Biekorf. Jaargang 89
(1989)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 401]
| |||||||||||||||||||||||||
De goederenstaat van Jan van den Bussche uit Koolskamp
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 402]
| |||||||||||||||||||||||||
lieden uit hun streek van herkomst, Jacob de Jonckheere, zoon van Jan II de Jonckheere, en Jaspar van de Watere. Jacob de Jonckheere was een notabele die in 1565 te Zwevezele woonde en er schepen was. Hij kan zelfs familie geweest zijn van Jan van den Bussche-van Lovene, want zijn moeder was Maria van den Bussche, dochter van Bernard, lid van een belangrijke Egemse boerenfamilie. Zijn broer Jan III de Jonckheere was gehuwd met Anna van Lovene. Hij was een rijk man, want uit deze akte blijkt dat hij een paar stukken bos en land voor zichzelf uit de boedel van het overleden echtpaar van den Bussche inkocht. In 1594 woonde hij te BruggeGa naar voetnoot(4). Jaspar van de Watere was in 1575 baljuw van de heerlijkheid van Poelvoorde-ten-Hove op Egem en Wingene. Hij was een voornaam ingezetene van Tielt, waar hij later ontvanger en van 1591 tot zijn dood in 1598 griffier van de stad wasGa naar voetnoot(5).
Toen Jan bezweek van de peste was zijn vrouw in verwachting. Het postuum kind overleed niet te lang na de geboorteGa naar voetnoot(6) en ook zijn weduwe Christine van Lovene stierf van de pest te Brugge vóór 28 april 1584, de datum waarop de boedel en meteen ook de likwidatieakte samen in één enkele verrichting werden afgesloten. Wat begonnen was als een boedelbeschrijving over Jan is uiteindelijk een definitieve likwidatie geworden van het bezit der beide echtgenoten met toewijzing van hun erfenis aan de rechthebbende familieleden. Het jonge gezin was in minder dan vier maanden helemaal uitgestorven, overleden al tsaem vande peste! | |||||||||||||||||||||||||
Dood van de pesteUit de ingebrachte rekening brengen we vooraf enkele posten samen die betrekking hebben op de doodsziekte van beide echtgenoten overleden van de pest te Brugge.
Men rest pieter cys, es ten dezen sterfhuze heeschere van waergheldeGa naar voetnoot(7) thouden van eenen soldaet over jans portie | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||||||||||||||
midts tdoode lichaem vanden zelven Jan van den Bussche te reedeneGa naar voetnoot(8)...
Eerst betaelt beernaert vande zande van beloofde penninghen an hem ghedaen zoo wel int toezien ende helpen vanden voornomden bussche als cristyne zijn wyf indient doendelic gheweest hadde...
Item bij dezelve verschoten van substantie omde camer te zuverne midts de zelve zuverene ende hegheneGa naar voetnoot(9)...
Item noch van biere ende anders betaelt alzoo wel in deen als danderen sterfhuuze...
Item de reeuwersGa naar voetnoot(10) voor haerlieder gaeyge angaende beede de dooden...
Deze teksten slaan op uitgaven te Brugge gedaan in het sterfhuis bij de dood van beiden. Werd de hulp van een soldaat ingeroepen, bij pestlijders, zoals het eerste citaat hierboven schijnt te suggereren? Het is goed mogelijk dat er soldaten door het stadsbestuur opgeroepen werden om erover te waken dat de pestlijders hun huis niet verlieten, zodat verdere besmetting vermeden werd. Zo iets gebeurde te Brugge nog in de jaren 1665-67 bij de laatste pestepidemie die de stad teisterdeGa naar voetnoot(11). | |||||||||||||||||||||||||
Vooraanstaande boerengeslachtenOm de waarde van deze uitgebreide akte te bepalen voor de geschiedenis van de streek, is het nuttig dat we vooraf nagaan om wie het hier juist ging en tot welk sociaal en familiaal milieu beide echtgenoten behoorden.
