Biekorf. Jaargang 94
(1994)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 197]
| |
Joseph Samyn over het verdwijnen van wilde kruidenDe Westvlaamse priester Joseph Samyn (Tielt 1854 - Westouter 1909) was een talentvol beoefenaar van plantkunde en geschiedenis, en een begenadigd schrijver. Van blijvende betekenis zijn zijn uitgave van Deken De Bo's Kruidwoordenboek (‘bewrocht en uitgegeven door Joseph Samyn, professor in 't collegie te Meenen’), Gent, S. Leliaert, A. Siffer en Cie, 1888, en zijn heruitgave van De Bo's magnum opus: Westvlaamsch Idioticon (‘bewerkt door L.L. de Bo, priester (...) en heruitgegeven door Joseph Samyn, priester, leeraar in 't bisschoppelijk collegie te Meenen’), Gent, Alfons Siffer, 2 dln., 1892.
Een tiental andere publikaties hebben betrekking op geschiedenis (Tielt onder de Franse Revolutie), taalkunde en religieuze lectuur voor de jeugdGa naar voetnoot(1). Een dozijn publikaties dus, maar na de heruitgave van De Bo's Idiotion was de man zo goed als leeggeschreven. Uit zijn studententijd is een parafrazering op het ‘Lied der Vlaamse Zonen’ van zijn generatiegenoot Albrecht Rodenbach bewaard, onder de titel De pauzen sterven niet!: ‘Nu het lied der christen zonen, Nu een dreunend vreugdelied, Dat in christen vlaamsche tonen, Uit ons kinderherten schiet. Ei! het lied der christen zonen...’, in de bundel Een vijftig Vlaamsche Liederen (1877, verzameld door August Ghekiere, leerling van het Roeselaarse Klein Seminarie). Als lied nr. 3 volgt het hier onmiddellijk op het genoemde Lied der Vlaamsche Zonen (De Blauwvoet), dat lied nr. 2 is in deze bundelGa naar voetnoot(2).
Samyn gaf les in de bisschoppelijke colleges van Oostende (1877), Moeskroen (1881) en Menen (1866) en was onderpastoor te Otegem (1893), directeur van het Sint-Dominicusgesticht en Engelendale te Brugge (1897), en pastoor te Sint-Eloois-Vijve (1901) en te Westouter (1906)Ga naar voetnoot(1). Hoe weinig hij na zijn lesgeversjaren nog mag hebben gepubliceerd, daar in Brugge klom hij anno 1899 weer één keer in zijn pen: Hoe | |
[pagina 198]
| |
de wilde kruiden uit de streke verdwijnen, in de Gazette van Brugge, 18 september 1899, blz. 1 (over iets meer dan twee volle kolommen). Ondertekend G.v.Br. (Gazette van Brugge)...
De aanzet was gegeven door een bericht in het blad Le XXe Siècle van 11 september over de verdwijning van het Lycopodium alpinum in de Ardennen, dicht bij de Baraque Fraiture. ‘De boeken wijzen aan waar de zeldzaamste gewassen te vinden zijn; jaar uit, jaar in, zijn er, 't land door, geleerden (intellectuelen?) op gang om te ‘herboriseeren’, onder andere ‘de schoolmeesters met hunne leerlingen’, en ‘dat geschiedt noodlottig als het kruid maar ééne zate en en heeft in 't land’.
Halfweg tussen Tielt en Ruiselede, dichtbij de steenweg, lag tot voor enkele jaren een oude mote (de Oude Wal, door de mensen in verband gezien met de Tempeliers). Aan de voet van die mote groeide het in Vlaanderen zeldzame Gnaphalium sylvaticum L. ...tot wanneer de mote was geslecht en het terrein tot landbouwgrond gebracht.
Op wandel met de onderpastoor van een Westvlaamse parochie langs de Schelde (allicht tijdens Samyn's onderpastoorschap te Otegem, 1893-1897) stootte hij op drie-vier stalen van de uiterst zeldzame Salvia pratensis... ‘het jaar nadien was ze verdwenen, voor goed; de onderpastoor had van zijn tonge laten rollen dat het een geneeskruid was, dat het zeldzaam was... en de boer van de hofstede daar 't land van afhing, had het kruid met wortel en al, uit de grond gedolven en op zijnen zolder te droogen geleid. Zoekt nu maar de Salvia pratensis langs de Schelde in West-Vlaanderen!’
De ontbossing heeft uiteraard het kruidbestand mede uitgedund. Samyn haalt aan hoe een veertigtal jaren terug de tarweprijzen de hoogte inschoten: ‘'t en was geen land genoeg in Vlaanderen om er te zaaien, de bosschen moesten weg’. Hij citeert een zestal strofen uit het bekende gedicht ‘De Wandalen in Vlaanderen’ van zijn grote voorbeeld De Bo (dat de belangstellenden vinden - 45 strofen van 4 verzen! - in Rond den Heerd, 1877, en in Samyns uitgave van De Bo's Kruidwoordenboek, blz. 274-278).
Ook al sinds jaren niet meer te vinden is de Mibora minima L., ‘een klein gestruikt gerskruid, eertijds te Tielt en Malde- | |
[pagina 199]
| |
gem in de zandgronden zo weelderig, en daar alleen, naar 't schijnt, in geheel ons land.’
Samyn haalt aan hoe in de Zwitserse Alpen het Edelweiss dreigde uitgeroeid te worden door de belangstelling van Andenken-jagers, en ‘'t dunkt ons over eenige jaren in de dagbladen gelezen te hebben dat de vernieling van het Edelweiss bij wettelijke macht verboden werd’, Dit schoot hem te binnen toen hij enkele dagen geleden, na een bezoek aan de grote havenwerken van Zeebrugge, in Blankenberge kwam, en er met eigen ogen vaststelde wat het Statice Limonium L. (Lamsoren, limoenkruid) en het Eryngium maritimum L (endloos, duinedistel) daar overkwam: ‘schier aan al de hoeken van de straten stonden er kloekgespierde kerels, echt noordervolk, en struische vlaamsche vrouwen met geheele bondels van die lieve kruiden te koope. Aan veel winkels hingen er buiten zware trossen van, te waai en te winde, en in de statie stonden er een menigte franschen en duitschmans, met een bondel van die kruiden in de hand, te wachten... Wie weet hoeverre weg ons duingewas aan 't reizen ging?’
‘En zoo verdwijnt het kruid uit een geweste. Men bouwt maar helder op langs de duinen, van Knocke tot aan Nieuwpoort en Veurne; de duinen worden effen gevoerd (...). Nog eenige jaren en't is gedaan...’ J. Huyghebaert |
|