Biekorf. Jaargang 94
(1994)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 172]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Op de hoeve van Henri Cappelle te Beveren-bij-Roeselare
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 173]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
meente. In 1895 kwam hij naar Beveren. Hij werd er lid en later voorzitter van de kerkraad. Hij stierf in 1948, toen hij op een paar maanden na 100 jaar oud was geworden!
In Beveren woonde hij op zijn eigen hof, dat zeer waarschijnlijk grotendeels of zelfs helemaal zijn eigendom was, nergens is er immers sprake in zijn boekhouding van betaling van landpacht. Hijzelf bezat nog enkele eigendommen tussen Roeselare en Ieper (een hoeve van 7 ha. in Hooglede, huizen en land in Passendale, in Staden en elders). Onder de familieleden die toevallig ter sprake komen vinden we de namen DobbelaereGa naar voetnoot(1), Colpaert, Wostyn, Nuttens, SpruytteGa naar voetnoot(2), Vynckier,... allemaal namen van boerengeslachten die onder de vooraanstaanden uit deze streek geteld worden.
De nota's staan gewoonlijk chronologisch na mekaar opgesteld. Bij de meeste dagelijks weerkerende geldelijke verhandelingen op de hoeve werd waarschijnlijk niets opgetekend, want alles werd zoveel mogelijk contant betaald en men was quitte zonder meer.
Cappelle had op zijn hof een cichoreiast staan; hij was een belangrijke chichoreikweker en -droger. In 1905 beliep de opbrengst aan droge cichoreibonen, na bewerking in zijn ast, 84.480 kgr. De suikerijwortels werden geoogst in het najaar op het land door enkele landswerklieden à 5 frs. het honderd landsGa naar voetnoot(3). De cichoreiwortels werden na de oogst gewassen, gesneden en gedroogd op de hoeve. De ast werd gestookt met cokes die in Roeselare aangekocht werden. De vuren werden gewoonlijk aangestoken begin oktober en het drogen eindigde pas als de laatste bonen binnen waren. De 84.480 kgr. bonen van 1905 werden gedroogd van 2 oktober tot tweede kerstdag. De knechten hadden de wortels uitgereden op het land. De vrouwen kuisten ze en legden ze dan gereed voor de ast, maar ze moesten voor hun loon ook nog de wortels wassen en de zaadstalen uit het land trekken. In 1904 was men wegens het laat seizoen maar beginnen drogen op 10 oktober, tien dagen te late, gedaenGa naar voetnoot(4) den 30 decembre voor een oogst van 73.250 kgr. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 174]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
De twee drogers in de ast kregen voor hun zwaar labeur 0.54 frs. per 100 kgr. bonen. De toestand van de landse werklieden was toen niet bepaald gunstig. In 1903 moest de boer tot tweemaal toe een voorschot van 70 en 10 frs. toestaan op hun afrekening voor het drogen van de bonen. Voorschotten op het schamel werkliedenloon staan meer dan eens opgetekend in dit rekeningboek. Maar deze werklieden konden tegen gunstprijzen melk en aardappelen in de hoeve verkrijgen.
Als men weet dat de cichoreibonen in die jaren dooreen tussen de 17 en de 20 frs. per 100 kgr. golden, dan mag men wel zeggen dat de cichoreiteelt voor de boeren die zelf droogden een winstgevende teelt was. In 1904 werd bij het drogen amper 394,74 frs aan loon uitbetaald voor 73.097 kgr. bonen. De bonen van de nieuwe oogst werden onmiddellijk of hoogstens reeds enkele weken later verkocht aan de vele fabrikanten uit de streek (Vantyghem, Talpe, Lagrange, Lemahieu, Van Eeckhoutte, Kerckhof, De Puydt, enz). Deze leveringen werden dan gewoonlijk in de zomermaanden (juni, juli) vereffend, waaruit we mogen besluiten dat de cichoreifabrikanten de betaling van hun eigen klanten afwachtten alvorens zelf de cichoreidrogers op het platteland te betalen. Soms kwam het nu en dan voor dat de cichoreioogst staande op het veld verkocht werd tegen een voorafbepaalde vaste prijs. Zo verkocht Cappelle al 10.000 kgr. bonen in augustus 1914 van de groeite van 1914, te leveren in oktober-november 1914. Ook gebeurde het meer dan eens dat de landbouwer een aantal kilo's cichoreipoeder (frut) van zijn brander kocht en die dan zelf doorverkocht aan vrienden en kennissen.