Jan van den Bussche de jonge was een zoon van Jan de oude. Jan de oude was in 1554 schepen van het Hof van KoolskampGa naar voetnoot(12) en in de jaren 1580 baljuw van Koolskamp. Hij was een groot landbouwer en pachtte onder andere in 1554 een meers van de dis van Koolskamp. Het Koolskamps Renteboek uit 1566 vermeldt hem als eigenaar van enkele percelenGa naar voetnoot(13). In 1584 leefden de beide ouders van Jan jr. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||||||||||||||
nog, zodat er in de goederenstaat van hun zoon geen melding wordt gemaakt van de bezittingen van Jan sr. en zijn echtgenote.
De baljuw, die zelf een zoon was van Goossaert vanden Bussche, had minstens drie kinderen: zijn zoon Jan, een andere zoon Pieter, en een dochter. Aangezien deze dochter, Anna van den Bussche, huwde met Matheus II van Caloen uit Ardooie, en aldus de oudste stammoeder is geworden van alle leden van de bekende Brugse adellijke familie van Caloen, heeft de auteur van de genealogie van Caloen nogal verheven dingen willen zeggen over zijn Koolskampse stammoeder en haar familie, met de bedoeling haar passend te laten kaderen in de context van een adellijk geslacht. De van den Bussches zouden behoren tot ‘une famille ancienne et bien posée au pays de Courtrai’Ga naar voetnoot(14) etcetera. Daar wordt ook gezegd dat Jan baljuw van Koolskamp was en dat hij gehuwd was met ene M.J. van den Berghe.
Dit alles is mogelijk; wij zien in alle geval dat Jan sr. een groot landbouwer was en tot de gezeten boerenstand van de streek behoorde. Over deze boerenstand hoeft trouwens niemand beschaamd te zijn, zelfs niet de van Caloens, die in die eeuw precies uit dezelfde boerenbuiten kwamen en eveneens uitsluitend dorpsbaljuws en landbouwers onder hun voorouders tellen. De meeste adellijke geslachten van Vlaanderen, zeker uit de landelijke adel, monden met hun voorouders in niets meer en niets minder uit dan in deze massa sterke en gezonde Vlaamse boerenfamilies! Als Adam spitte en Eva spon, waar was dan de edelman?
Jan van den Bussche was niet afkomstig van Koolskamp, ook niet uit ‘le Courtraisis’, maar hij behoorde eigenlijk eenvoudig tot een oude Tieltse boerenfamilie die poorters van Kortrijk waren. Uit de goederenstaat ingebracht bij het overlijden van Goossaert, de vader van de baljuw, voor de Kortrijkse Weeskamer op 15 februari 1540Ga naar voetnoot(15) is af te leiden dat Jan sr., de latere baljuw, de voogdij waarnam over zijn minderjarige broers en zus. Deze Goossaert van den Bussche was een rijk man. Hij bezat diverse stukken land, bos en meers in Tielt en Pittem en drie huizen in Tielt. Jan sr. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||||||||||||||||
bekwam uit deze verdeling nog zuiver en onbelast een bedrag van meer dan 32 pond gr. De familie bleef verder wonen in TieltGa naar voetnoot(16) en Jan sr. is naar Koolskamp getrokken.
Wij hebben dus alle reden om te veronderstellen dat Jan, waarover het gaat in deze boedelbeschrijving, behoorde tot diezelfde oude boerengeslachten die in al deze dorpen de meeste bestuurders voortbrachten, op de grootste hoeven woonden en door voordelige (boeren)huwelijken, via erfelijkheid en aanverwantschap tot de vaste gefortuneerde bovenlaag behoorden van het Vlaamse platteland uit de 16de eeuwGa naar voetnoot(17).
Dat ook deze familie ‘goede’ huwelijken wist af te sluiten bewijst de naam van Jans vrouw, Christine van Lovene, die we moeten situeren in één van de belangrijkste en oudste boerengeslachten van Egem. Haar familieleden, van generaties ver poorters van Kortrijk, kwamen ter plekke al voor in de 15de eeuw. Christine was een dochter van Adriaan van Lovene, gehuwd met Catharine Loobuuc. Adriaan was o.a. kerkmeester te Egem in 1557-58. Hij was al gestorven voor 1 april 1562 toen zijn erfenis en zijn goederenstaat werden behandeld voor de Kortrijkse weesherenGa naar voetnoot(18). Zijn minderjarige dochter Christine, die alleen overbleef met een broer Hansken, kort nadien gestorven, kwam dan ook uiteindelijk in het bezit van een groot stuk of van de totaliteit van de belangrijke erfenis van haar vader en haar grootouders.
