Biekorf. Jaargang 90
(1990)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
Onze gemeentenamen in het WestvlaamsIn een van de vorige nummers van dit tijdschriftGa naar voetnoot(1) vraagt J.J. zich af, waar sommige afwijkende naamvormen van onze Westvlaamse gemeentenamen vandaan komen. Ik wil hier enkele van die namen behandelen en aantonen, dat het in zulke gevallen zeker niet om een tweede naam gaat. Ik bespreek ze in alfabetische volgorde en volgens hun nu officiële vorm.
De oudste vormen van ADINKERKE zijn: 1123 Adenckerka, 1132 Odecherca, 1139 Adenkerke, 1159 Odenkercha, Odenkerka, 1219 Odenkerka, 1293 Odenkerke (De Flou I, 69-73, TW 38). De oude vormen met o tonen aan dat de plaatsnaam niet teruggaat op de Germ. voornaam Ado, maar wel op Audo. Adinkerke is wel degelijk de kerk van Audo. Deze oude voornaam bevat het Germaanse en dus Oudnederlandse woord auda ‘bezit, rijkdom’. Dit woordje schuilt trouwens ook in de ooievaar, die een auda bar was, d.w.z. een schat- of geluksbrenger, nl. de kinder brenger. Aangezien Germaans au in het Nederlands o werd (vgl. Germ. bauma - Ndl. boom, Germ, rauth - Ndl. rood, Germ. audabar - Mnl. odevaer, Germ. audomar - Ndl. otmar, Omaar), is Odenkerke dan ook eigenlijk de klankwettige voortzetting van Audun kirika. De verschuiving naar het nu officiële Adinkerke is wschl. te verklaren door beïnvloeding van de familienaam Adins, die wel op de Germaanse voornaam Ado teruggaat. Als de Westvlaming uit de Westhoek deze gemeente nu OOIENKERKE noemt, dan heeft hij klankhistorisch gelijk. Hij heeft hier nl. het principe van de Nederlandse d-syncope toegepast, d.w.z. dat hij de d na een lange klinker en voor een andere klinker laat vallen, zoals in poeier uit poeder, rooie uit rode, kwaje uit kwade en Ingooigem (zie beneden). Odenkerke werd dus heel normaal Ooienkerke. En daar geeft De Flou al vrij vroeg voorbeelden van: 1537 Aeyenkercke, 1566 Oyenkercke, 1650 Oye Kercke, 18de eeuw Oienkerke. Ooie in Ooienkerke is dus net zo normaal als in ooievaar.
Ook om de betekenis van BREDENE te kennen, moeten we eerst de oorspronkelijke vormen kennen: 1115 (?) Bredena, 1133 Bredenah, 1190 Bredana. Braida ahwô betekent dus ‘breed water’. De laatste lettergreep aa herkennen we trou- | |
[pagina 51]
| |
wens in de naam van de riviertjes Aa, die gewoon ‘water’ betekenen, en in de familienamen Van der Ouwera (van het Oude Water) en Van der Minderaa, Van der Aa (en dus ook Van de Ra, Van der Ha, Veraa, Vera). Dit betekent meteen dat we de naam verkeerd uitspreken, omdat we hem niet meer begrijpen. Eigenlijk zouden we Bredenee moeten zeggen, met een lange e op het eind. Zo werd de naam vroeger trouwens geregeld geschreven: 1275 Robertus dictus Vlaminc de Breedenee, 1330 Breedenee, 1331 Griele van Bredenee, 1363 Jan van Bredenee, 1365 parrochia de Bredenee, 1379 Bredenhee, enz. (passim bij De Flou II, 670-678). Deze vorm geeft dan ook aanleiding tot hypercorrecte vormen met d: 1488 te Bredeneede, 1490 Breeneede, 1499 Breenede, 1523 Bredenede. Zulke hypercorrecties moet je als volgt begrijpen. De taalgebruiker weet dat aan b.v. leer, mee, broer, weer enz. in plechtiger taal de vormen leder, mede, broeder, weder beantwoorden. Dan gaat hij denken dat ook die ee in Bredenee wel niet juist zal zijn en maakt hij er Bre(d)enede van. Zo is de d in kastijden uit Mnl. castien ontstaan. Maar in de buurt van Oostende wordt dit kustdorp BRÈNINGE genoemd. Deze è (uit Germ. ai) wordt in de streek van Oostende zoals bekend met een open en gerekte è uitgesproken (ongeveer zoals in scène), vandaar het spotzinnetje: ‘'n tèle gètevlèès van èènenvèèrtig frang fèèrtig in Brèninge an zèè’. Deze vorm Breninge is waarschijnlijk niet erg oud, althans ik vind hem voor het eerst bij De Flou in 1818: ‘Breedene, vulgairement Breeninge’. Deze lokale vorm kunnen we alleen maar begrijpen, als we uitgaan van de oorspronkelijke vorm met duidelijke ee aan het eind. De naam zal dan geassocieerd zijn met andere bekende plaatsnamen op -inge, zoals Reninge, Elverdinge, Boezinge enz.
