Biekorf. Jaargang 93
(1993)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 2]Suikerbiet en bietsuiker in West-VlaanderenLang geleden, bij ons in de middeleeuwen, was bijenhoning het meest gebruikte middel om spijzen, taarten en lekkernijen te zoeten.
Rietsuiker, die al in de Oudheid bekend was, kwam in onze streken wel voor, maar was peperduur. Ze was een importproduct uit het warme Zuiden. De Arabieren wisten reeds hoe ze suikerriet tot suiker konden persen om dan door allerlei kook- en kristallisatiemethodes stroop, kandijsuiker en andere suikerproducten te winnenGa naar voetnoot(1). Omdat suikerrietplanten in ons koude Noorden niet gedijen en het vervoer een heel probleem was, bleef rietsuiker daarom lange tijd een luxueuze materie. Rietsuiker werd ook in Vlaanderen verhandeld, ondermeer door de vreemde kooplieden uit het Zuiden die te Brugge verblevenGa naar voetnoot(2). De Brugse schoolmeester die in de laatste helft van de 14de eeuw zijn Livre des Mestiers neerschreef, vermeldt suiker tussen de kostbare specerijen, aldus: ghimbere, galigaen, saffraen, peper, commijn, suker wit ende bruyn, bloemen van camille, anijs, greyne...Ga naar voetnoot(3).
In het begin van de 16de eeuw werd de suikerrietplant naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amerika overgebracht en groeide er in het nieuwe kontinent vlug aan tot uitgebreide plantages op de Antillen, in Brazilië en in de andere midden-Amerikaanse landen. Er ontstond een drukke suikerhandel tussen Antwerpen en San Domingo op HaïtiGa naar voetnoot(4). Ook in Brugge werd toen rietsuiker uit Amerika verkochtGa naar voetnoot(5).
Een eeuw later was het vooral Amsterdam dat de Europese suikerhandel en de suikerfabricatie tot zich trokGa naar voetnoot(6). Al met al bleef rietsuiker toch nog een duur product. De keuken van de gewone man was meer zout en zuur dan zoet en honing bleef bij de lagere volksklasse en de gewone dorpeling vaak het enige zoetmiddel.
Pas in de 18de eeuw drong rietsuiker voorgoed binnen in het menu van de gemiddelde volksmens. De stijging in het verbruik van rietsuiker ligt weerspiegeld in het taalgebruik uit die tijd. In zijn ‘Volkshuisraad in Vlaanderen’ heeft Dr. Joz. Weyns door het excerperen van honderden boedelbeschrijvingen uit het hele Vlaamse land kunnen aantonen wanneer de namen van bepaalde gebruiksvoorwerpen, die iets met suiker te maken hadden, voor het eerst in deze inventarissen opduiken. Het suikerverbruik was intussen al in zulke mate toegenomen dat er in de huishouding van de gewone man talrijke voorwerpen te vinden waren met een eigen naam uit de wereld van zoet en suiker. Aldus: een suckerbusse (eerste vermelding: Maldegem, 1723), een suyckerdoose (Eeklo, 1660), een blecken suyckerdoes (Maaseik, 1699), een silvere suyckerdoose (Sint-Truiden, 1775), een tinne suyckerdoose (Rekem, 1788), een suyckerleepel (Antwerpen, 1795), een suyckertange (Brugge, 1752), een suyckerbacxken (Herentals, 1743), enz.Ga naar voetnoot(7).
Net zoals koffie was suiker in de 18de eeuw uitgegroeid tot een onmisbaar ingrediënt uit de keuken van de doorsnee burger. De oude keukenboeken en recepten uit die jaren bevatten, in tegenstelling tot dergelijke boeken uit vroegere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eeuwen, reeds ontelbare bereidingen waar siroop, kandijsuiker en allerhande suikerderivaten bij te pas kwamen.
De suiker die West-Europa bereikte op het einde van de 18de eeuw was voornamelijk afkomstig uit West-Indië, de Antillen, Brazilië en andere Amerikaanse gebieden. De negerslaven waren er de goedkope arbeidskrachten op de suikerplantages waar de rietstengels geoogst werden en in raffinaderijen tot melasse of verder tot ongezuiverde stroop verwerkt werden. Deze melasse, maar soms ook de ruwe onafgewerkte suiker, werd met zeilschepen naar Europa overgevaren. Onze kleinschalige suikerfabriekjes leverden dan door de finale afwerking van deze grondstof rietsuiker af in velerlei vormen, van poedersuiker en cassonnade tot en met siroop en kandijsuiker, broodsuiker en kristalsuiker.
In Brugge bestonden er in het midden van de 18de eeuw drie zulke kleine suikerfabriekjes, opgericht tussen 1740 en 1756, waar de geïmporteerde melasse werd uitgekookt, gemalen en geloogd tot allerlei suikerproducten, klaar voor het verbruik in de omgevingGa naar voetnoot(8).
In Ieper was er vóór 1765 één suikerfabriekje met een paar werknemers. De eigenares was de weduwe Claessens. Zij stelde maar twee arbeiders te werk. Voordien had de Ieperse raffinaderij twee jaar stil gelegen. Maar in 1765 was er zelfs enige export naar FrankrijkGa naar voetnoot(9). Voor Kortrijk of andere plaatsen in West-Vlaanderen kunnen we geen suikerfabrieken aanwijzen. De suikernijverheid was in onze gouw dus een weinig florissante en zeker geen expansieve bedrijfstak. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Suiker uit bietenVan over ouds werd gepoogd om eveneens suiker te winnen uit andere gewassen dan het tropische suikerriet. Zo werden proefnemingen uitgevoerd met aardappelen, met appels en peren en zelfs met bijenhoning.
