeschaft en zich meer en meer inliet met strikt kerkelijke zaken, zal pastoor Vijvens zeker tweemaal hebben nagedacht alvorens zijn cijfers aan het papier toe te vertrouwen.
De grote miserie van de Tieltse pastoors was dat ze niet beschikten over een eigen pastorie. De pastoor woonde in een huurwoning, waarvoor in 1787 een jaarlijks huurgeld van 196 gulden werd neergeteld. Nabij deze woning lag er een tuin, die de enige onroerende eigendom was waarover de pastorie van Tielt beschikte. Deze tuin had een oppervlakte van 95 grote Kortrijkse roeden en was ommuurd met een bouwvallige muur welcke mueren soo danigh vervallen sijn | |
[pagina 280]
| |
dat het onderhoudt van diere door experten begroot sijnde by jaeren meer is bedraegende als het incommen van diere.
De zwaarste brok van het pastoreel inkomen kwam uit de tienden. De pastoor van Tielt had recht op l/5de van de soo genaemde groote thiende. Maar dit vijfde deel van het Tieltse tiend was belast met 180 gulden als verplichte bijdrage in het onderhoud van de derde onderpastoor. Tielt was een buitengewoon uitgestrekte en dicht bevolkte parochie en wegens de toename van de bevolking was er een derde onderpastoor bijgekomen. Voor de eerste twee onderpastoors had men een regeling kunnen uitwerken door bepaalde inkomsten uit kapelanijen en dergelijke te reserveren en samen te brengen, maar voor de vaste dotatie van de derde onderpastoor was de regeling zodanig dat de last nagenoeg volledig op de pastoor werd gelegd. Van de inkomsten uit het tiend ging een niet nader aangegeven bedrag naar de personen die dit tiend pachtten om de practische uitvoering van de inning te verzekeren, plus dan nog 4 gulden en 10 stuivers als verplichte bijdrage aan het Groot Seminarie in Gent. Zodat er uiteindelijk, na aftrek van al deze sommen nog 986 gulden per jaar zuiver overschoot voor de pastoor.
In Tielt werd ook nog een lammertiend (bloedtiend) opgehaald. Hierin had de pastoor één derde deel, het kapittel van Harelbeke de overige twee derden. Pastoor Vijvens schatte zijn aandeel op jaarlijks 6 guldenGa naar voetnoot(2).
Naast de tienden bestond het pastoreel inkomen vooral uit de zogeheten stoolrechten. Deze waren zeer verscheiden, maar waren samen niet zo belangrijk als de opbrengst uit de tienden. De pastoor gaf hier een raming op nadat hij uit de geschriften van zijn voorgangers een jaer op thiene had berekend. De begrafenisdiensten, hoge, middelbare en laagste diensten brachten jaarlijks 269 gulden op, de registrature van d'houwelijcken 103 gulden, het begraven van de minderjarige kinderen 22 gulden, de liberaelijcke giften van peter en meter bij het doopsel der kinderen 21 gulden, de offer der kerckgangen van de vrouwen daer by hun offer keirse was goed voor 54 guldenGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 281]
| |
Bij begrafenissen was het de gewoonte dat de naaste familieleden offerkeirskens in de offerande aanboden, wat hem 23 gulden opbrachtGa naar voetnoot(4). De offerpenningen in de schaal bij de uitvaarten waren eveneens volledig voor de pastoor en werden geschat op 12 gulden 's jaars.
De armendis van Tielt moest niet minder dan 124 gezongen en-24 gelezen missen laten opdragen wegens de vele jaargetijden die daar gefundeerd waren. De pastoor profiteerde daaruit amper 17 gulden. Maar voor de 12 gezongen en de 12 gelezen jaargetijden die de kerk van Tielt moest laten opdragen voor haar eigen weldoeners, in vergelding van de gestichte fundaties, genoot de pastoor 21 gulden.
In de kerk van Tielt bestond er een oude fundatie ten laste van de kerk, waarbij een maandelijks lof moest gezongen worden. Dit was goed voor 16 gulden, maar hiervoor moest pastoor Vijvens ook den dienst vande naerkeirmisse doenGa naar voetnoot(5).
Hij ontving op een gewoon doorsnee jaar van tien ook nog 32 guldenbij libertijdt gegeven voor paeschpenningen van eenige particuliereGa naar voetnoot(6).
In Tielt werd er in vroegere jaren een distributie opgericht. Dit is een of meer fundaties die bedoeld waren om de kerkelijke zeven getijden te zingen. Bij gebrek aan priesters in de priesterarme jaren bij hef einde der 16de en het begin van de 17de eeuw, werden de meeste van die distributiefundaties gereduceerd tot meer bescheiden inkomsten en de verplichtingen werden ook sterk verminderd tot kleinere proporties. In Tielt kreeg de pastoor in 1787 nog uit de distributie 19 gulden en 14 stuivers per jaar. Dit vertegenwoordigde 4/13den van het totaal bedrag dat aan de deelgenoten der distributie toegekend werd. Hiervoor moest de pastoor deelnemen in het singen vande matitunen s'avonts voor d'hoogdaegen, H. | |
[pagina 282]
| |
Sacramentsdagh en des selfs octaven. Bij de aangiften van Tielt uit 1787 steekt nochtans geen aangifte van de distributie, wel van andere stichtingen en kloosters. Het is dus niet duidelijk over welke inkomsten de Tieltse distributie toen nog beschikteGa naar voetnoot(7).
Bij totalisatie van al zijn inkomsten kwam Emmanuel Vijvens aan een bedrag van 1.604 guldens 15 stuivers en 3 deniers. Vergelijkingen zijn altijd moeilijk te maken. De pastoor van Izegem, bisdom Doornik, een parochie die in deze streek toen enigszins vergelijkbaar was met Tielt, zowel qua oppervlakte als inzake aantal inwoners, gaf in 1787 een bruto inkomen op van 1.920 guldenGa naar voetnoot(8).
In de meeste aangiften uit 1787 stellen we vast dat de opbrengsten uit de tienden de ruggegraat uitmaakten van het pastoreel inkomen. Maar in de oude tijd waren de verschillen van parochie tot parochie wellicht groter dan thans het geval is. Sommige kleinere parochies waren kleine goudmijntjes voor hun pastoor; andere, vaak grotere parochies, waren dit veel minder. De beschikking over een eigen woning als pastorie kon de balans niet weinig beïnvloeden. Tielt was zeker geen magere pastorie, maar er waren er beslist die beter scoorden.
Pastoor Vijvens heeft niets onverlet gelaten om een pastorie te bouwen. Die kwam er reeds een jaar nadat hij in Tielt toegekomen was. Hoe het hem verder vergaan is, weten we eveneens. Hij beleefde in Tielt de donkere jaren van de Franse tijdGa naar voetnoot(9). Hij weigerde de eed, moest onderduiken en na het concordaat werd hij benoemd tot pastoor te Wakken, waar hij stierf op 27 december 1818Ga naar voetnoot(10).
Het zou de moeite lonen de pastorele aangiften, zoals trouwens alle kerkelijke aangiften uit 1787, in een bredere studie te betrekken, bij mekaar te leggen en te vergelijken. Deze | |
[pagina 283]
| |
gedetailleerde momentopnamen op de vooravond van de Franse revolutie, toen alles grondig veranderde, zouden ons niet weinig leren over de toestand van de Kerk en haar bedienaars en ons daarbij nog inlichten over tal van gegevens en stichtingen die eeuwen oud waren en toen nog in deze aangiften werden gedeclareerd, maar naderhand definitief werden geschrapt en in het ongerede vervielen. L. Van Acker |
|