De cichoreiopkopers zaten in een zeer wisselvallige en speculatieve handel. Grote schommelingen van de prijs van de frut, risico's met uitvoer naar het buitenland en vele andere factoren brachten mee dat deze commerce nogal riskant was en veel faillissementen kende. De cichoreiteelt bleef op deze hoeve topcijfers scoren tot aan de oorlog 1914-18. De eerste jaren daarna staan veel kleinere hoeveelheden genoteerd, maar in het midden der twintigerjaren werden het weer grotere getallen.
Een andere en belangrijke nijverheidsteek was de vlasteelt. In 1902 werd er 19.455 kgr. vlas in bundels van 5 kgr. verkocht. In 1905 bedroeg de oogst vijf voeren, samen 18.700 kgr. gedroogd vlas. In 1900 was er ondermeer een groeite | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 175]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
vlas verkocht van vijf balen aan 18 kronen en half per baal. Het gebruik van kronen als rekenmunt, dat maar enkele malen voorkomt, verwijst ongetwijfeld naar buitenlandse afnemers die in kronen betaalden.
Het vlas werd in de beginjaren wel eens geboot en gezwingeld ter plekke. Zo werd de oogst van 1900 maar verkocht in 1903, als de hele reeks bewerkingen van de groene stengel tot het gezwingelde vlas gedaan was, dus meer dan een jaar na het slijten op het land. Vlas vroeg veel onderhoud en was arbeidsintensief. Daarom kreeg boer Cappelle in het voorjaar van 1903 voor zijn tweede partij vlas van de vlasfabrikant een voorschot van 1.000 frs. te verrekenen op zijn komende oogst.
Maar meestal werd het vlas gedroogd, geboot en dan direct geleverd in balen of in botten. Het waren steeds dezelfde vlasmarchands uit het Kortrijkse (Wevelgem, Moorsele, Rumbeke) die te Beveren als koper verschenen. Men verkocht gewoonlijk het vlas gebonden in bundels van 5 à 5.50 kgr. In 1907 werd het vlas gebot en opgedaen, groeite 1906 aen 2 cent. den bondel wegende 4 tot 5 kilo. Deze 2 cent was het loon van de vlassers.
De vlasoogst van 1903, in 1905 verkocht in kronen, bracht bruto 2.972 frs. op. De kosten werden als volgt aangetekend:
De netto-opbrengst zijnde 2.022 frs. was voor die tijd en voor één enkele vrucht, die dan nog niet eens de voornaamste vrucht op de hoeve was, een schoon resultaat. Maar we vonden geen notities betreffende de prijs van het zaaizaad en de bemesting van deze vlasoogst. In 1905 was de prijs van het vlas 21.50 frs. per 100 kgr. In 1904 bracht de groeite van 1902 netto 3.448 frs. op.
Aardappelen werden zeker geplant op deze hoeve en wel in grotere hoeveelheden. Maar we vermoeden dat er veel verkocht werd aan de deur aan plaatsenaars en aan stedelingen. Het grootste deel van de opbrengst staat dan ook nergens genoteerd. Ook mogen we aannemen dat een belangrijke hoeveelheid van deze aardappelen de weg vond in de veevoe- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 176]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
ding en voor persoonlijk gebruik in het huishouden van de landbouwer.