Adriaan van Lovene was een zoon van Sander van Lovenevan Besien, op zijn beurt de zoon van Rogier fs. Jan. Van deze Rogier, overleden in 1527, is bekend dat hij eigenaar was in Egem van een hofstede van 18 bunders en verder te Egem nog heide, veld en vijvers bezat. Christine van Lovene zal als erfdochter vermoedelijk dit oude familiegoed van de van Lovenes in eigendom hebben gehad. Van Lovenes waren toen in Egem baljuw, schepen en griffierGa naar voetnoot(19), zodat van Christine van Lovene met reden mag gezegd worden dat zij een rijke boerendochter was. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||||||||||||||
Christines moeder heette Catharine Loobuuc fa. Jan fs. Maarten. Over haar familie weten we minder. Ze kwam voor in de streek en vooral in Koolskamp. In 1601 werd aan de dis van Koolskamp nog een rente betaald over Jan fs. Maarten Loobuuc, de grootvader van Christine,Ga naar voetnoot(20) en ook in Koolskamp is de naam bekend. In 1601 was een Maarten Loobuuc er kerkmeester en Loobuucs pachtten meersen en land van de Koolskampse armentafelGa naar voetnoot(21). Aangezien Jan van den Bussche jr. in Koolskamp op een hoeve woonde van de kant van zijn vrouw, is het mogelijk dat de familie van zijn schoonmoeder daar iets mee te maken had. Maar aangezien Catharine Loobuuc in 1584 nog leefde werden haar eigen goederen natuurlijk niet in de boedelbeschrijving opgenomen.
Catharina Loobuuc, schoonmoeder van Jan van den Bussche, bleef na de dood van haar man als weduwe achter op het voorvaderlijk erf der van Lovenes in Egem. Ze was er hertrouwd met Jan Traen fs. Jan. Deze Jan Traen kwam eveneens uit een oud en aanzienlijk Egems boerengeslacht. Hij was in Egem een zeer vooraanstaand dorpsgenoot, kerkmeester in 1567-68, schepen in 1575 en baljuw van Egem in 1577. Hij was goed geletterd; het penningkohier van Egem uit 1577 is van zijn hand. Zijn hoeve was in 1572 meer dan 53 bunders groot. Hij was al overleden begin 1584 bij het afsluiten van de goederenstaat.
Deze lange uitweiding over de families van beide echtgenoten om aan te tonen dat deze goederenbeschrijving de situatie weergeeft van de rijkste en economisch belangrijkste families uit de streek tussen Tielt en Roeselare in die jaren. | |||||||||||||||||||||||||
Het onroerend bezitDe boedelbeschrijving vangt aan met een gedetailleerde opgave van de goederen van Cristynens kant gecomen. Vooreerst een behuisde hoeve oost van de kerk van Koolskamp al de kant van Egem, waar het echtpaar van den Bussche-van Lovene na hun huwelijk had gewoond, alles samen 22 gemeten in eigendom. Dan volgen de erfgronden, huuzen, boomen ende troncken ghecommen van de voorn. Chrystine, Jans weduwe, waer Jan Traen altyts ghewoont heeft. Het betreft hier | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||||||||||||||||
een grote hoeve in Egem, geheten het goet ten haselberghe, zeer waarschijnlijk het oude stamhof van de familie van Lovene met een oppervlakte in eigendom van 77 gemeten. De hoevegebouwen worden aldus beschreven: twoonhuys, de schuur, tcoeystal ende tpertstal aneen, twaghenhuus en gaet niet mede, tswynscot, tovenbeur metten ovene zonder den fournoys ketele ende tbraualaem, zodat we vermoeden dat er op deze voorname hoeve zelfs een brouwerij wasGa naar voetnoot(22).
