Zoutziederijen in Ieper
Zoutziederijen kwam men in de oude tijd zowat overal tegen aan de kust en in onze steden. Zoutpannen op het platteland zijn zeldzaam.
De zoutziederij was te Ieper gevestigd ‘sedert onheuglijke tijd’. In het midden der jaren 1700 waren er in Ieper al vier zoutziederijen aan het werk. Ze telden elk één zoutkeet en twee werklieden. Het grijs of ruw zout werd over Oostende en Nieuwpoort betrokken uit Frankrijk en Spanje en het geproduceerde wit zout vond zijn afzet in Ieper en omgeving (J. Pieters, Handel en nijverheid in Ieper in de jaren 1730-1780, in Album Ant. Viaene, 1970, blz. 281).
Deze Ieperse nijverheidstak kende in latere jaren een grote expansie. De opgave der fabrieken van 16 ventôse jaar III (6 maart 1795) geeft volgende details over de zoutfabricatie te Ieper. Juist vóór de inval der Fransen waren er vier zoutziederijen (Aben, Barbier, Bouckaert en Beke) die samen 13 mannen tewerkstelden. De grootste ziederij was die van de weduwe Beke met 8 werklieden. Zij had jaarlijks 600 razieren ruw zout nodig en 1600 razieren steenkool.
In het jaar III kende deze industrie, net zoals alle bedrijvigheid, een zware inzinking. Te Ieper waren er toen maar 10 personen meer werkzaam in de ziederijen. (Rijksarch. Brugge, Fr. Arch., nr. 81).
Wat in latere jaren het lot was van deze industrie is niet bekend. Vermoedelijk liet de zoutziederij het afweten in de loop van de 19de eeuw.
L.V.A.