Rond 1770 werd er ook nu en dan suiker gedistilleerd uit gerst. Vermoedelijk dacht men aan de verwerking van gerst tot mout in de bierbrouwerij, waar inderdaad in een bepaald stadium de gerst eerder zoet van smaak is en door kieming | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en moutvorming aan suiker doet denken. In L'Agronome ou dictionnaire portatif d'Agriculture staat een recept beschreven om sucre d'orge te bereidenGa naar voetnoot(10). Het kan sterk betwijfeld worden of suiker uit gerst ooit op grote schaal werd gewonnen.
De enige alternatieve suikerwinning die een hoopvol perspectief bood was deze waar de suikerbiet werd gebruikt.
De Berlijnse apoteker en hoogleraar Andreas Margraf (1709-1782) publiceerde in 1747 een memorandum waarin hij mededeelde dat hij erin geslaagd was uit een bepaalde variëteit van bietwortels suiker af te zonderen. Het bleef evenwel bij een eerder theoretisch experiment, maar in 1786 gelukte het aan een van zijn leerlingen Franz Carl Achard (1753-1821) om effectief suiker te winnen uit bietwortels en wel op een wijze die mogelijkheden bood voor extractie op grotere schaal. De nieuwe suiker kon inzake smaak en zoetende eigenschappen concurreren met de vertrouwde smaak van rietsuiker.
Het productieproces om suiker uit bieten te halen geleek ook bijzonder goed op de methode die aangewend werd bij de klassieke suikerbereiding uit riet. Het kwam erop neer de bieten te wassen, in stukken te snijden, het sap uit te persen, te koken, te zuiveren en verder te distilleren en te laten neerslaan in alle mogelijke kristallisatievormen.
Toen het duidelijk werd dat de bieten potentiële suikerleveranciers zouden worden, werd in Duitsland vanaf de beginperiode koortsig een aanvang gemaakt met de selectie en de verbetering van de bietenrassen. De bietwortel, die afstamt van de mangelwortel, was in onze streken sinds lang geen onbekende plant meer. Dodoens beschrijft al de bietwortel en Kiliaen vernoemt al de plant. Vooral de rode biet werd in de moestuin aangeplant en in de keuken als groente gewaardeerd. In de veevoeding evenwel had de voederbiet in de 18de eeuw bij ons nog weinig of niets te betekenenGa naar voetnoot(11).
Bieten waren zeker reeds in de 16de en de 17de eeuw bijzonder populair in Duitsland en in Silezië. Dit is ook de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
reden waarom het precies Duitse chemici zijn die het suikergehalte in de biet ontdekten en verdere onderzoekingen in die richting ondernamen. Vooral in Silezië kwam bietenteelt veel voor en werden verscheidene variëteiten aangeplant. De oudste en vroegste bietwortels zijn bijna allemaal Silezische soorten.
Napoleon, die practisch heel zijn bestuursperiode in onmin leefde met Engeland, besefte vrij vlug dat er ooit moeilijkheden zouden rijzen bij de bevoorrading van koloniale waren lijk specerijen, thee, koffie en rietsuiker. Daarom stimuleerde en steunde hij, lang nog vóór de Continentale Blokkade, alle mogelijke onderzoekingen en ‘uitvinders’ die vervangingsproducten voor deze dure producten van overzee op de markt wilden brengen. Er werden milde premies toegekendGa naar voetnoot(12) aan personen die suiker poogden te trekken uit pruimen, uit honing, uit druiven, enz., wat een Franse poëet uit die dagen volgende verzen deed schrijvenGa naar voetnoot(13): ...pour avoir composé de sirop de raisin trois ou quatre topettes,
mon vieil apothicaire est mis dans les gazettes.
Toen evenwel in 1798 bepaalde technische verbeteringen bekend geraakten die toegepast werden bij de suikerproductie uit bietwortels, en er in 1802 door Achard daadwerkelijk een suikerfabriek werd opgericht, trad Napoleon op en liet hij definitief zijn oog vallen op de suikerbiet. Vooreerst engageerde hij de Franse geleerde Henri Alexandre Tessier (1741-1837), sinds 1783 lid van de Académie, om de bietenteelt uit te proberen en agronomisch op punt te stellen in onze streken. Tessier ontwikkelde een teeltmethode voor suikerbieten geadapteerd aan onze landbouw. Hij ontwierp ook een handleiding voor suikerextractie in functie van de mogelijkheden van onze kleinschalige rietsuikerfabriekjes, de zogeheten méthode Tessier.
De Continentale Blokkade deed de rest. In 1806 wilde Napoleon Engeland treffen door het de toegang tot de Franse en de andere Europese havens te ontzeggen. De aanvoer van suiker en koffie, twee koloniale waren die onmisbaar geworden waren in de Europese huishouding, kwam daardoor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rechtstreeks in het gedrang. Resoluut moest dus een uitweg worden gevonden om suiker en koffie te vervangen door een ‘ersatz’-product. Voor koffie was dat de cichorei, voor rietsuiker moest dat de bietsuiker worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het decreet van 1811Het duurde toch nog tot in 1811 vooraleer de zaak rond was en het staatsbestuur op de proppen kon komen met een aangepaste wetgeving. Voordien was alles beperkt tot aanmoedigingen en premies; nu kwam daar een wettelijke verplichting bij. Op 25 maart 1811 vaardigde Napoleon het decreet uit waarin de gedwongen aanplanting werd opgelegd doorheen het hele Franse keizerrijk van 32.000 ha. suikerbieten.