DADIZELE heette in 1147 DadingisilaGa naar voetnoot(2) en is etymologisch te analyseren in Dadinga sali, d.i. de zaal (d.w.z. het uit één ruimte bestaande huis) van DadoGa naar voetnoot(3). De stam van de Germaanse voornaam Dado is dhadh ‘stevig, sterk’Ga naar voetnoot(4). De naam Dadizele wordt in de streek zelf DEIZELE uitge- | |
[pagina 52]
| |
sproken en deze vorm is heel makkelijk te verklaren. Al in 1424 lezen we in de Kortrijkse stadsrekeningen Clais van Dayseele = Clais van DaiseleGa naar voetnoot(5). Al heel vroeg is in het Nederlands de d na lange en voor korte klinker weggevallen. Deze d-syncope komt b.v. ook voor in broer uit broeder, leer uit leder, Ramaekers en De Raeymaeker uit De Rademaker. Dadizele werd dus heel normaal Daizele. Nu oefent de i (in ai) een invloed uit op de a, zodat de a verschuift in de richting van de i en een e wordt. We noemen dit palatalisering of i-umlaut. Deizele voor Da(d)izele is dus net hetzelfde als jeik voor ‘ja ik’ (ja'k)Ga naar voetnoot(6), zoals mijn grootmoeder het in Kortrijks nog zei en zoals enkele (?) oude Westvlamingen het wellicht nog zeggen.
EGGEWAARTSKAPELLE komt voor het eerst voor in een tekst van omstreeks 1100, die ons meteen de verklaring van de plaatsnaam aan de hand doet: ‘vir quidam venerabilis laicus nomine Idesbaldus ecclesiam dictam Eggafridi capella quam pater eius Eggafridus fundare ceperat, instaurare instituit’. Deze kapel of kerk werd dus voor het eerst gesticht door Aggafridus, de vader van Idesbaldus (Idesboud). Aggifrith is een oude Germaanse voornaam, die bestaat uit agjo-frithu ‘zwaard - vrede’ (TW 304). Agjo werd egge, doordat gj tot gg gegemineerd (geassimileerd) werd en doordat de a onder invloed van de j (net zoals in Deizele) tot e werd. Het tweede element frithu betekende oorspronkelijk ‘omheining’. We herkennen dit woord trouwens in het Duitse Friedhof, dat dus eigenlijk ‘umfriedeter Hof’ betekent, d.w.z. omsloten hof. Dit is dus ook de betekenis van het Vrijthof in Maastricht. Maar een plaats met een ‘Umfriedung’, met een omheining, die voelt zich beschermd en veilig en ook vredig. Zo ging vrede ook ‘bescherming’ en ten slotte ‘vrede’ betekenen. De frithu-namen hebben in het Duits ongeveer hun oorspronkelijke vorm bewaard, nl. -fried, b.v. in Gottfried. In het Nederlands doet zich vaak het verschijnsel van de metathesis voor, d.w.z. dat een klinker en een medeklinker (vaak een r) van plaats verwisselen. Zo begrijpen we Kerstmis en kersten naast Christmas en Kristen, Duits Furcht naast godsvrucht (eigenlijk de vreze Gods). Zo beantwoordt aan Gottfried onze Godevert en Godevaart, aan Wilfried de familienaam Welvaert, aan Siegfried de familienaam | |
[pagina 53]
| |
Sievert of Zeevaart. U hebt het intussen al door, dat Eggefridi Capella in het Nederlands Eggewaerts Capelle is. We noemen even de oudste Nederlandstalige attestaties van deze gemeentenaam: 1236 Egeuerscapple, Egeverscapple, 1238 Hegwartscapple, 1240 Eggeuerdescapple, 1306 Egwarscapele, Egwards Capele. En we komen al heel dicht bij de huidige vorm in 1319 Egghewaers Cappele en in 1328 Egghewarts Cappelle. De naam ASKAPPEL is al vrij oud: 1333 Ascaple, 1458 Ascapelle, 1621-1633 Ascappel of Eggewaertscapelle, 1650 Aefs Capelle, 1692 Ascapple ou Eggwaertscapelle, 1771 Ascapple, 1783-96 Ascappel (De Flou III, 936-942). Een zo lange naam vraagt uiteraard om verkorting. Zo vinden we in 1457 Ewerscapple en in 1504 Eggerscappelle. En als we dan in een tekst van 1536 de variant Agghewaerscapelle zien opduiken, dan begrijpen we dat deze vorm (na g-syncope) door samentrekking best Aarscappel en daarna Askappel kan opleveren.
