Biekorf. Jaargang 92
(1992)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
Nieuw licht op de Vlaamse paneelstempelbandenHet gebeurt niet zo vaak dat een nieuwe studie met één klap de verworvenheden van een nieuw historisch onderzoek in een bepaalde discipline in vraag stelt. Dit nu is het geval met Staffan Fogelmarks ‘Flemish and related panel-stamped bindings’Ga naar voetnoot(1), waarin vaak naar het werk van Brugse boekbindwerkplaatsen wordt verwezen.
Dit laatste ligt eigenlijk voor de hand want tijdens de 15de en de 16de eeuw namen de boekbinders een prominente plaats in het Brugse boekbedrijf in. Boekbinden was een ambachtelijk bedrijf maar de versiering maakt van veel banden echte kunstwerkjes. In de 15de eeuw en de eerste helft van de 16de eeuw gebeurde dit door blindstempeling: het leder dat de houten platten overdekt, werd versierd door inprenting van metalen stempels met ornamentiek, figuurtjes of zelfs volledige taferelen. Dit kon gebeuren met losse stempels of met rolstempels die met de hand werden bediend. Maar voor de paneelstempel, de meest typische versiering van de Vlaamse boekbanden uit die tijd, schoot de menselijke kracht te kort en hadden de boekbinders een speciale pers in huis.
Brugse binders uit die periode beschikten in hun atelier over een rijke voorraad paneelstempels. Dit verwijst trouwens naar de uitstraling van de Brugse stadsateliers die opdrachten van een internationaal georiënteerde klantenkring uitvoerdenGa naar voetnoot(2). Een kleine honderd jaar geleden toonde James Weale als eerste wetenschappelijke belangstelling voor deze binders, hun opdrachtgevers en hun werkGa naar voetnoot(3). Over | |
[pagina 69]
| |
onder andere Brugse binders zoals Antoon van Gavere, Jan Guilebert, Johannes vander Lende en Ludovicus Bloc verzamelde hij biografische data en hij identificeerde boekbanden als afkomstig uit één van hun werkplaatsen. Bijna een eeuw lang werd deze weg verder bewandeld: iconografische beschrijvingen van de paneelstempels en toeschrijvingen aan een bepaald atelier. Dit laatste gebeurde vanuit de wetenschap dat elke paneelstempel in metaal was gegraveerd en dus uniek was. Een bepaalde paneelstempel was bijgevolg verbonden aan een bepaald boekbindersatelier. Dook deze stempel in een atelier in een andere stad op, dan was hij doorverkocht, uitgeleend, al dan niet tijdelijk, naar die stad verlegd. Deze visie zorgde wel eens voor interpretatieproblemen maar werd tot dusver nooit echt in vraag gesteld.
Ook Staffan Fogelmark wilde zich in dezelfde traditie toeleggen op het gebruik van paneelstempels bij een 16de-eeuwse Leuvense binder. Maar zijn onderzoek liep al vlug vast omdat hij in de literatuur geen antwoord vond op de fundamentele vraag op welke manier paneelstempels werden aangemaakt. Meer zelfs, deze vraag was in al die jaren nog nooit als dusdanig gesteld geworden. Historici en kunsthistorici gingen er inderdaad steeds van uit dat de paneelstempel was gegraveerd, zonder dat dit echt was aangetoond. Bij nader toezien trof Fogelmark zoveel aanwijzingen die het tegendeel doen veronderstellen dat hij dit bewijsmateriaal bijeenbracht, toelichtte en illustreerde in zijn ‘Flemish and related panel-stamped bindings’.
Fogelmark houdt ons voor dat bij de aanmaak van de metalen paneelstempels precies de tegenovergestelde techniek van het graveren werd gebruikt: het maken van afgietsels in een matrijs. Het gevolg van dit procédé ligt zo voor de hand: van een bepaalde stempel was er niet één uniek exemplaar maar waren er tientallen terzelfdertijd in gebruik. Voor het toeschrijven van boekbanden aan een binder, één van de paden die het boekbandonderzoek bij voorkeur bewandelde, heeft deze zienswijze verstrekkende gevolgen. Het was bijvoorbeeld perfect mogelijk dat een binder in Parijs, Brugge, en Londen op hetzelfde ogenblik boekbanden afleverden die waren versierd met de inprenting van dezelfde paneelstempel. Dat houdt ondermeer in dat de identificatie van een boekband voorzien van een bepaalde paneelstempel met een boekbindatelier niet zomaar kan worden doorgetrokken naar an | |
[pagina 70]
| |
dere bewaarde boekbanden met dezelfde bandversiering.
Als de metalen paneelstempels werden gegoten in een gietvorm, dan stelt zich de vraag hoe dit precies in zijn werk ging. Fogelmark verkent een aantal mogelijkheden, uitgaande van het algemeen principe dat de gietvormen werden gemaakt in een zacht en kneedbaar materiaal (klei, pasta), waarin de paneelillustratie werd uitgetekend en uitgespaard en dat nadien hard werd zodat afgietsels konden worden gemaakt. De meest voor de hand liggende werkwijze zou dan in twee stadia verlopen: 1. het aanbrengen van de paneelillustratie in het zacht materiaal (negatief); 2. na het hard worden wordt in dit prototype een kneedbaar materiaal gedrukt dat als gietvorm zal dienst doen (positief). Daarna worden de metalen paneelstempels gegoten (negatief) die dan op het leder van de boekband worden ingeprent (positief).
Kan de auteur deze voorstelling van zaken niet echt hard maken, de bewijsvoering voor het gebruik van verschillende stempels met dezelfde paneelillustratie (zowel op één zelfde band als op verschillende banden) is indrukwekkend en veelzijdig. In dit verband vraagt Fogelmark aandacht voor de technische moeilijkheid om stempels van dergelijk grote afmetingen in metaal te graveren, voor het voorkomen van blanke schildjes die bij sommige identieke panelen wel de initialen van de binder bevatten (gegraveerd door bijvoorbeeld een lokale goudsmid), voor de schikking van verscheidene identieke panelen op één band, voor de sporen van de nagelmerken (afkomstig van de nagels die het houtblokje aan de metalen stempel vastmaakten) die bij dezelfde panelen verschillend zijn, enz.
Als paneelstempels niet langer die unieke werkstukken zijn waarvoor ze al die jaren werden gehouden, dan lijkt alle houvast verloren om niet gesigneerde panelen thuis te wijzen. Fogelmark ziet evenwel mogelijkheden om dit op te vangen en wijst op het belang van de talrijke onvolkomenheden (‘flaws’) die elke stempelafdruk vertoont. Daar heel wat van deze gebreken (soms tijdelijk) verbonden zijn aan één welbepaalde stempel, kunnen sommige banden worden samengebracht. Ze laten ook toe een soort genealogie van de verschillende stempels op te stellen, wat dan weer voor de datering mogelijkheden biedt. Fogelmark houdt een stevig pleidooi voor deze werkwijze maar het vraagt een zeer omzichtig en gedetailleerd onderzoek, zeker als men weet dat met een | |
[pagina 71]
| |
metalen stempel (zelf een afgietsel) makkelijk een nieuwe gietvorm kon worden aangemaakt.
Het lijkt er dus sterk op dat de studie van Staffan Fogelmark aanleiding zal geven om de geschiedenis van de boekbindkunst in onze gewesten tijdens de 15de en eerste helft van de 16de eeuw opnieuw grondig te bekijken. Dit geldt niet in het minst voor Brugge, dat precies in die periode tot de belangrijkste boekbindcentra behoorde. Ludo Vandamme |
|