In 1910 werden volgende variëteiten aangeplant: Walen, witte blommen en Industrien. In 1911 werden ook krugers geplant. Toevallig staat onder het jaar 1912 uitvoerig aangetekend welke aardappelen er werden geplant en op welke percelen dat gebeurde. eerste partie te beginnen van de krommevore 25 reken koningen en de andere zijn l'industrien, uitgenomen langst de coutre en langst den mostaerd pot 9 reken witte blommen van Staden. Boer Cappelle verlandde dus bijna helemaal zijn aardappelareaal door pootgoed te halen van Staden en Zedelgem. De Duitsche variëteit, misschien gekocht langs de coöperatieve van de Boerenbond, kwam voorzeker werkelijk uit Duitsland.
Bovenstaande beschrijving van zijn aardappelvelden leert ons ook dat de stukken bouwland en de weiden toen nog volop een naam droegen (de krommevore, de kouter, de mostaardpot). Het gebruik de landerijen met typische, vaak zeer oude namen aan te duiden, is nu langzaam aan het uitsterven.
Oogst, bestaande uit tarwe, rogge, haver en gerst, werd eveneens in grote hoeveelheden opgedaan. Jaarlijks werd rond de 30 gemeten oogst op deze hoeve gewonnen, dit is ongeveer een derde van de totale bedrijfsoppervlakte.
Landbouwer Cappelle legde toen reeds proefvelden aan. Dit had hij ongetwijfeld geleerd in de Boerenbond of gelezen in landbouwbladen uit zijn tijd. In 1903 had hij drie verschillende soorten haver gezaaid, Ligowsche haver, Canadeesche haver en zijn eigen gewone soort witte haver. De drie oogsten had hij in de schelf op de hofplaats getast en netjes uit mekaar gehouden, onderaan zijn witte haver, dan de Canadeesche en bovenop de Ligowsche. Zo kon hij gemakkelijk het verschil nagaan.
In 1904 werd er geoogst met acht helpers, landbouwwerklieden uit de buurt. De pikkers kregen 4 frs. per gemet; de | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 177]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
bindsters en de stuiksters 2 frs. per gemet. We weten niet of er al een dorsmachine kwam. Er staan ook geen uitgaveposten ingeschreven van lonen voor de dorsers die dan in de wintermaanden met de vlegel de zomeroogst uitdorsten in de schuur.
Over de opbrengst van de graanoogst zijn niet veel gegevens te vinden in het boek van Cappelle, maar ongetwijfeld was ook een ruim deel bestemd voor veevoeder op de hoeve zelf. Stro en ook graan werd wel verkocht in de buurt aan allerlei afnemers.
Gleistro werd in 1903 geleverd in bundels van 4 kgr. aan een opkoper uit Wevelgem (2.574 kgr.). In de streek van Beveren-bij-Roeselare werd (en wordt nu nog een beetje) gleistro met de hand gesneden voor de industrie (vlechten, strodaken, stoelzaten) en dit stro werd uitgevoerd naar Noord-Frankrijk. Het was hoofdzakelijk haver- en roggestro en de haver en de rogge mochten daarvoor niet helemaal rijp worden op de akkerGa naar voetnoot(5).
Bitterapen of bieten kwamen niet zo veel voor, alhoewel ze in onze streek veelvuldig aangeplant werden. In 1908 werden er bieten gezaaid, vermoedelijk voederbieten. Ze werden uitgedaan à 3.50 frs. het honderd lands en eten, dit is met inbegrip van de kost op de hoeve. Deze voederbieten voor eigen gebruik staan verder nergens meer aangetekend. In 1910 stonden er 750 lans beten op de coutre en 1310 lans op de bosschen. Dit is bijna twee hectaren.
