Feodale dorpskermissen
In zijn Coutumes du Bourg de Bruges schreef Gilliodts-van Severen ‘Aux banalités se rattachent les droits de foire et marché’ (blz. 372). En dit staaft hij met enkele voorbeelden. Zo spreekt hij over de grote foor van Jabbeke: telle était, entre autres, la grande foire de Jabbeke, qui appartenait à la prévôté de Saint-Donatien.
Vele marktrechten waren eveneens vaak van feodale signatuur, zoals het zogeheten lepelrecht: le droit... se prélevait en nature par le seigneur sur le blé vendu au marché public de la seigneurie.
Minder voorkomend en door Gilliodts niet opgesomd zijn de dorpskermissen die in handen waren van één of andere heer. In feite is een dorpskermis ook een soort markt of jaarmarkt waar kramen en vermakelijkheden op de heerlijke grond staan en dus onderhevig konden zijn aan bepaalde rechten en heffingen en dus uiteindelijk gefeodaliseerd konden worden.
Wij kennen in onze streken twee voorbeelden van kermissen die een leen waren dat samenging met een heerlijk recht. De bezitter van dat leen streek dus de standrechten op van de kermiskramen en van hem hing het af of er kermis was of niet.
Het eerste voorbeeld is de kermis van Dentergem die in 1502 een achterleen geworden was van het grafelijk leenhof van het Kasteel van Kortrijk.
Nu weet M. Vermeulen (De lenen van het grafelijk Hof van Harelbeke, Leuven, 1990, blz. 53) nog mede te delen dat de kermis van Bavikhove in hetzelfde geval verkeerde. Het leen ter Coutere te Bavikhove, afhangend van het Hof van Harelbeke, bezat het kermisrecht in Bavikhove, en ‘de houder van ter Coutere mag zich heer van Bavikhove noemen en de kermis van Bavikhove laten houden’.
Het zou interessant zijn mochten er meer details bekend geraken over de uitoefening van dit recht in de praktijk en ook willen we gaarne weten of er in Vlaanderen nog zulke gevallen waren.
L.V.A.