Onze prefect te Brugge zond over deze materie een circulaire rond op 23 april 1811 aan alle maires van het Leiedepartement. De wetgeving en de uitvoeringsbesluiten werden erin uiteengezet. Voor West-Vlaanderen was het aandeel in de te betelen oppervlakte bepaald op 400 hectaren. Het werd helemaal aan de maires overgelaten om de zaken practisch te regelen, maar in het Recueil des Arrêtés werd gemeente per gemeente opgegeven welke minimum oppervlakte er verplicht aangeplant diende te wordenGa naar voetnoot(14). De verdeling was te Brugge uitgevoerd in de burelen van het Departement en hield enkel en alleen rekening met de beteelbare oppervlakte der gemeenten, en bij voorbeeld niet met de aard van de grond. Zo kwam men tot de volgende omslag:
In deze onderrichtingen werden ook de teelt- en de verwerkingswijze uitvoerig toegelicht, alles volgens de méthode Tessier. Speciaal werd de aandacht gevestigd op het belang van een eigen nationale suikerbevoorrading en de mogelijkheid de bladeren van de bietenplanten te benutten in de veevoeding, vooral van runderen en schapen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mei is echter de uiterste limiet om bieten uit te zaaien. Het was dan ook zo goed als zeker dat de aanplanting van 1811 veel te laat kon starten en op een mislukking moest uitlopen, zelfs indien men ervan uitging dat onze boeren deze nieuwe teelt technisch aankonden en onmiddellijk het nodige zaaizaad bij de hand hadden.
Wij zijn niet op de hoogte van het concrete resultaat van de bietenoogst van 1811 in ons departement, maar schitterend was hij in geen geval. We lezen immers in het Memoriaal van koster Cuvelier van Reningelst hoe het in deze gemeente allemaal gegaan was. Volgens de officiële repartitie was Reningelst verplicht tot 2,60 ha. suikerbieten. Cuveliers tekst is suggestief genoeg om hem helemaal af te schrijven en laat vermoeden dat de verplichte teelt bij de boeren in den beginne weinig simpatie of belangstelling oplekte. Cuvelier schrijft: Den 28 april (1811) heeft men alhier afgekondigt dat onse prochie belast was met vyf gemeten bitteraepen te moeten saeyen, 't welk men zoude verdeelt hebben elk volgens zyn gebruyk. Men had te vooren in de gazette gesien datter in gheel het ryck 30.000 hectaren zouden bezaeyt geweest hebben, om daer af brood-suycker en syrope te maeken, gelyk men alreede had beginnen te maken met druyvenGa naar voetnoot(15).
Zeker in Reningelst, en vermoedelijk in de meeste andere gemeenten, liep de bevoorrading van zaaizaad in het honderd. In Reningelst gebeurde dit als volgt: Daer wiert verkondigt dat de landslieden die een coppel peerden hadden, begrepen waeren bit-raepen te moeten zaeyen, d'een eene lyne, d'ander een vierendeel. Elk meende dat het gouvernement het zaed zoude gefurniert hebben. Het viel anders uyt, den 5 mey men publiceerde datter zaed te bekomen was voor 2 à dry francs het pond. Naer de vespers, men riep dat men bedrogen was en kostede 14 francs het pond, en moeste gaen haelen t'Iperen naer de sous-préfecture.
Cuveliers tekst is duidelijk genoeg om er achter te vermoeden dat het hele opgelegde gedoe de boeren niet aanstond en dat men in het ongewisse verkeerde over de uitvoering. De mislukking was vooral te wijten aan de laattijdigheid van de uitzaaiingen, elders zeker ook aan de onaangepaste grond- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
soort, want bieten vragen een zwaardere en vruchtbare grond. In Reningelst was dit nochtans geen probleem. Cuvelier had nadien ook van de nieuwe suiker geproefd en verklaarde ronduit datse van slegte qualiteyt was!
De levering van de bietwortels naar de fabrieken in het late najaar, meestal langs slechte aardewegen, over veel te lange afstanden (Brugge, Ieper) was een bijkomende moeilijkheid. De eerste poging was dus, althans in onze gewesten, een tegenvaller.
Er was alleen een (officieel) enthousiasme bij de fransgezinden en de ambtenarij. Zo had het Lycée de Bruges in de tuin van het instituut 12 aren suikerbieten aangeplant! De leerlingen moesten kennis maken met de weldaden van een vooruitziende staatstussenkomst en volgens het rapport dat de directeur van het lyceum aan het Brugse stadsbestuur toezond was alles opperbest verlopen, alhoewel de opbrengst maar médiocre was...Ga naar voetnoot(16).
In een brief van 18 oktober 1811 maande de sous-préfet van Brugge de maire van de stad Brugge aan om een voorraad planten voor zaad over te houden in het komende seizoen van 1812. Het zou immers niet bij één enkele proef blijven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De oogst van 1812In 1812 werd de maatregel opnieuw uitgevaardigd. In Frankrijk was het rendement in 1811 stellig beter uitgevallen dan bij ons. En daarom werd over het hele keizerrijk een grotere verplichte oppervlakte suikerbieten voorgeschreven (100.000 ha.). Het Leiedepartement werd getaxeerd op 2.000 ha. en opnieuw verscheen er een lijst van alle gemeenten uit onze provincie met het opgelegde minimumareaal aan suikerbieten; weeral uitsluitend gebaseerd op de totale oppervlakte van de gemeente.