Er wordt ook weinig of niet gesproken over de bemesting, want de mest van de dieren op stal werd rechtstreeks op het land van de hoeve gevoerd en maakte geen rekenkundige aantekening noodzakelijk. Cappelle was mee met zijn tijd. In 1903 had hij wat chimieke vette liggen in de schuur. Dit jaar verkocht hij immers uit zijn voorraad 150 kgr. aan een gebuur landbouwer. De doorbraak van de kunstmest op deze hoeve valt precies in de jaren rond 1903. In 1909 had hij niet minder dan 20.000 kgr. superfosfaten uitgeworpen op zijn landerijen en weiden. In 1910 noteert hij de aankoop van superfosfaat culiman, nitrate de sode, sulfat d'amoniac en ook in 1910 staan 30.000 kgr. kunstmest ingeboekt. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 178]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Onder de dieren moeten we eerst melding maken van de paarden. Een hofstee lijk de zijne was toen een hof van 3 à 4 paarden. Allemaal zwaardere trekpaarden. Cappelle kocht meestal paarden in tegen circa 1.300 frs. en trachtte ze te verkopen, nadat ze een paar jaar op de hoeve hadden gewerkt, aan allerhande liefhebbers, tegen ongeveer 1.800 frs. Hij trad dus in beperkte mate op als een gelegenheidspaardenhandelaar. Hij verkocht zijn dieren heel de streek door. Men staat verwonderd waar de paardenverkopers en -opkopers zoal vandaan kwamen: Kaaskerke, Ledegem, Leke, Moorslede, Roeselare, Izegem, Staden, Torhout, Poperinge. Heel de provincie door had hij dus zakenrelaties.
Tweemaal verkocht hij ook paarden aan de Antwerpnaers (1906 en 1907), dit zijn de natiebazen van de haven van Antwerpen, en een andere keer aan de natie van de Hollanders (1906).
De vaste afnemers van trekpaarden waren vooral de rondreizende Duitse paardenhandelaars die vóór 1914-18 onze hoeven afliepen en in midden West-Vlaanderen vele paarden kwamen opkopen. Torhout was het centrum van deze paardentrafiek. Wij noteerden zo de aanwezigheid van de volgende Duitse paardenkooplieden.
In 1914 stelden vele boeren in midden Vlaanderen met verbazing vast dat er onder de eerste uhlanen, die ons land binnenvielen en zich zeer goed op onze wegen konden oriënteren, bekende gezichten voorkwamen! Meer dan eens waren deze paardenopkopers dus vermomde spionnen! Na 1914 zijn er geen Duitsers meer gekomen om paarden aan te kopen bij onze Westvlaamse landbouwers... | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 179]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Rundvee (ossen, stieren, koeien, kalveren, vaarzen, jaarlingen,...) werden op deze hoeve in grote aantallen gekweekt. Wij weten niets mede te delen over de verkoop van melk; er staat dienaangaande in het geheel niets opgetekend. Werd er op de hoeve geboterd of kaas gemaakt? Hoe werd de melk verkocht of diende deze uitsluitend voor eigen gebruik of om de kalveren te mesten? Misschien trok men al naar de eerste samenwerkende zuivelfabrieken die onder impuls van de Boerenbond in de streek opgericht waren.
Kalveren, ook nuchtere kalvers, werden heel het jaar rond, aan enkele slachters uit Roeselare geleverd. Vele jaren naeen zijn dit steeds dezelfde namen. Gewoonlijk werd een akkoord gemaakt bij het begin van het jaar om alle kalveren, en soms ook wel koeien of stieren, aan dezelfde slachters uit de stad te verkopen.
Tussen de boer en de beenhouwers ontstond er op de duur een vertrouwensrelatie. In 1906 verkocht Cappelle twee koeien tegen 850 frs. en als zy goed slaen moet hy my 25 fr. betaelen!
Nu en dan werd een stier aangekocht en iets later weer doorverkocht. Veel private personen uit de omgeving kwamen met tweeën een koe of een kalf kopen, dat ze dan achteraf slachtten en verdeelden.
