abdij ten Putte, of naar het Naaikapelletje, toen met meer bomen er omheen, en zelfs de voor een kind vreemde schilderijen in de decanale kerk, vroom en wreedaardig tegelijk. Wij maken daar op attent, niet uit romantiek, die geregeld doet teruggrijpen naar het verleden, maar omdat enige vertrouwdheid met de rijke en tegelijk ook zeer concrete iconografie van de Gistelse martelares bij zo'n grafische opgave onontbeerlijk is. Renaat Bosschaert heeft de meest onmisbare elementen ervan op zijn manier geëerbiedigd en overgenomen: de abdijkerk en die van Gistel zelf, het wapenschild met de bekende ‘chevron’ van de familie d'Affaitadi die de Gemeente naderhand heeft overgenomen, de gewillige kraaien uit de legende, het jaartal van uitgifte 1991, en natuurlijk de heilige zelf, met geloken ogen, het wurgkoord om de hals, en aan haar voeten de waterput, oorspronkelijk een poel en pas veel later ingemetseld. Daar hebben de handlangers van haar man het nog warme lichaam ondergedompeld, voor alle zekerheid? De vier zinnebeeldige kronen, deze van maagd, gehuwde vrouw, weduwe en martelares, de ‘insignia triumphalia’ uit het drieluik van 1568, prijken bij Godelieve op elkaar gestapeld in de uitgestoken linkerhand, een krachtinspanning die alleen in de beeldende kunst rimpeloos mogelijk is. Wanneer men met de vermelding ‘weduwe’ zou moeite hebben: Michiel English heeft in zijn Godelieve van Gistel (1944) erop gewezen dat in deze samenhang ‘weduwe’ de vertaling is van het middeleeuwse ‘relicta’ of verstotelinge, wat in Gods ogen een andere betekenis heeft dan in die van de mensen.
Wij denken dat de voorstelling en ook het vaantje van Bosschaert zonder moeite een plaats kunnen krijgen in de rij die Brugge én Gistel rijk zijn. Auteurs zoals Mautits Van Coppenolle, Renaat Van der Linden e.v.a. hebben zich aandachtig over de vroegere edities gebogen. Op de jongere versies van E. Hoyaux, A. Setola, A. Desmedt en andere moderne kunstenaars na, waren die te herleiden tot twee types, de ene gezegd het type Guillaume du Tielt, de andere naamloos maar geheten naar de Godelievezusters die erop neerknielden.
Over die twee volgen hier nog enkele aantekeningen.
Renaat Van der Linden heeft in zijn werk over de bedevaartvaantjes, met betrekking tot de specifiek Gistelse productie van de Ieperse graveur Guillaume du Tielt, erop gewe-