Op 17 maart 1812, dus zeker nog tijdig genoeg om alle voorzorgen op de akkers te nemen, werd het verplichte aandeel per gemeente aan de maires medegedeeld, aldus: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij rondschrijven van 6 maart 1812 had onze prefect reeds de hele aangelegenheid geregeld, in uitvoering van het keizerlijk decreet van 17 februari 1812. Men was vroeg genoeg in het voorjaar om nog suikerbieten te zaaien en ook de practische voorzieningen werden tot in detail voorgeschreven; men had blijkbaar veel geleerd uit de fouten en de mislukking van het jaar voordien. De bietwortels mochten nu ter plekke worden geperst en enkel de melasse moest naar de suikerraffinaderij worden gevoerd. Aldus kwam ook, naar beweerd werd, een rijke meststof vrij doordat de pulp rechtstreeks op het land kon gevoerd worden! Zo ook zou de arme boerenwerkman nog iets bijverdienen in het winterseizoen als hij de bietwortels mocht snijden en uitpersenGa naar voetnoot(17). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Er werden bovendien maatregelen getroffen met uitwerking op langere termijn. In 1812 werd in Dowaai een driemaandelijke cursus ingericht om bietsuiker te leren fabriceren. De onderprefect informeerde bij het stadsbestuur van Brugge of er geen candidaten aan deze cursus wilden deelnemen (zie bijlage).
In West-Vlaanderen waren er toen al handelaars die er als de kippen bij waren om bietenzaad te verkopen. Bietenzaad wordt geoogst als de plant het tweede jaar op het veld staat. In Roeselare was er o.m. al een handelaar in bietenzaad (zie afbeelding).
Of deze tweede verplichte bietenoogst en de suikerproductie achteraf een succesnummer werd, hebben we nergens aangetroffen. Alle auteurs die de zaak in een algemeen overzicht bespreken, zijn het eens om te beweren dat enkel in Frankrijk de teelt aansloeg, bij ons niet alleen negatief werd onthaald, maar bovendien weinig renderend was en bijgevolg weer mislukteGa naar voetnoot(18). Deze mening moet evenwel genuanceerd worden. De relatieve opbloei van de suikerfabriekjes (zie verder) is integendeel het bewijs dat de oogst overvloediger was dan in 1811 en dus, wat men er ook moge over denken, heel wat beter was en meer rendeerde dan de eerste aanplantingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De bietenteelt vóór 1815In de volgende jaren werd er van overheidswege weinig of geen druk meer uitgeoefend op de landelijke bevolking om suikerbieten te zaaien, want de latere Recueils van ons departement zwijgen over de bietenteelt. Of was het sinds 1813 de intense oorlogsvoering die Napoleons aandacht afleidde van het suikerprobleem? Na twee oogsten waren de suiker- en de voederbiet aan onze boeren bekende vruchten geworden, waar iets mee te verdienen viel. Er bestaan geen nauwkeurige cijfers inzake opbrengsten en arealen, maar we moeten wijzen op de toenemende opbloei van o.m. de Brugse suikerfabriekjes, waar, door de totale afwezigheid van suikerriet, nu volop bieten als grondstof gebruikt werden. Dit zou zo duren tot in 1815.
Toen de Engelse reiziger Robert Southey op 26 oktober 1815, kort na Waterloo en de definitieve val van Napoleon, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doorheen de streek van Poperinge voorbijkwam, schreef hij: wij passeerden ettelijke bietvelden, gevolg van Bonapartes continentaal systeemGa naar voetnoot(19). Einde oktober orden de bietwortels volop geoogst en waarschijnlijk zag Southey langs de weg hier en daar op het veld hopen bietwortels liggen, gereed om vervoerd te worden naar de fabriek, zoals dit nu nog in onze streken in het najaar het geval is. Hoe zou Southey's aandacht immers op deze ene vrucht in het late najaar getrokken geweest zijn als hij de bieten niet goed zichtbaar in hoopjes had zien liggen? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voeder- en suikerbieten na 1815Enkele tijd nadien zal de teelt vrijwel geheel uit onze streken verdwenen zijn toen de rietsuiker onmiddellijk na Waterloo (1815) terug werd ingevoerd en de bietsuiker niet opkon tegen de concurrentie van de oude, bekende en massaal ingevoerde goedkopere rietsuiker. De bietsuikerfabriekjes vielen daardoor helemaal stil en er werd weer teruggegrepen naar het suikerriet. Er was dus plots geen vraag meer naar suikerbieten.
Alhoewel over de landbouwteelten in die jaren weinig of geen betrouwbare statistieken bestaan, mogen we veilig aannemen dat onze Engelse reiziger in 1815 de laatste hopen suikerbieten uit die jaren heeft gezien. De teelt werd er nadien bijna niet meer bedreven. Het is echter wel mogelijk en zelfs waarschijnlijk dat de teelt van voederbieten daarentegen nog meer uitbreiding nam en ook in West-Vlaanderen voorgoed een vertrouwde veevoeding werd voor de dieren in wintertijd. Onze landbouwtijdschriften uit die jaren (1815-1830) geven wel nu en dan raadgevingen voor de teelt van suikerbietenGa naar voetnoot(20), maar nog veel meer werden de talrijke Silezische rassen van voederbieten aangeprezen en besproken, wat laat vermoeden dat de teelt der voederbiet ook bij ons grote aandacht kreeg en blijvend ingang had gevondenGa naar voetnoot(21). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aangezien we terug suikerbietraffinaderijen aantroffen na 1830 (zie verder) mogen we aannemen dat ook de teelt van de suikerbiet na 1830 terug uitbreiding heeft genomen. De vroegste exacte cijfers dateren uit de eerste algemene officiële telling van 1846Ga naar voetnoot(22). Toen stonden er in ons land 4.391 ha. voederbieten tegen nauwelijks 2.126 ha. suikerbieten. Suikerbieten haalden amper 3,25% van de totale oppervlakte aan nijverheidsteelten in België, en in West-Vlaanderen was dit maar 0,31%Ga naar voetnoot(23).
