Een opgesplitst officie (Brugge 1542)
Artijcke in zijne voeten
‘Overmits dat Pieter Snouckaert, hooftman van onser Vrauwen zestendeel, als hij zijnen eedt dede, verclaersde dat hij naer zijn moghentheit gheerne zijne debvoiren ende diligentie doen zoude ende hem te quijtene in tvoorseijde officie. Nemaer want hij zeere ghequelt was vanden artijcke zonderlinghe in zijne voeten, zo dat hij zeere qualicke conde gaen, Ja was hem bij tijden onmoghelicke eenen voet te verstellene. Zo verzocht de voorseijde hooftman dat den college ghelieven zoude hem te consenteren dat hij zoude moghen (in)stitueren in zijne plaetse omme de poorten van zijnen zestendeel te sluutene ende ontsluutene zijnen schoonzuene joncheere Jacob vande Woestijne. Op twelcke tvoorseijde college uut gracien, zonder dese zake te trecken in consequentie, consenteerde dat de voornoemde joncheere Jacob zoude, ter presentatie vanden voorseijden joncheere Pieter, tvoorgenoemde moghen doen, (daer)toe hij zijnen behoorlicken eedt dede’.
Bovenstaande tekst, (Stadsarchief Brugge, Secrete Resolutieboek 1541-45, fol. 113, 6 sep. 1542), impliceert dat deze gracie geen precedent wil creëren en toont hoe midden 16de eeuw elk zestendeel, politionele organisatie van de stad, 's avonds afgesloten bleef op visuele manier. Artijcke of podagra, jicht, waarbij de zieke nauwelijks gaan kan, blijkt duidelijk geen hindernis te zijn om het officie van hoofdman te aanvaarden.
A. Dewitte