GIJZELBRECHTEGEM (1330 Ghiselbrechtenghen, 1380 Ghyselbrechteghem) is een doorzichtige naam; het heem, de woning van Gijzelbrecht. Deze Germaanse voornaam betekent gisil - berhta ‘gijzelaar - schitterend’ en we herkennen hem in de gelijknamige familienaam, in Gijsbrecht, Gijsbers en in de verfranste vorm Gilbert. Maar deze gemeente heet in de streek ook GRIJZELOKE. Dit geval is ook te vergelijken met de dubbele naam voor Sint-Denijs (zie beneden), want Grijzeloke is eigenlijk de Franse naam van de gemeente. De Flou V, 108 citeert: ‘Ghyselbrechteghem en flamand, Grisloque en français (Chrysolii locus, résidence de Chrysole)’. GRIJSLOKE zou dus genoemd zijn naar de H. Chrysolius. En inderdaad, deze heilige wordt in de parochiekerk van Gijzelbrechtegem vereerd en ook in deze zin is de Franse naam te vergelijken met Saint-Genois (zie beneden). Wat de naam juist betekent, is me nog niet helemaal duidelijk, want de verklaring uit ‘Chrysolii locus’ is onmogelijk: locus was al in het 10de-eeuwse Frans lieu geworden. Loke kan hier dus niet op Lat. locus teruggaan. Misschien moeten we toch van de Nederlandse naam uitgaan, waarbij Gijzel door r-epentesis (en beïnvloed door grijs) Grijzel werd, gecombineerd met de plaatsnaam loke ‘omheinde plaats’. Grysloke zou dan achteraf volksetymologisch in verband gebracht zijn met de heiligennaam Chrysolius en eigenlijk die zijn verering meegebracht hebben. Vergelijk hier alweer Sint-Denijs. Heiligenverering is nl. vaak te verklaren door volksetymologie. | |
[pagina 54]
| |
De Hl. Clara wordt aangeroepen voor helder of ‘klaar’ weer en in Zulte gaan ze op bedevaart om van eczeem of de ‘zilte’ af te raken. Het blijft evenwel een hypothese, die ik graag voor een betere ruil.
Ook met IEPER is er iets aan de hand, want de Westvlaming spreekt in het Westvlaams niet Ieper uit, maar IJper. Begrijp me goed: hij spreekt de klinker van Ieper niet uit zoals de ie in ‘we liepen’, maar zoals de ij in ‘rijpe (peren), verzijp’. En de Westvlaming heeft het bij het rechte eind, zijn uitspraak is de klankwettige en de juiste. De correcte Nederlandse spelling en uitspraak van Ieper zou dus IJPER moeten zijn. Maar de Nederlandse spelling heeft voor één keer de Westvlaamse uitspraak willen honoreren en met de ie de i-uitspraak van het Westvlaams willen weergeven. Dit is waarschijnlijk het enige geval waarin dit gebeurd is. Outrijve b.v. geeft de vernederlandste uitspraak met tweeklank ij weer, die in het Westvlaams aan de monoftong i beantwoordt, zodat de westvlaming Outrive uitspreekt. Ik wijs er terloops op dat de Franse vormen van onze plaatsnamen telkens op de oude vormen teruggaan en bijgevolg de Westvlaamse uitspraak weergeven (b.v. Dixmude, Vuerne, Ypres). Voor Ieper kan ik wel met een paar historische attestaties volstaan: 961 Bodium de Ipris = Bodium de Ypris. De Flou XVIII, 112-133 geeft 22 kolommen voorbeelden van de naam Yper, maar pas in 1903 komt de spelling Ieperen voor en in 1915 in een Duitse (oorlogs)bron, ofschoon de Duitsers het hun overbekende Ieper Ypern noemen.