De telling van 1866 evenwel bracht aan het licht dat er in ons land 17.604 ha. voederbieten stonden en al 18.075 ha. suikerbieten, waaronder 533 in West-Vlaanderen. De teelt was er bijgevolg, zij het eerder zwak, toch vertegenwoordigd en zeker in de brede kringen van de Westvlaamse landbouwers weer genoegzaam bekend. Het zwaartepunt echter van de suikerbietteelt lag in ons land in de provincies Brabant, Henegouwen en Luik.
Vermoedelijk is bij ons en in Oost-Vlaanderen de suikerbietteelt trager op gang gekomen dan in de andere streken van het land, maar de doorbraak moet ergens liggen rond 1860. De opkomst in die jaren van talrijke en grotere Westvlaamse suikerraffinaderijen is hiervan het bewijs. De teelt van de voederbieten evenwel nam aanvankelijk een grotere expansie. Onze landbouwers beseften van in den beginne hoe waardevol de voederbiet was bij de wintervoeding der dieren op stal.
Dit zou zo blijven tot op de dag van heden. Vooral in de zware poldergronden en in de streek ten zuiden van de lijn Ieper-Kortrijk, kan men nu nog in het najaar hele hopen bietenknollen zien liggen op het veld om vervoerd te worden naar de suikerfabrieken, net zoals Southey ze reeds zag liggen bij zijn reis in 1815. Ook voederbieten blijven lang op het land liggen om dan achteraf ingegraven te worden in bietenkelders of in bietengraven tot ze door het vee verbruikt worden in de wintermaanden en in het vroege voorjaarGa naar voetnoot(24). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het bietalaamDe teelt en vooral het oogsten van suiker- en voederbieten bracht ook mee dat er gereedschap werd gebruikt dat afweek van dit dat tot dan toe op de hoeve te vinden was. Vóór 1860 nochtans zal er geen geëigend en specifiek bietgereedschap voorgekomen zijn. Publicaties die een overzicht geven van de bekende landbouwwerktuigen kennen in die tijden (vóór 1860) nog geen bietenalaamGa naar voetnoot(25). De reden is eenvoudig dat er in onze streken toen maar weinig bieten werden gekweekt.
Maar na 1860 is er zeker een eigen soort bietenalaam ontstaan. Zo kent men in West-Vlaanderen de bietenhaak, de bietenschup en de bietenvork, die alle drie gebruikt worden
Bietenvork en bietenhaak.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij het oogsten van de bietenGa naar voetnoot(26). Omdat bieten liefst in zware gronden wassen, is het rooien van de dikke wortels, die diep in de aarde steken, niet zo gemakkelijk. Met een ploeg of een ander tuig is het moeilijk om de lange, stevige en zware knollen ongeschonden uit de grond te heffen. De laatste jaren zijn deze drie werktuigen ook al in onbruik geraakt sinds men met machtige machines de wortels mechanisch uit de grond trekt. Maar soms gebeurt het wel eens, bij overvloedige najaarsregens, dat de brede rubberbanden van de grote en zware rooimachines in het natte land wegzinken en in de modder blijven steken. En dan grijpen de Westvlaamse boeren weer naar de oude bietenhaken, -schuppen en -vorken.
De suikerbiet, samen met de voederbiet, is uit onze landbouw niet meer weg te denken. De ups en downs van de teelt volgen nu de internationale schommelingen van alle landbouwteelten in een verenigd Europa. Nu eens is de suikerbiet voor de boer goud waard, dan weer is de opbrengst iets minder. Maar de biet blijft enerzijds een vaste en onvervangbare wintervoeding voor het vee en anderzijds de belangrijkste suikergrondstof van ons land. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De suikerfabricatieIn Brugge werkten er op het einde van de 18de eeuw enkele kleine suikerfabriekjes die hun grondstof, het suikerriet, betrokken uit Amerika. Op 25 frimaire van het jaar VI (15 december 1797) waren er vier zulke fabriekjes te Brugge; deux raffineries choment et les autres virottent; ils stateront incessament si les droits d'entrée sur les bruts et les terriés continuent d'être perçus sur le pied actuel, il leur est impossible de soutenir la concurrence avec le sucre anglais et hollandais qui s'importe avec profusion et fraudeGa naar voetnoot(27).
Een telling uit het jaar VIII te Brugge leert ons dat dit de suikerfabriekjes waren van Pierre Serdobbel en Melchior | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kindt, die toen, wegens de toenemende moeilijkheden met Engeland en de onveiligheid op zee, geen werklieden meer konden tewerkstellen en nagenoeg helemaal stillagenGa naar voetnoot(28). Met de suikerfabricatie ging het blijkbaar bergaf. Misschien was in Ieper het suikerfabriekje van de weduwe Claessens of haar opvolgers nog in bedrijf, maar wij vonden daar nergens iets over. Verder zijn ons geen suikerraffinaderijen in onze gouw bekend.
