Wannelapper (Vraagw. 1992, blz. 111)
In het Woordenboek der Nederlandsche Taal, Deel XXIV, kolom 849 is het woord wannelapper behandeld. Het WNT somt drie betekenissen op en neemt de eigenlijke betekenis over uit het Waasch Idioticon (1900) van Amaat Joos: ‘Man die bij de boeren rondgaat om wannen te lappen’. Een wannelapper is dus inderdaad, zoals de vraagsteller al veronderstelde, een hersteller van wannen. Uit de bronnenopgave in het WNT blijkt dat het beroep en het woord niet alleen in Oost-Vlaanderen bekend waren, maar bijvoorbeeld ook in de provincie Antwerpen en in de Nederlandse provincies Groningen, Drenthe, Overijssel, Zuid-Holland en Brabant.
Rob Tempelaars