Schapen komen zeer wenig voor. Eénmaal werd er een schaap van 30 kgr. verkocht aan een beenhouwer uit Roeselare (1903) en ook een koeivel. Dit laatste laat vermoeden dat er op de hoeve soms geslacht werd voor eigen gebruik en ook wel voor de mensen uit het gebuurte, zoals toen de gewoonte was.
De talrijke aankopen en verkopen van vee die in de rekeningen voorkomen laten vermoeden dat er op de hoeve Cappelle veel beweging was, dat er dagelijks mensen over de vloer kwamen en dat de veestapel er zeer belangrijk was en goed verzorgd werd.
Varkens werden ook al gekweekt, maar nog niet in die enorme hoeveelheden die wij heden ten dage kennen in deze streek. Wel varkens om in de kuip te steken in het najaar voor de mensen uit het dorp of voor dezelfde beenhouwers die ook de runderen aankochten. Waar men nu de varkens slechts laat aangroeien tot ze maximum rond de 100 kgr. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 180]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
wegen, staan hier meer dan eens gewichten van varkens genoteerd van boven de 150 kgr.! Men was vroeger niet bang van een beetje varkensvet, want spek en reuzel kwamen in de mond van stoere landwerkers die het in hun zware veldarbeid gemakkelijk ‘afwerkten’!
Benevens de voedergewassen en de granen van de hoeve die bestemd waren voor veevoeder, werd er in juli 1909 nog 2.500 kgr. oliebrood voor den komenden winter 1910 aangekocht à 22.50 frs. het honderd. In 1912 kocht men ook nog lijnmeel en maeis. Deze laatste vrucht was toen nog niet zo populair als thans in de veevoeding.
Op de hoeve werd ook veel hooi opgedaan. In juni 1912 betaalde Cappelle 4 frs. per honderd lands om hooi te maaien. Soms werd er wel eens wat hooi verkocht aan geburen of kennissen, maar het grootste deel bleef zeker ter plekke voor de eigen dieren.
Er liepen ook enige kippen op het neerhof, maar daar maakt het rekeningboek geen melding van. Blijkbaar werden ze gevoederd met afval van graan en de restjes uit de keuken. De kippen waren destijds, net zoals de zuivelproducten, het eigen terrein van de boerin en ook de (luttele) opbrengst van de eieren kwam bij haar terecht. Nu en dan werden wel een paar vette kiekens of een haan verkocht aan mensen die een zondags feestmaal wilden inrichten.
Nergens staan posten beschreven waaruit af te leiden is dat er op deze hoeve landbouwmachines aanwezig waren. Alles was nog handenarbeid. Heel het jaar rond zullen er dus enkele knechten en meiden op dit grote landbouwbedrijf aan het werk geweest zijn.
Onder de inkomsten van de hoeve noteerde boer Cappelle ook de pachten die hij eens of tweemaal per jaar ontving van percelen land en een paar kleinere hoeven die hij verhuurde. Bij enkele familieleden stonden kapitalen uit tegen intrest à 3%. De afbetalingen van deze crooisen staan stipt aangetekend tussen de opbrengsten van het bedrijf. In 1911 schold hij zijn pachter in Staden een deel van zijn landpacht kwijt wegens het plaatsen van dreneerbuizen.
Nonkel Pieter Cappelle was gestorven in Zonnebeke (1912). Daar zijn neef uit Beveren van hem erfde (hij schreef niet op hoeveel hem toekwam) noteerde deze voor een memorie de kosten van de begrafenis. Deze beliepen als volgt: | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 181]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Vergeleken met de huidige rouwrekeningen, is de kist goedkoop en de dienst in de kerk zeer duur. Nu kost een kist weldra 20.000 frs. en een middelbare dienst gaat maar tot 10.000 frs.
