De kerkhofgraaf van Ieper
L.L. de Bo weet in zijn Westvlaamsch Idioticon onder graaf te melden dat de stad Ieper eertijds een kerkhof-graaf rijk was. Hij heeft dit ongewone woord gevonden in Tyd-Verdryf, het literair eenmanstijdschrift dat de Ieperse arts Frans Donaat van Daele onder het pseudoniem Vaelande in de jaren 1805-1806 in zijn vaderstad liet verschijnen (en waaruit genoemd Idioticon een onoverzichtelijk aantal citaten put). ‘Een kerkhof-graaf, wiens bediening ik tot nu toe niet wijs ben’, verzucht De Bo.
Hij citeert twee rijmpjes. Het eerste gaat over een geneesheer die binnen de kortste keren zoveel patiënten naar hun graf helpt, dat hij weldra naar een andere kostwinning mag uitkijken. Hij wordt dan ‘kerk-hof Grave’, en ‘'t is net of hy van Ampt nog niet veranderd waer’, klinkt het besluit. In het tweede specimen figureert ‘den Graef met syn caproen’ tussen klokluiders, geestelijken, kosters, bakkers, herbergiers en andere neringdoenden die van begraven beter worden.
Vaelandes kerkhofgraaf is dus de grafdelver. De putmaker (pitmaker), om het op zijn De Bo's te zeggen. Geen twijfel mogelijk. En heel zeker een woordspeling uit Vaelandes eigen koker. Of zo'n privé-taalparel woordenboeken van streektaal of algemene taal hoort te verrijken? Had De Bo beseft dat het woord in kwestie in het Iepers dialekt niet bestaat of bestaan heeft, hij zou het niet hebben opgenomen.
Vaelandes Tyd-Verdryf bevat wel meer originaliteiten die de samensteller van het Westvlaamsch Idioticon heeft laten staan, waaronder hoogaerd, een purisme voor altaar, en dokker, wat organist betekent, enkel verstaanbaar als men weet dat het werkwoord dokken goed Westvlaams is, naar De Bo ons leert, voor kloppen, slaan, en dat een doksaal voor Vaelande een dok-zaal was (wat hij dan wel doksael schreef doordat hij de letter z alle burgerrecht ontzegde in onze taal).
J.H.