Biekorf. Jaargang 90
(1990)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 284]
| |
De gulden sporen van Henri PirenneHenri Pirenne (Verviers 1862 - Ukkel 1935) heeft als jong hoogleraar geschiedenis aan de Rijksuniversiteit te Gent kennis gemaakt met zijn leeftijdgenoot Frantz Funck-Brentano (Slot Munsbach, Luxemburg, 1862 - Montfermeil, bij Parijs, 1947). Dat was een Fransman van Luxemburgse afkomst. Zijn vader was de geneeskundige en filosoof Théophile Funck-Brentano, die de Franse staat gedurende de oorlog met Duitsland in 1870-1871 belangrijke diensten had bewezenGa naar voetnoot(1). Zijn zoon Frantz kwam in Gent opzoekingswerk verrichten voor een doctorale dissertatie over de politiek van koning Filips de Schone tegenover Vlaanderen.
De vele gesprekken met zijn vriend zullen wel niet vreemd zijn geweest aan het artikel waarmee Pirenne in 1890 aandacht vroeg voor de oudste verhalende bronnen over de GuldensporenslagGa naar voetnoot(2). Hij herleidde die bronnen tot twee kategorieën, met aan de ene zijde de Annales Gandenses door een anonieme Gentse minderbroeder, Lodewijk van Velthems voortzetting van de Spiegel Historiael en het Chronicon Comitum Flandresium, en aan de andere zijde de Chronique artésienne, Guillaume Guiart, Geoffroy de Paris, Giovanni Villani en nog enkele anderen. Hij bewees dat de eerstgenoemde groep kroniekschrijvers een uitgesproken Vlaamsgezinde versie van het strijdgebeuren had gegeven, de tweede groep een even uitgesproken fransgezinde versie.
Maar laatstgenoemde versie, door de Fransen oorspronkelijk de wereld ingestuurd om hun nederlaag mee goed te praten, had zich in de loop der eeuwen ook in Vlaanderen opgedrongen als de historische waarheid. Zo hebben generaties Vlamingen er nooit aan getwijfeld, dat het roemrijke Franse ridderleger die elfde juli 1302 op het Groeningeveld is verzwonden in listig toegedekte kuilenGa naar voetnoot(3).
Vermoedelijk weten nog weinig belangstellenden dat de | |
[pagina 285]
| |
gemelde polarisatie van de bronnen al in 1851 was gesignaleerdGa naar voetnoot(4). Maar de betekenis van dat polarisatieverschijnsel bleef onbegrepen tot Pirenne kwam. ***
Funck-Brentano voelde zich geroepen om te polemiseren. Het zou ons niet verbazen, mocht het in alle vriendschap al tot een dispuut zijn gekomen bij Funcks bezoek aan het echtpaar Pirenne in Heist aan Zee op 18 augustus 1890Ga naar voetnoot(5). Hij publiceerde zijn stellingen in 1891 in een geleerd tijdschrift te ParijsGa naar voetnoot(6). Pirennes reactie mag als bliksemsnel worden bestempeldGa naar voetnoot(7).
De pennetwist van naaldje tot draadje volgen is nergens toe nodig. Geformuleerd vanuit het standpunt van Funck-Brentano komt alles erop neer dat de Vlamingen gecamoufleerde kuilen hadden gemaakt, waar ze de Franse ridders door een bedrieglijk maneuver naartoe hebben gelokt. Daar waren volgens hem alle contemporaine bronnen het over eens: van een Vlaamsgezinde en een fransgezinde versie dus geen kwestie!
Pirenne bracht daartegen in dat verliezers van veldslagen altijd en overal zulke verhalen over valkuilen rondstrooien. En met twee gegevens uit het relaas van Lodewijk van Velthem stond hij bijzonder sterk: de Vlamingen hadden het strijdterrein niet eens zelf gekozen (het was de troepen van Robert d'Artois in de zeer vroege ochtend van 11 juli aangewezen door het omsingelde Frans garnizoen in de stad Kort- | |
[pagina 286]
| |
rijk), en pas onder het achteruitwijken is een noemenswaardig aantal Franse ridders verdronken. In open sloten of beken welteverstaanGa naar voetnoot(8).
Het dispuut zou misschien niet opnieuw zijn ontbrand als Pirenne in de Gentse Maatschappij voor Geschiedenis en Oudheidkunde op 18 mei 1897 had gezwegen, in plaats van Funck's eindelijk gedrukte doctorale scriptie Philippe le Bel en Flandre een uitvoerige kritische bespreking te gunnenGa naar voetnoot(9). Hij vond het een schitterend boek, maar dacht zijn publiek te moeten waarschuwen voor een al te sterke grondtoon van Frans patriottisme.
