ende huerden. Item derthien hondert ende vichtich middelbaer tielsschen casekins; noch twee hondert cleen thielsschen casekins.
In de voorcamere, boven de vloer, een oude wentelcoudse; een tridsoor met twee sloten; een scuuflade; een tafle met twee scraghen, een gaerne wijnde, twee wercbancxkins.
Int cleen camerkin, een coorde coedse ende twee of drie sticken van een coedse.
Beneden in de eidcamere: een tridsoor met twee sloten ende scof; een crucifix daer up twee tridsoor candelaers, een groen saijen tridsoorcleet; een viercante tafle met ghedraijde pilaren; twee groene tafelcleers, d'een wullen ende d'andere saijen; een scabelle banc; een wentelcoedse metten voetbanc; een groen saijen ombehanc; een bedde met de oorpeulen, daer up vijf oorcussens, drie fluwinen, een roode laken saerdze, vier paer slaplaken, te weten twee paer oversleghen, ende twee paer buexkins; een handwale; twee veneitsche schoonlakens; acht veneitssche serveeten; twee roode laken cussens; een modtalen handvat; een hanghende scapraijckin; een rabat voor tcafcoen van root ende groen saij; een glaseboort met wat glasen ghestoffeirt, cannekins ende andere; een tafle met twee scraghen; een scabelle; een cuupsetele; een ledren cuskin; een speghele, cleerbesems, vier drie voeten stoelen; vier leenstoelen; twee branders; een tanghe; een scrijne met een slote; een blasebalck; twee ingraeuwe manskeerlen, daerof den eene ghevoert es met vossen; een osseten rock; een vrauclocke; een root baijekin of roxkin; een culcte; een tavreel doucwerc met Ecce Homo; een Ihesus ghestoffeirt.
In de kuekene: een dosine thinne teillioren; een dosine thinne croesen; neghen thinne platteelen, onder groot ende cleene; drie thinne saucieren; twee ooghe thinne zoudtvaten; twaelf thinne lepels; een thinne pispot; een mostaertvat; een thinnen wijnstoop; wijn vierendeel; een bier vierendeel; wijnpijnte; bierpijnte; een thinnen croes zonder voet; vijf wijnmaten; twee kethels; een beckin; een sceppelkin; een vischpan; twee motalen candelaers; een speerswatervatkin; een spit; twee drooplepels; twee rosters; een hanghele; een panne met een steerte; twee stalijzers; een brandre; een tanghe; een poteijnsse; een hangijsere; een scuppe; een gratindere; een upslaende tafelkin; een waterstande; een coelvat; een scerfbart; een groote steene biercanne met een thinne dexele; twee houten candelaers met latoen besleghen; een ghedeel houtenwerc alc plateelen, teillioren; een deel steenen ende eerden cannen, potten, teelen ende anders de keukenen dienende.
Up paradijsekin: een bedde metter puele, roode lakene, saerdse.
Int camerkin neffens de vloer: een scabelle tafelkin; een lijs met twee loken ende lake; een bancxkin; een blaewen lijnen of tholen ombehanc; een groen saijen rabat voor tcafcoen; een hangende scapraijekin; een cuupzetele.
In den vloer: een wijndweech; een comptoirkin; twee lanternen; een ghedeel cupen, sesters, standen, cleerbesems, cloppre ende andre plusinghe.
In den kelder: wijnthonnen, een ghedeel stellinghen ende anders...
(Archief OCMW Brugge, Fonds Magdalene, charters 65, 1 febr. 1543 n.s., 40 × 58 cm, met zegel)