In 1812 was het Frans bestuur van plan licenties toe te staan om bietsuikerfabrieken uit te baten, in uitvoering van een keizerlijk decreet van 15 januari 1812. Waarschijnlijk ook in Ieper werd zulke fabriek gelicencieerd. Wellicht was de oogst van 1811 nog grotendeels verwerkt geworden in de bestaande rietsuikerfabrieken.
Ene Liénart (zie verder) diende zijn licentieaanvraag rechtstreeks in bij de prefectuur te Brugge. Bij het Brugse stadsbestuur kwamen de namen binnen van Henri Kindts, vermoedelijk een zoon of een dicht familielid van de reeds vernoemde Melchior Kindt, en op 10 maart 1812 solliciteerde ook Joseph Wielmaecker, die zich in zijn aanvraag betitelde als negociant et fabricant de sucre de betteravesGa naar voetnoot(29). Misschien had Wielmaecker reeds de bietenoogst van 1811 in zijn rietsuikerfabriekje verwerkt?
De gegadigden moesten garanderen dat ze uit de verplicht aangeplante bietenoogst van het jaar 1812 uit heel het departement der Leie suiker zouden bereiden, minstens 10.000 kgr. suiker per fabriek, en dit voor de jaren 1812 en 1813. Wie de onderneming wilde aangaan kon een octrooi krijgen dat 4 jaar gold. Maar nog hetzelfde jaar, namelijk bij besluit van 6 maart 1812, werden de licenties afgeschaft en mocht men bietsuiker fabriceren zoveel men wilde, zonder vergunning of licentieGa naar voetnoot(30).
Een opgave van 24 november 1812, in volle bietenoogstperiode, verklaart dat er te Brugge drie raffinaderijen van bietsuiker werkten, samen goed voor 18 werklieden. Maar er werd ook nog steeds een rietsuikerfabriekje aangegeven met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
twee werknemersGa naar voetnoot(31). Dit toont aan dat er stellig in 1812 een betrekkelijk belangrijke bietenoogst werd verwerkt, maar ook dat er, althans op papier, nog rietsuiker werd geproduceerd. Alhoewel dit laatste, zeker in 1812 nog moeilijk te aanvaarden isGa naar voetnoot(32). De voorgebrachte statistiek geeft ook een gedetailleerde berekening van de kostprijs van riet- en bietsuiker. Wij zien dat beide productieprocessen goed aan mekaar geleken. Daarom zouden we geneigd zijn te aanvaarden dat er in een rietsuikerfabriek ook gemakkelijk bietsuiker kon aangemaakt worden. Zo te zien was de fabricage van bietsuiker toen heel wat meer winstgevend dan die van rietsuiker.
Toen Napoleon in 1815 van het toneel verdween, was de bietsuikerfabricage, vooral in Frankrijk, stevig gevestigd, want het hele keizerrijk telde reeds 40 bietsuikerfabrieken. In Frankrijk zou de suikerbietenteelt en de suikerbietenraffinaderij voor goed blijven bestaan en er verder opbloeien tot een sterke industrie. Ook de teelt van voederbieten zou er blijven toenemen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Suikerfabrikant LiénartDe belangrijkste suikerfabrikant van Brugge was zeker Liénart. Bernard Joseph Damase Liénart was geboren in Doornik op 26 maart 1773 als een zoon uit het gezin J.B. Liénart-Papegay. Op 14 november 1797 huwde hij te Brugge met Marie-Jeanne Odevaere. Toen woonde hij in Duinkerke en gaf hij op dat zijn beroep negociant wasGa naar voetnoot(33).
Door zijn huwelijk kwam Liénart meteen terecht in de hogere burgerij van de stad. Zijn vrouw was een dochter van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Engelbert Odevaere, vice-consul van Denemarken, en van Jeanne Wybo. Zij was de volle nicht van de bekende Brugse kunstschilder Jos. Odevaere (1775-1820). De Odevaeres waren een paar generaties vroeger uit Nevele in Brugge neergestreken en hadden zich ingewerkt in het Brugse milieu van vooraanstaanden uit de stedelijke magistratuur en in het handelsmilieuGa naar voetnoot(34). Een paar familieleden speelden een rol in de logeGa naar voetnoot(35) en een aangehuwde oom was niemand minder dan de turbulente jacobijn en republikeinse edelman Jean-Antoine van Zuylen van Nyevelt de Gaesbeke, gehuwd met Isabelle WyboGa naar voetnoot(36).
Liénart woonde aanvankelijk langs de Spiegelrei. Hij hield er toen al een meid op na. Maar in de telling van 1809-1830 staat hij ingeschreven in de Sint-Jorisstraat. Hij woonde er sinds 30 januari 1809 samen met twee nichtjes, zijn schoonmoeder en twee leden dienstpersoneelGa naar voetnoot(37). Daar was het dat hij met zijn suikerfabriek zou beginnen.
Ook in het openbare leven van de stad wist deze inwijkeling zich op te werken. In 1813-17 was hij gemeenteraadslid van BruggeGa naar voetnoot(38) en in 1813-14 zetelde hij als rechter in de rechtbank van KoophandelGa naar voetnoot(39). Op 29 augustus 1812 was hij lid van de Kamer van Koophandel toen hij met enkele andere leden een petitie ondertekende om de vissers van Heist ook 's nachts te laten uitvarenGa naar voetnoot(40).