De Parijzenaar maakt in dat boek in voetnoot melding van Pirenne en in zijn spoor, van nog twee andere auteurs die naar hij schrijft, de conclusies uit zijn artikel van 1891 van de hand hebben gewezen. Hij voegt daar doodleuk aan toe dat hij aan zijn toen ingenomen standpunt niets wijzigt. Funcks weergave van het slagveld illustreert dat ongewijzigde standpunt overigens voldoende duidelijk: ‘De Vlamingen weken achteruit. De Franse ridders hakten er verwoed op in, maar dat sloeg plots radikaal om toen die ridders met paard en al wegzakten in sloten vol slijk. De achterste rangen, nog in volle ren, drumden de voorste erin. Die sloten, handig toegedekt, waren het werk van de Vlamingen, die al sinds 26 juni de Groeningevlakte bezet hielden. De manier waarop Jan van Renesse en Willem van Gulik het ridderleger van Robert d'Artois in die overdekte sloten maneuvreerden was een taktisch meesterstuk!’Ga naar voetnoot(10). *** Funck-Brentano hield niet op te verbazen. Er viel van hem in 1899 een uitgave van de Chronique artésienne uit de lucht waarmee hij waarschijnlijk de hele wereld voor zijn standpunt dacht te winnenGa naar voetnoot(11). Niemand had immers zo duidelijk over gecamoufleerde kuilen geschreven als de anonieme auteur van deze kroniek. En aan één voetnoot had Funck genoeg om ook die fameuze Lodewijk van Velthem, Pirennes troef | |
[pagina 287]
| |
in het voorbije dispuut, het bestaan van de verraderlijk toegedekte kuilen te laten bevestigenGa naar voetnoot(12).
Pirenne reageerde weer even alert. Hij nam Funcks zogezegd letterlijke Franse vertaling naar van Velthem in extenso over, en voegde daar van Velthems originele middelnederlandse tekst aan toe. Wat stond hem anders nog meer te doen, dan van Velthem correct te vertalenGa naar voetnoot(13)?
Het resultaat was voor de Fransman nogal pijnlijkGa naar voetnoot(14): Si meinde[n], alsict sal bedieden,
Ende wijsden buten haren lieden,
Die castelein entier waren binnen,
Waermen die stede best mach winnen.
‘De garnizoensoverste (Jean de Lens) en zijn manschappen duidden (met vuursignalen) hun landgenoten buiten de stad de weg aan langswaar ze de omsingeling (door de Vlamingen) het best konden doorbreken’. Zo luidt onomstootbaar de inhoud. Niet voor Funck-Brentano. De aanrukkende Fransen beeldden zich volgens hem alleen maar in, dat die signalen de genoemde bedoeling hadden... (...)
Nu hort hoe sijt omme droegen
Ende hoe sijt vier nedersloegen,
Ende droegent omme inder gewoude,
Alse daer storm na naken soude
Met eenen starken blakenden brande,
Ende bleven staende jegen die viande.
‘Ze deden de ronde van het kasteel met een vuur dat fel genoeg brandde om een stormwind te doorstaanGa naar voetnoot(15), en hielden halt recht tegenover het kamp van de Vlamingen.’ | |
[pagina 288]
| |
Funck-Brentano las: ‘Ze droegen het vuur rond. Op dat ogenblik diende de bestorming plaats te vinden.’ (Blijkbaar is een bestorming door het leger van Robert d'Artois bedoeld. De lange voettocht vol hindernissen, door dit leger vanaf het vroegste ochtendgloren ondernomen van bezuiden de stad naar het Groeningeveld, vervangen door een nachtelijke bestorming: een volkomen ireeël bedenksel!). Alsijt omme hadde[n] gedregen,
Recht ten Grauwen Nonnen jegen,
Scoten sijt neder jegen hagedochten
Alse verre alsijt scieten mochten.