In 1909 werd de erfenis van Theresia Cappelle opgetekend. Ze laet eene fortuyne achter van 17.755,10 frs. Het verkochte onroerend goed bracht 4.100 frs. op. Dit fortuin, bijna 22.000 frs., werd in vier staken verdeeld. Na aftrek van alle kosten incasseerde Henri Capelle uit Beveren nog de som van 4.530,41 frs.
In het rekeningboek staat een kopie van de uitvoerige balans en winst- en verliesrekening van de samenwerkende brouwerij De Toekomst uit RoeselareGa naar voetnoot(6). Dat we dit bescheid op deze plaats aantreffen laat vermoeden dat Cappelle daar aandeelhouder was, maar we weten niet voor welk bedrag.
Tot besluit mogen we dus zeggen dat de tijd vóór 1914 voor deze landbouwer een voorspoedige tijd was. Hij bedreef met zorg en oplettendheid een bloeiende hofstee, hij leende geld uit en hij bezat nog onroerend goed. Het heeft er de schijn van dat de jaren voor 1914, een goede en beste tijd waren. Zeker voor grotere boerderijen van het gemengde type, die benevens de gewone teelten en dieren ook industriegewassen opbrachten. Wij kunnen moeilijk vergelijkingen maken, en onze conclusie geldt alleen voor deze ene grote hoeve uit de midden-Vlaamse zandleemstreek. | ||||||||||||||||||||||||||||||
De eerste wereldoorlogDe gang van zaken scheen in de oorlog 1914-18 aanvankelijk gewoon verder te lopen zoals voorheen. Toch verschijnen | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 182]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
er enkele notities die de oorlogssituatie illustreren, vooral over de laatste oorlogsjaren.
Paarden en koeien werden meer dan eens aangeslagen en opgeeischt door de Duitsers, een eerste maal in mei 1916. In 1916 kreeg het plaatselijk voedingscomiteit van Beveren 95 jute zakken van Cappelle in lening. In 1917 moest Cappelle 50 zakken graan (haver en rogge) leveren aan de gemeente. Hij werd contant betaald.
Op 27 juni 1916 werd het paard van mijnheer Degryse van Roeselare bij Cappelle in de kost gezet voor een marck per dag, te betalen voor de kost en als het werkt dan verdient het zyne kost. Niet voor lang echter, want in 1917 moest mijnheer Degryse zijn paard aan de bezetter afstaan.
De schaarste in kunstmest en zaaigoed kwam op de duur ook hier voor. Op 26 april 1917 leende Cappelle lijnzaad uit om weer te geven aan een landbouwer uit de buurt. De opgeëiste en aangeslagen paarden konden maar met grote moeite vervangen worden. In mei 1917 leverde Cappelle zijn tweede merrie te Rumbeke aan de Duitsche militaire. Hij kreeg 1.650 frs., maar volgens zijn schatting was het paard eigenlijk wel 2.000 frs. waard. En niet zonder bitterheid schrijft hij in zijn aantekeningboek: ik wil vergoed worden myn laetste paerd te nemen en aen geen andere meer te genaken.
Men begon het ook gewoon te worden vele prijzen aan te rekenen in Duitse marken in plaats van in francs. In 1917 werden aardappelen verkocht aen een marck per kilo en werd er vlas geleverd tegen een mark de roede.
De prijzen gingen fors de hoogte in en onze boeren deden gouden zaken. Toch bleef boer Cappelle voor zijn hongerende medeburgers een mens. Vele namen staan genoteerd van kleine luiden die bij hem een kluts patatten van 25 kgr. konden kopen à 60 ct. en zelfs enkele malen à 20 ct. het kilogram.