Toen er op 12 februari 1812 een liste des cent plus imposés de la ville de Bruges werd opgesteld, staat hij hierin aangegeven als Damase Liénart, gemeenteraadslidGa naar voetnoot(41).
Liénart stond zichtbaar in de gunst van de Franse besturen. In 1812 vroeg hij een licentie aan om bietsuiker te fabriceren, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
net zoals de gevestigde suikerfabrikanten, alhoewel hij vroeger voorzeker nooit iets in deze branche had ondernomen. Zijn inrichting was in 1811 zelfs de grootste van die aard, en nog vóór dat de licenties werden opgelegd, heeft prefect Soult de suikerfabriek van Liénart in een aparte vermelding in het Recueil des Arrêtés opzettelijk aanbevolen aan alle maires uit het departementGa naar voetnoot(42).
In 1810-11 werden er pogingen ondernomen om de teelt van wede of pastel in West-Vlaanderen te introduceren. Pastel moest dienen om de blauwe verfstof in de textielindustrie te bevoorraden. Liénart-Odevaere was de man die de zaak in handen nam en het pastelzaad verdeeldeGa naar voetnoot(43). Alhoewel de invoering van deze teelt niet slaagde, mogen we uit de hele zaak toch twee conclusies afleiden. Ten eerste dat Liénart een ondernemend man was en ten tweede dat hij goede relaties onderhield met de prefect en de Franse administratie.
Niettemin vermoeden we dat zijn suikerraffinaderij het na 1815 niet lang meer volhield. In 1818 ontmoeten we hem nog te Brugge op een lijst van 16 namen onder de commerçantsnotables,Ga naar voetnoot(44) maar over zijn verder lot konden we geen details vernemenGa naar voetnoot(45). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De suikerfabriek van IeperIn Ieper werd in de Franse Tijd eveneens gestart met een raffinaderij van bietsuiker. De prefect schreef trouwens in 1812 dat de bieten in ons departement moesten aangebracht worden naar de bietsuikerfabrieken van Brugge en Ieper. Er bestond dus zeker in die stad een suikerfabriek (tot in 1815?). Zoals gezegd kan dit de opvolger geweest zijn van de oude fabriek van de weduwe Claessens uit 1765, maar wie er juist de zaak behartigde in 1812 konden we niet achterhalenGa naar voetnoot(46). Ook was er in Ieper later geen suikerfabriek meer bedrijvig. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Om doelmatig de oogst uit het departement te kunnen leveren aan nabijgelegen inrichtingen was het immers nodig dat er in het Zuiden van het departement een plaats was waar men de bieten kon afleveren. Het Kortrijkse en de streek van Veurne lagen immers te ver af van Brugge. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De suikerfabriekjes tussen 1813 en 1830Toen de Fransen verdreven waren en de handel met Engeland en Amerika zeer vlug herstelde, viel de Blokkade weg. Rietsuiker kwam nu weer binnen in grote hoeveelheden en tegen zulke concurrentiële prijzen dat de bietsuikerfabrieken, alleszins in het nieuwe koninkrijk der Nederlanden, vrijwel op de hele lijn het onderspit moesten delven en stilvielen. Dit zal ook onvermijdelijk zijn negatieve weerslag hebben gehad op de uitzaai van suikerbieten.
Een telling van 1813 gaf nog voor Brugge twee suikerraffinaderijen op, goed voor 29 werknemers, maar in 1816 was dit cijfer gedaald tot één enkel fabriekje met drie werklieden. Nog in 1816 werden er weer (op een andere datum in het jaar) drie fabriekjes gesignaleerd, waar er vroeger vier waren, die hun suiker verkochten in de omgeving van de stad en een klein beetje uitvoerden naar Frankrijk. Als oorzaak voor de teleurgang werd aangegeven les sucres raffinés anglais; défaut d'exportation en France. Middelen tot heropleving waren volgens de aangevers augmentation des droits d'entrée sur les sucres raffinés étrangers; encouragement à donner aux raffineurs.
Nog een andere opgave uit 1816 geeft drie fabriekjes met acht werklieden entravés par le défaut de sucre brut; très médiocre. Alhoewel al deze statistieken dateren uit hetzelfde jaar 1816 en wel iets van mekaar verschillen, staat het vast dat de suikerproductie te Brugge na 1815 geen bloeitijd meer kendeGa naar voetnoot(47).
In 1819 tenslotte waren er in Brugge maar twee suikerfabriekjes meer die samen met moeite bezigheid verschaften | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan vijf arbeiders en men vraagt om zware inkomende regten op de gerafineerde suikers. Ook voor de raffinaderijen van rietsuiker waren de beste jaren ongetwijfeld voorbij.
Een latere opgave uit 1835 schrijft samenvattend over deze weinig voorspoedige periode als volgt: Avant 1814 il y avait à Bruges une grande de raffinerie de sucre de betteraves et quelques unes de moindre inportance, lesquelles ont cessé de travailler immédiatement après le rétablissement de la navigation maritime et la baisse des prix des sucres de cannesGa naar voetnoot(48). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De suikerfabrikage na 1830Pas na 1830 kwam er een heropleving. De verbeteringen in de teelt der bietwortels met talrijke experimenten om het suikergehalte in de bieten te verhogen, wierpen langzaam resultaten af. Ook werden er nieuwe technische procédés in het fabricatieproces toegepast, zoals de vacuumpomp, een uitvinding uit 1813 van de Engelsman E.C. HowardGa naar voetnoot(49).