‘Ze schoten (gooiden?) vuurpijlen (fakkels?) naar de stadswal in de richting van het klooster van Groeninge, zo ver als ze maar konden.’ Het eigenaardige woord hagedocht zou afkomstig zijn van het latijnse aquaeductus. Het kreeg in het Middelnederlandsch Woordenboek van E. Verwijs en J. Verdam (dl. III, 1894, k. 24-25) een aantal verklaringen mee die alle te herleiden zijn tot onderaards gewelf of krocht. Verwijs en Verdam wisten met de hagedocht(en) uit van Velthems boven aangehaald vers dan ook niet goed raad. Hun oplossing (‘Er zal wel moeten staan iegen naer (ha') gedochten, tegen hunne gedachten, hunne verwachting’) werd door Pirenne warm verwelkomdGa naar voetnoot(16). Wijzelf denken met Verbruggen eerder aan de oorspronkelijke betekenis ‘water (af)leiden’, en zien in de hagedocht dus de stadswalGa naar voetnoot(17).
Voor Funck-Brentano waren die hagedochten een godengeschenk: ‘Ze gooiden het vuur zo ver als ze maar konden in de richting van de onderaardse holen’!! Volgens hem had het Frans garnizoen vanop de kasteelomgang dus dagenlang de Vlamingen op het Groeningeterrein hun kuilen zien graven en camoufleren met takken en graszoden... en had het nu uiteraard niks beters te verrichten dan Artois' troepen tegen die valstrik te waarschuwen: opgelet, jongens, probeer het nu niet langs Groeninge! Dit was een teeken, sonder decken,
Datmen daerward moeste trecken
Soudemen hem in hulpe comen.
De inhoud is zonneklaar. Er valt wel speciaal te letten op | |
[pagina 289]
| |
de meervoudsbetekenis van ‘hem’. Dat woord slaat op de Fransen in het belegerd kasteel van Kortrijk. Funck-Brentano las weer iets dat er niet staat (en betokkelde meteen zijn geliefkoosde snaar): ‘De mannen van Robert d'Artois beeldden zich in dat het garnizoen de weg had aangeduid langswaar ze dienden op te rukken om de omsingeling te doorbreken’. Artoys heeft dit teken vernomen,
Ende trac bat omme ter sonnenwaerd.
Noch droegense alle bloet een zwaerd
Ende togeden datsi in node lagen
Den Fransoysen die daerward sagen.
‘Artois beval onmiddellijk op te marcheren in oostelijke richting. De omsingelde Fransen deden nu ook nog met ontblote zwaarden teken dat ze in nood waren.’ Volgens Funck-Brentano wilden de Fransen van op het kasteel hun vrienden waarschuwen dat ze het gevaar recht tegemoet trokken. Si waenden wel hebben gedaen
Ende wijsden se daer se niet conden ontgaen
In ene n[e]d[er]inge vol van grachten,
Daer si hem niet jegen en wachten,
Daer si in haer doet oec varen,
Alst hier na sal openbaren.
‘Ze vermoedden niet in het minst dat ze hun vrienden hadden doen komen naar een vlakte vol sloten waarvoor ze niet op hun hoede zouden zijn’Ga naar voetnoot(18). Funck-Brentano heeft het natuurlijk over sloten ‘waar ze geen weet van hadden’. Daar waren het bij hem nu eenmaal gecamoufleerde sloten voor.
***
Door Pirennes kroongetuige Lodewijk van Velthem precies het tegenovergestelde te doen zeggen (‘Neen, jongens, niet langs Groeninge! Veel te gevaarlijk!’) van wat hij in werkelijkheid zegt, dacht Funck dus de eerste belangrijke stelling van zijn tegenstander te hebben omvergekegeld.
Even weinig moeite kostte hem Pirennes tweede belangrijke stelling, namelijk dat het Franse ridderleger pas is ver- | |
[pagina 290]
| |
dronken in beken en/of sloten, toen het al volop aan het achteruitwijken was onder de mokerslagen van het zegevierende Vlaamse voetvolk. Funck doet hiervoor een beroep op de bekende passus waar van Velthem beschijft hoe de mannen van het Brugse Vrije onder de aanvallen van de Fransen beginnen te begeven, en hoe het reserveleger van Jan van Renesse hulp komt biedenGa naar voetnoot(19). Funck vertaalt en kommentarieert: ‘De soldaten van het Brugse Vrije vallen de Franse ridders aan. Deze laatsten wijken niet, integendeel. Overal gekraak van speren. Die van het Brugse Vrije delven het onderspit, maar staan plots, in één oogwenk, weer in de aanval. (Duidelijk een ingestudeerd maneuver, voegt Funck hieraan toe, en legt uit hoe van Velthem hier de berichten uit de Chronique artésienne bevestigt over de strategische terugtocht waarmee de Vlamingen hun tegenstanders in de overdekte sloten hebben gelokt). Jan van Renesse kwam dan met zijn manschappen de in de val gelokte ridders afmaken.’
