connue sous la dénomination de toiles à matelas et de ginga de Bruges’;
Lot 9 was hetzelfde maar in witte kleur;
Loten 10 en 11 waren specimina ‘de toile cadrillée en rouge’;
Loten 12, 13 en 14 bestond uit ‘toile imprimée’;
Lot 15 was ‘une toile de la largeur de 3 mètres’;
Loten 16, 17 en 18 waren ‘une serviette de 2 mètres de largeur’;
Lot 19 was een ‘échantillon de casai rouge’;
Lot 20 bestond uit hetzelfde maar in ‘bleu croisé’;
Lot 21 bevatte ‘un échantillon de frise bleu’;
Loten 22 en 23 waren in dezelfde stof, maar respectievelijk in grijs en zwart.
Toen het pak textiel in Parijs moest arriveren, zijn er waarschijnlijk vanwege de inrichters opmerkingen gemaakt dat de Brugse inzending zeer eenzijdig was. Daarom schreef de prefect op 17 maart 1806 aan de Handelskamer te Brugge opdat ook katoenproducten zouden opgezonden worden, aangezien ‘ce genre de fabrication est trés multiplié dans la ville de Bruges’.
Wij konden niet vinden of dit inderdaad ingewilligd werd en wij weten verder niets af van het succes van de deelname van ons departement aan deze grote nationale expositie te Parijs. De hele zaak schijnt nogal sterk betutteld en gepatroneerd te zijn vanuit de Brugse prefectuur.
De Brugse textielindustrie was in de Franse tijd wel niet onbelangrijk, maar de streek van Kortrijk was ongetwijfeld meer representatief voor West-Vlaanderen dan hetgene hier werd getoond. In zoverre we konden nagaan kwam Kortrijk niet eens aan de beurt.
Wat er nu ook mocht ingezonden zijn, West-Vlaanderen zal aan de Fransen zeker alleen en eenzijdig als een textielgewest voorgekomen zijn...
L.V.A.