In 1836 schreef Ph. Van Maelen: Bruges possède aussi des raffineries de sucre à betteraves. Tussen 1830 en 1836 verleende de Bestendige Deputatie één autorisatie voor een machine à vapeur pour raffiner le sucreGa naar voetnoot(50). Maar misschien was dit nog een vergunning voor een rietsuikerfabriek? Men vergat wel eens te vermelden of het om biet- ofwel om rietsuiker ging, of om beide samen?
In 1837 werd te Brugge een sociëteit opgericht die uitdrukkelijk tot doel had suiker uit bietwortels te trekken. Ze werd gesticht op 17 februari 1837 (Belgisch Staatsblad van 21 februari 1837) en had een kapitaal van één miljoen frank, voor die tijd een reuzenbedrag, verdeeld in aandelen van duizend frankGa naar voetnoot(51).
In 1841 waren er in Brugge ge twee suikerfabrieken. In 1835 verwerkte de ene nog sucre exotique, maar naderhand waren beide raffinaderijen stilgevallen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De bietsuikerindustrie werd niet weinig bevoordeligd door de afschaffing van de slavenhandel in Midden-Amerika, waardoor de rietsuiker nu plots duurder werd. In 1842 waren er in Brugge reeds twee bietsuikerfabrieken aan het werk, deze van de familie Serdobbel (20 arbeiders) een van Lievin Van Hecke (10 arbeiders). In het voorjaar van 1842 kwam daar nog een derde fabriek bij, opgericht door Jan Baptist Roels-ValckenaereGa naar voetnoot(52).
Deze fabriek was gelegen aan de Sint-Annarei te Brugge, zodat de bieten per boot tot aan het bedrijf konden aangevoerd worden. In 1855 overleed de stichterGa naar voetnoot(53) en uiteindelijk kwam de fabriek als stoomsuikerfabriek in handen van een zekere Henry TaylorGa naar voetnoot(54).
Hier en daar buiten Brugge werden nieuwe suikerfabrieken voor bietsuiker opgericht. In Sint-Andries aux bords du canal d'Ostende werd er in 1858 door de gebroeders Donny een grote bietsuikerfabriek gebouwd die in de de beginjaren al 90 werknemers telde. Ze kon tot 30 ton bieten per dag verwerken en beschikte over deux chaudières de la force de 30 chevaux chacunGa naar voetnoot(55).
Het landbouwrapport over het jaar 1873 deelt mee dat er in 1872 in volgende zeven Westvlaamse lokaliteiten suikerraffinaderijen bedrijvig waren: Sint-Andries, Sint-Michiels, Helkijn, Esen, Zwevegem, Oudenburg en SnaaskerkeGa naar voetnoot(56). De suikerfabrieken waren dus gevestigd aan de rand van de polders en in de zandleemstreek van onze provincie. Ook is het opvallend dat er circa 1855-65 een sterke expansie te merken valt in deze bedrijfstak; wat on ontegensprekelijk zijn weerslag had op de doorbraak van de suikerbietteelt in onze streek. Rond 1880 werd voor het eerst vastgesteld dat, op wereldvlak, de produktie van bietsuiker de rietsuiker voorbij had gestoken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1893 eindelijk werd in Waasten de Sucrerie de Warneton opgericht als een naamloze vennootschap. Deze grote fabriek die vernield werd in de oorlog 1914-18, werd heropgericht in Veurne waar ze nog steeds bestaat en momenteel de enige suikerfabriek van onze provincie is. Inmiddels had zich in de suikerindustrie een concentratie en en monopolisering voltrokken, waardoor de kleinschalige suikerfabrieken de ene na de andere hun deuren mochten sluiten en opgeslorpt of overvleugeld werden door de Sucrerie de Warneton. Samen met de Sucrerie de Warneton zijn de suikerfabriek van Moerbeke in Oost-Vlaanderen en een bedrijf uit Henegouwen de vaste afnemers van de suikerbietenproductie in West-Vlaanderen. Op hun beurt zijn al deze suikerfabrieken maar een onderdeel van een enorm kapitalistisch concern dat ook internationaal zijn vertakkingen heeft.
Alles bij mekaar genomen kenden de teelten van suikerbiet en cichorei evoluties die veel gelijkenissen met mekaar vertonen. Ook de fabricage van beide producten verliep enigszins parallel. Napoleon zal wel nooit vermoed hebben dat zijn halve mislukte pogingen om suiker en koffie te vervangen door surrogaten de Westeuropese landbouw en industrie in nieuwe banen hebben gestuwd, die uiteindelijk bronnen van welvaart en voorspoed voor zijn opvolgers zijn geworden. L. Van Acker | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijlage
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
prénoms, âge, le lieu de sa résidence, son état ou profession, sa conduite, son aptitude & l'état de sa famille. Cet élève doit être choisi de préférence parmi les étudians en pharmacie, en médécine, en chymie, & à leur défaut les fils de rafineurs & de capitalistes. Il est indispensable, que vous m'adressiez votre réponse sur le champ, pour que je puisse la transmettre à Mr. le Préfet. Recevez, Monsieur, l'assurance de ma parfaitte considération.
L'Auditeur au conseil d'Etat, Sous-Préfet de l'arrondissement de Bruges, (w.g.) De Langhe
A Monsieur le Maire de la ville de Bruges, Membre de la légion d'honneur
(Stadsarch. Brugge, Mod. Arch. IX, b 68). |
|