Pirenne hoefde, zoals we al zegden, van Velthem alleen maar juist te vertalen. En de enige mogelijke conclusie te trekkenGa naar voetnoot(20): ‘van Velthems verhaal wijkt, zoals men ziet, in beduidende mate af van de interpretatie die Funck-Brentano eraan geeft. De vertaling van de Franse geleerde is op twee essentiële plaatsen onbevredigend. Ten eerste, van Velthem zegt niets over toegedekte kuilen, en ten tweede, hij rept met geen woord over enig maneuver waarmee de Vlamingen hun tegenstanders in die valstrik zouden hebben gelokt.’
Funck-Brentano had intussen ook al de draak gestoken met nog een andere passus uit van Velthem waar Pirenne belang aan hechtte, namelijk de verzen waarin de Brabantse kroniekschrijver benadrukt dat de troepen van Artois de fatale sloten of beken maar al te goed kenden, aangezien ze er al aanvallend over heen waren gesprongenGa naar voetnoot(21). Ach wat zou het, deed Funck langs zijn neus weg, zie je dan niet dat | |
[pagina 291]
| |
van Velthem hier zichzelf tegenspreekt? Waarop hij zonder verpinken betoogde hoe dezelfde van Velthem, daarnet nog goed genoeg om voor hem als kroongetuige te fungeren, hier ‘door zijn verbeeldingskracht is opgezweept tot aan de rand van de waanzin’Ga naar voetnoot(22)...
Pirenne heeft Funcks eigen verbeeldingskracht wijselijk gelaten voor wat ze was. Als Funck gelijk had, zo besloot hij, dan zou de Guldensporenslag de enige bekende veldslag zijn waarover de winnaars en de verliezers precies hetzelfde hebben verteldGa naar voetnoot(23).
Toen Funcks gelijk en Pirennes ongelijk het leidmotief werden van een brievenstroom die vanuit Parijs de kring van gemeenschappelijke vrienden overspoelde, wilde de Gentse hoogleraar echt met die man breken. Maar het kontakt is na weinig jaren hersteld. Aanleiding zou een brief zijn waarmee Pirenne zijn gewezen vriend bij het overlijden van zijn vader troostte. Hij nodigde hem in 1909 uit om voor de Cercle artistique van Gent een lezing te houden, en ontving hem toen thuisGa naar voetnoot(24).
***
Tien jaar heeft Pirenne dat dispuut dus volgehouden. Zo kwam zijn slotartikel ongeveer gelijktijdig van de pers met het eerste deel van zijn zevendelige Histoire de Belgique (1899). Pas dit boek onthult ons zijn eigenlijke kijk op de vijandelijkheden waar het graafschap Vlaanderen rond 1300 in was verwikkeld. En iedereen weet dat zijn interpretatie als een feodaal en sociaal konflikt sommige vlaamsvoelenden heeft geërgerd. Die hebben achteraf hún boek gekregen van Leo DelfosGa naar voetnoot(25).
Pirenne is na de Eerste Wereldoorlog als vader van een gesneuvelde soldaat en als slachtoffer van deportatie (om zijn | |
[pagina 292]
| |
verzet tegen de door de Duitsers georganiseerde vernederlandsing van de Rijksuniversiteit van Gent) de belichaming geworden van een België dat definitief met Vlaanderen dacht af te rekenen (samen met o.a. Adolphe Max en kardinaal Mercier). Die ontwikkeling heeft zijn figuur in de geschiedenis van de Vlaamse Beweging in negatieve zin vertekend. Maar hij blijft, hoe men het draait of keert, de man die voor een internationaal publiek het klinkklare bewijs heeft geleverd dat de traditionele Franse visie op de Guldensporenslag op kletspraat van slechte verliezers berust. Hij heeft zodoende, zonder het te beseffen, de kroon op het werk geplaatst van de vergeten Kortrijkse burger Jacob Goethals-Vercruysse, die in de dagen van Waterloo de ware Guldensporenslag aan het licht had gebracht, en daarmee optornde tegen een historiografische traditie die de Vlaamse leek, maar eigenlijk de Franse wasGa naar voetnoot(26).
Nu het beginjaar van Pirennes dispuut met Funck-Brentano een eeuw achter ons ligt, mag men zeker bij dat alles even stilstaan. J. Huyghebaert |
|