De oudste vormen van INGOOIGEM zijn: 1165 Ingoudengem, Ingoudeghem, 1179 Hinguddeghem, 1230 Ingodeghem (De Flou VI, 855-858). De naam is te ontleden als: Ingwiwaldinga haim: het heem of de woning van de lieden van Ingwiwald. Deze persoonsnaam bestaat op zijn beurt uit Ingwi, de naam van de god van de Ingweonen of Kustgermanen, en walda ‘heerser’ (TW 535). Van het in de volkstaal gebruikelijke doublet IJVEGEM (en niet Gijvegem, zoals J.J. (1) schrijft) vinden we bij De Flou slechts één voorbeeld, nl. in 1558 Iveghem. In XVIII, 182 citeert hij evenwel nog uit SlosseGa naar voetnoot(7) in 1898-1903 Ingoyghem of Yveghem. LEYSGa naar voetnoot(8) neemt aan dat Ingodengem - met aanvangsaccent - na d-syn- | |
[pagina 55]
| |
cope Ingengem en daarna Ingengem geworden, waarna door v/g-wisseling IJvegem ontstaan zou zijn. Voor een dergelijke v/g-wisseling geeft Leys trouwens talrijke voorbeelden: Verschaeve uit Van der SchageGa naar voetnoot(9), Peir(t)segaele uit Perceval, wulvenest = wulgenest enz. Het grote bezwaar tegen deze hypothese is het accent. Ze is nl. alleen maar mogelijk als het accent op de eerste lettergreep lag en dat lijkt me in Ingodengem/Ingooigem niet goed mogelijk. Louter theoretisch zou IJvegem op een naam IJvinghem, d.i. Ivingahem, Ivingem terug kunnen gaan. Dit zou dan de woning zijn van de mannen van Ivo, een oude naam die we al in de 10de eeuw in de Traditiones Blandinienses terugvindenGa naar voetnoot(10). En vrl. -ing-afleiding van Ivo komt trouwens ook voor in het Polyptique d'Irminon: Ivinga. De naam kan dan worden vergeleken met Eibingen in Rüdesheim: 1218 Iuingen (TW 306). Dan zou IJvegem wel een heel andere naam zijn dan Ingooigem. Vreemd is dan wel dat we van die concurrerende vorm IJvegem zo weinig attestaties hebben en vooral geen echt oude voorbeelden.
KOOIGEM heette 1138 Coengien, 1201 Coiengem, 1302 Coeyenghem, 1349 Coeyghem (TW 572, De Flou VIII, 608-613). De naam gaat terug op Kawjinga haim, woning van de lieden van Kaujo, waarin kawjo ‘lief’ betekent (TWV 46). Nu is de uitspraak in de streek KOEIEGEM, maar toen de spelling van onze gemeentenamen omstreeks 1930 gemoderniseerd werd, is de oe van de toenmalige spelling Coeyghem als een lange o opgevat (zoals in Coeman = Coman, d.i. koopman, De Cloet = De Cloot) en werd de nieuwe spelling Kooigem voorgeschreven.
De spelling KORTRIJK suggereert een (volks)etymologie ‘kort rijk’ en in het noorden van de provincie hoor je wel es Kortrijk uitspreken met de ij van rijk, lijk, kijk'. maar de Kortrijkzanen weten beter (natuurlijk denken sommigen nu wel), zij noemen hun stad klankwettig KORTRIJK met een ik (zoals in het persoonlijk voornaamwoord ik), net zoals we de ik in Doornik uitspreken. Deze Gallo-Romeinse steden hebben niet voor niets namen die in het Latijn op -acum uitgaan: Cortoriacum, Tornacum. Vgl. ook maar Viroviacum = Wervik. De spelling en de uitspraak Kortrijk zijn dan ook | |
[pagina 56]
| |
gewoon door volksetymologie te verklaren, door associatie met het woord rijk.
MENEN heet in Zuid-West-Vlaanderen algemeen MEENDE (miênde). deze vorm is te verklaren uit de verbogen vorm Meenene, zoals zo vaak in familienamen: 1302 Janne van Menine, 1353 onse stedekin van Meenene, 1439 in Meenene (DF X, 268-275). Door de twee opeenvolgende doffe e's worden de n's samengetrokken en krijgen we Meenne. Als nu bij de overgang van de n (een nasaal!) naar de klinker de huig te langzaam opgetrokken wordt (om de neusholte weer af te sluiten), krijgen we een n-articulatie zonder nasaliteit, nl. een d. Hetzelfde gebeurde in donder uit donre (D. Donner), Hendrik uit Henrik, kelder uit kelre enz.