Even voor het eindoffensief, in augustus 1918 moest er nog een koe aan de Duytsche militaire geleverd worden. Het land werd in de laatste jaren van de oorlog hoofdzakelijk volgeplant en -gezaaid met nuttige en goed renderende voedingsgewassen. Zo bereikte het areaal inzake cichoreiteelt in 1918 een dieptepunt. Er werden amper 5.719 kgr. bonen gedroogd, maar de prijs was zeer bevredigend, nl. 130 frs. per 100 kgr. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 183]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
Na de oorlog in 1919 konden er vier nieuwe paarden aangekocht worden om de trekkracht op de hoeve weer op peil te brengen, en in 1919 bereikte de opbrengst van cichoreibonen reeds de 20.000 kgr. Het ergste was gepasseerd.
Ook nog in het jaar 1919 liet Henri Cappelle zijn marken omwisselen bij de rijksontvanger te Ardooie. Hij kreeg 1.25 Bfrs. voor 1 DM. Er werd vastgesteld dat hij niet minder dan 12 verschillende soorten Duits geld in zijn bezit had (6 soorten bankbiljetten, 2 soorten zilveren munten en 4 soorten koperen pfennigs) voor een totale som in Belgisch geld van maar liefst 14.235,89 frs. En zeggen dat Cappelle zeker niet als een ‘blauwer voor den Duits’ aangeschreven stond! | ||||||||||||||||||||||||||||||
Enkele jaren na 1918De uitbating van de hoeve in Beveren na de eerste wereldoorlog verliep niet meer in dezelfde trend zoals het gebeurde voor 1914. Andere tijden waren aangebroken...Ook is het opvallend dat Capelle, die inmiddels de 70 jaar voorbij was, in deze naoorlogse jaren veel minder begon op te schrijven dan vroeger het geval was.
Stro, cichoreibonen en vele andere vruchten en ook dieren van de hoeve werden verder verkocht zoals voorheen aan personen uit de streek van Roeselare, maar nu tegen (gedevalueerde) prijzen die een veelvoud waren van de vooroorlogse. Op 13 juni 1920 droeg hij op het gemeentehuis van Beveren de aangifte binnen van zijn landbouwuitbating met haar bezaaiten en haar dieren. Deze aangifte luidde als volgt:
| ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 184]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
De hoevegebouwen hadden nogal veel schade opgelopen in het bevrijdingsoffensief in 1918. De eigendommen in de frontstreek (Staden, Hooglede,...) waren zo goed als helemaal van de kaart geveegd. Ook sommige onbetaalde leveringen en opeisingen van allerlei waren en dieren werden als oorlogsschade aangerekend. Van in de jaren 1920-21 werden zeer ruime bedragen aan schadevergoeding uitbetaald. De enkele aantekeningen van na 1920 betreffen bijna uitsluitend de regeling van deze uitbetalingen, eerst in voorschotten, dan in definitieve afrekeningen. We stellen vast dat Cappelle nu plots van een groter aantal eigendommen pacht opstreek na 1920 dan voor 1914. Hij werd dus zeer behoorlijk vergoed en vermoedelijk belegde hij bijna zijn hele schadevergoedingsbedragen in nieuwe onroerende goederen. Ook wel, maar slechts voor een zeer klein bedrag, in staatstitels. Deze vorm van schadevergoeding, in waarden en papieren stukken, werd door onze buitenlieden, net zoals alle papieren geld, terecht gewantrouwd. Wie zijn oorlogsschade had laten uitbetalen in staatswaarden en obligaties, stond enkele jaren later, door de devaluaties der jaren 1920, uiteindelijk met een wel zeer sterk verminderd patrimonium!
Onder de teelten die op de hoeve te Beveren vlug herpakten mogen we de cichoreiteelt rekenen (1922 reeds 41.609 kgr. bonen). De vlasteelt schijnt Cappelle eerder verlaten te hebben, alhoewel er toen in de hele streek van Roeselare-Tielt een sterke, bloeiende en zeer expansieve vlasindustrie ontstond. Suikerbieten komen nu en dan eens voor, maar zeker bij boer Cappelle was dit geen financieel succes. Verder wordt melding gemaakt van runderen en vooral van varkens, die opnieuw hun weg vonden naar de Roeselaarse beenhou- | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 185]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
wers, net zoals vóór 1914. Ook de verkoop aan particulieren uit de omgeving floreerde zoals voorheen.
