Zuidnederlandse letteren in de Oostenrijkse en de Franse tijd
De reeks Cahiers van het Studiecentrum 18de-eeuwse Zuidnederlandse Letterkunde (Facultés universitaires Saint-Louis, Kruidruinlaan 43, 1000 Brussel) brengt als deel 7 het Gentse verhaal van Jellen en Mietje door Karel Broeckaert (1815-1816), ingeleid en toegelicht door J. Huyghebaert (70 blz. inleiding, 40 blz. tekstuitgave en XVII blz. woordverklaring). Deze geestige almanakvertelling wilde trouwlustige lezers en lezeressen enkele nuttige wenken geven om de vrede in het huishouden te bewaren. De inleiding bevat gegevens over het fenomeen schapersalmanak en over het duo volksverlichters Karel Broeckaert - Jozef Bernard Cannaert (dat in Benjamin Franklin een voorbeeld zag). Pioniers van de volkskunde ook, die twee!
Deel 8 is van de hand van prof. Jean Weisgerber: ‘Rococo in Vlaanderen? / Neorococo in West-Europa. Literaire verkenningen’ (86 blz.). Het eerstgenoemde opstel ruimt veel plaats in voor de Ieperse schrijver en kunstschilder Karel Lodewijk Fournier (1730-1803). Fourniers opvallende ‘parlando’ of ‘conversational style’ wordt in kontrast geplaatst met ‘de bombast, breedsprakerigheid en stunteligheid van de Parnastaal’ (hier geconcretiseerd door J.F. Cammaert, niet te verwarren met de daarnet genoemde Cannaert), en ook met ‘de retorica waaraan onze romantici niet vaak zullen weten te ontsnappen’ (hier belichaamd door K.L. Ledeganck). De Brusselse hoogleraar bestempelt Fournier ‘in vergelijking met Cammaert als gewoonweg geniaal’.
De tweede studie wil een ‘comparatistisch essay’ zijn waarin de welbekende Prudens van Duyse de eer van zijn landstreek tracht hoog te houden in het gezelschap van Novalis, Eichendorff, Byron, Musset en vele anderen.
J.H.