Het zonderlingste geval is wel dat van SINT-DENIJS, dat in het Frans SAINT-GENOIS heet. De Nederlandse naam gaat dus terug op de H. Dionysius en de Franse op Sint-Genesius. Deze parochie heeft dan ook deze twee patroonheiligen. De oudste attestaties vermelden afwisselend de twee namen: 1230 villa Sti Dyonisii, 1234 de S. Genesio, 1304 en Saint Genois, 1314 Saint Jenois, 1330 Sanctus Genesius, 1331 S. Denijs, 1357 de prochie van Sinte Denys, 1402 Sendenys (De Flou XIV, 563-5). Het is moeilijk aan te nemen dat deze parochie onder de bescherming van twee beschermheiligen gesteld werd. Er is hier maar één verklaring voor; de twee namen werden met elkaar verward, wat vroeger heel vaak voorkwam. Arnoud en Arnolf werden verward, Bertolf en Bartolomeus. De verwarring kan in de hand gewerkt zijn door een mouillering van de d in Dionysius, zodat die dzj de naam Genesius suggereerdeGa naar voetnoot(11).
STUIVEKENSKERKE heette in 1218 Stuvinskerka. Pas in 1459 komen we de vorm Stuvekens kerke tegen, in 1468 Stuvekinskerke. Deze laatste vorm verdringt vanaf 1500 hoe langer hoe meer de oorspronkelijke vorm. Een verkorting van de naam Stuivekenskerke verklaart dan ook de korte naam STUVETJES, die in de streek gebruikelijk is.
VICHTE heet in de streek nog altijd TER VICHTENGa naar voetnoot(12) en dat is inderdaad de oorspronkelijke vorm: 1370 ter | |
[pagina 57]
| |
Vichte, 1396 van minen heere vander Vichte.
De oudste vormen van VLADSLO zijn 992 Frordeslo, 1119 Flardeslo. De naam gaat terug op Germ. Frawarêdas lauha ‘bosje op hoge zandgrond, van Frawarêd’. Frawan betekent heer (denk aan vroente en vroonhof) en rêda is raad. We zetten nu enkele oude naamvormen op een rijtje, die de evolutie duidelijk maken: 1279 Vlardselo, Vladselo, 1281 Vlarselo, 1358 Vlaergelo, 1360 Vlaerselo, 1364 Vlargele, 1364 Vlaerdsele, 1366 Vlaerdselo, 1440 Vlaerdzele, 1538 Vlatesele. Door de methathesis in Vlardselo uit Flardeslo kon de naam verward worden met de bekende zele-namen en werd Vladslo in de volkstaal VLAZELE.
De verklaring waarom WOESTEN in de streek ROESTEN genoemd wordt, is eigenlijk een makkie. De Latijnse naam van Woesten was in 1138 Wastina, wat betekent dat het om een woeste grond, een woestenij ging. De eerste Nederlandse naamvorm is Wostine in 1217, duidelijk een afleiding van woest. Net zoals Vichte en ook Beerst (ter Beerst, vandaar Vander beerst, Verbeerst, Verbeest) werd deze plaatsnaam vaak met het lidwoord genoemd; 1443 Olivier van der Woestene, 1472 inde prochie ter Woestene, 1614 prochie van der Woesten, inder Woesten. Nu wordt de w in het Westvlaams voor een achterklinker (oe) vaak weggelaten, of beter de w assimileert met de oe. Zo zeggen we b.v. oensdag i.p.v. woensdag, Van Woestenberghe werd Van Hoestenberghe en Woesten werd Oesten, b.v. 1597 de prochie van Ougstene. Ter Woesten werd zo Ter Oesten, t'Roesten, Roesten. Zo is trouwens ook de familienaam Van de Rostijne uit Van der Woestijne te verklaren.
ZEDELGEM ten slotte wordt gewoonlijk ZILLEGEM genoemd. De oudste vorm van deze gemeentenaam vinden we in 1089 Sedelingem. In 1151 vinden we al Sedelghem (TW 1099). De naam moet zijn ontstaan uit Sidulinga haim, d.i. de woning van de lieden van Sidulo. De variant Zillegem is weer gewoon een voorbeeld van d-syncope (vgl. Daizele boven). We vinden al zo'n tekst in 1450: in Zedelghem... zuudtoost van Zeleghems kercke. Verder 1560 Seleghem, 1563 Zeleghem, 1572 Zilleghem. Ik wijs er nog op dat zowel De Flou (XVIII, 332-9) als TW als oudste voorbeeld van Zedelgem citeren: 1080 Sillengem. Dit berust evenwel op een vergissing. Het gaat daar nl. om de plaatsnaam Ziel(d)egem in | |
[pagina 58]
| |
Kruishoutem, die nog voorkomt in de familienaam Van SieleghemGa naar voetnoot(13).
Zo zien we maar dat elke taalwijziging of evolutie een verklaring heeft - ook al kunnen we die niet altijd achterhalen - en dat we niet te lichtvaardig van verhaspelingen mogen spreken.
F. Debrabandere |
|