Wel nieuw was de kippenteelt. In 1920 liepen er al 60 kippen op het hof. In 1927 staat er voor het eerst een uitvoerige en gedetailleerde rekening met balans en verdere aantekeningen over de 50 kippen op de hoeve. Deze hennen brachten bruto 4.503 frs. op, en na aftrek van alle kosten schoot er 2.060,70 frs. over. De volgende jaren bleef de brutowinst wel ongeveer op hetzelfde peil, maar de prijs van de specifieke kippenvoeders, o.a. het legmeel, was zodanig gestegen dat er netto steeds minder winst in deze branche overbleef. De rekeningen van de kippenteelt werden aangehouden tot in 1933. De kippenteelt is in deze streek weinig meer dan een onvervulde belofte gebleven...
Het verraste mij niet weinig in dit schrijfboek volgende aantekening te lezen: voor het snot van ennen en kiekens te genezen: sublimaat corrosif, onderwijzer Vanacker Ardoye. Dit is de naam van mijn vader, die onderwijzer en landbouwleraar was en waarschijnlijk de Cappelles had leren kennen via de gewestelijke landbouwavondschool te Roeselare, waar hij les gaf en enkele leerlingen uit Beveren had. Precies in die jaren ook propageerde het provinciebestuur van West-Vlaanderen sterk de kippen-, de schapen- en de geitenteelt en mijn vader ging in verband hiermee heel het gewest door voordrachten houden over kippen, geiten, konijnen en ander kleinvee.
De notities over het hennekot zijn de laatste landbouwbedrijfskundige aantekeningen die Cappelle de moeite waard achtte om op te schrijven. Zijn nota's over varkens, koeien, cichoreibonen en andere materies uit zijn hoeve had hij al laten steken rond 1924. Geen aantekeningen betreffende de hoeve staan er nog in, tenzij de inning van de pachten en de betalingen van de intresten die sommige schuldenaars aan hem verplicht waren. Hij verliet zijn hoeve en ging op het dorp rentenieren. Zijn kinderen namen een tijdlang het bedrijf over, maar zij tekenden niets op.
Zijn handboek kwam na zijn dood in handen van een zijner dochters, Irma Cappelle, die binnengetreden was in het klooster Ave Maria, Instituut de Pélichy te Izegem. Zij werd er overste onder de kloosternaam van moeder Alfonse (†1981). Zij was het die de laatste notities bijhield en er mee stopte in 1977. | ||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 186]
| ||||||||||||||||||||||||||||||
De tijd van de boerderij was definitief voorbij. Het hof werd aanvankelijk verpacht en pachtinkomsten zijn de enige gegevens uit de laatste jaren.
De oude hoevegebouwen van deze voorname boerderij, die intussen al hele stukken land verloor aan nieuwe woonwijken, staan er nu, nog niet onbewoond, maar wel erg vervallen bij. Het heeft er de schijn van dat de laatste resten van wat eens een statig en goed gerund boerenbedrijf was, mettertijd onder de slopershamer zal vallen om op te gaan in de nieuwe woonwijken tussen Beveren en Roeselare.
De groene hoofdstructuur en andere papieren maatregelen kwamen hier te laat. Ook in deze familie zijn de laatste telgen uit het boerenbedrijf gestapt. Deze hoeve weerspiegelt op een exemplaire wijze het lot van zovele Vlaamse hofsteden, die vroeger het grondweefsel uitmaakten van onze landelijke economie, en er nu triestig bij staan in afwachting van een glorieloos einde. Het lot dat zo vele schone boerderijen in Vlaanderen reeds ondergingen, zonder dat daarover ook maar één enkel woord van protest is gerezen!
L. Van Acker |
|