Jan van den Bussche had, na het overlijden van Jan Traen of nog voor diens dood, in 1582, een akkoord getroffen om ten haselberghe over te nemen en zelf te beboeren voor eigen rekening. Enkele posten betreffen deze overname, maar het is niet uit te maken of Jan van den Bussche ooit daadwerkelijk ten haselberghe heeft bewoond of uitgebaat. Deed hij dit wel, dan kan dit nog geen vol jaar hebben geduurd. Aanvankelijk zal hij verder in Koolskamp gewoond hebben.
Vervolgens bezaten de van Lovenes vivers ende velt te Egem, in totaal 31 bunders, bestaande uit drie vijvers en er aanpalend enkele stukken veld (onbebouwd, wild land). In Lichtervelde bezat de weduwe tenslotte nog 5 gemeten land, waardoor het totaal aan onroerend bezit dat alleen al persoonlijk toekwam aan Christine van Lovene opliep tot iets meer dan 203 gemeten, in onze huidige landmaat bijna 100 hectaren. De eigen goederen van de moeder, Catharine Loobuuc, komen hier, zoals gezegd, niet ter sprake, omdat zij toen nog leefde.
De inbreng van onroerend goed van Jan van den Bussches zijde was heel wat minder, omdat zijn ouders op de dag van zijn overlijden beiden neg leefden. Alleen wordt melding gemaakt van een leen in Pittem wesende bloot landt jn diverssche parcheelen groot wezende viij bunderen dat Jan sr. aan zijn zoon ghegheven heeft in vervoorderinghe van huwelicke. Het betrof hier het leen ter wostyne ofte croovelt dat een achterleen was van het leenhof van Pittem. Jan sr. verhief dit leen op 8 januari 1566 op zijn zoontje Jan. Dit leen staat in het leenboek van 1575 op naam van Jan van den Bussche | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||||||||||||||
fs. Goosaerts als bedienelick man over Hansken van den Bussche synen zooneGa naar voetnoot(23). | |||||||||||||||||||||||||
Enkele inkomsten en uitgavenNet zoals in de meeste boedelbeschrijvingen en inventarissen staan er ook in dit document sommige vermeldingen die ons toelaten een kijkje te nemen in het leven van alledag in dit gezin.
Het is opvallend dat er in deze staat veel meer schuldeisers verschijnen dan schuldenaars. Laat men de familieschulden (wezenpenningen en dergelijke) buiten beschouwing, dan staan er maar enkele personen vernoemd die iets moesten betalen of restitueren, tegenover wel een twintigtal vreemde schuldeisers voor ontleende geldsommen, gedane theire en allerlei andere tegoeden. Het is duidelijk dat het Jan jr. de laatste jaren niet voor de wind is gegaan. Aangezien hij huwde einde 1579, begin 1580, zijn het nu precies de jaren van zijn huwelijk, toen hij te Koolskamp boerde, dat de militaire incursies en allerlei troebelen in Vlaanderen in alle hevigheid oplaaiden. De onrustige tijdsomstandigheden zitten hier dus heel zeker wel voor iets tussen.
Men zou natuurlijk ook kunnen beweren dat Jan misschien een weinig zorgzaam landbouwer was, dat hij uit een minder bemiddelde familie kwam zonder bruidschat zodat zijn bedrijfskapitaal voor een grotere hoeve te gering was, en nog meer andere onbewezen veronderstellingen. Feit is dat zijn schoonstiefvader en zijn schoonmoeder hem herhaaldelijk geld voorschoten en dat hij bij hen zwaar in het krijt stond. De reeks schulden aan Catharina Loobuuc werden zelfs in een afzonderlijk kapitteltje samengebracht met als hoofding dat het hier ging om Lasten... verschoten als Jan Van den Bussche in den noot was, wat vermoedelijk zinspeelt op zijn vlucht naar Brugge en de tegenslagen die hij in Koolskamp te verduren had.
Eén van deze schulden betrof dan nog de terugbetaling van de kosten gemaakt bij zijn huwelijk: men rest de weduwe van jan traen van zulcx als jan traen haren man verschoten heeft voor cristyne tharen huwelicke van cleederen, juweelen, bruut- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||||||||||||||
stickenGa naar voetnoot(24), tarwe ende ander zaken ten brulof dienende midts den montcost van jan van den bussche ende de vornomde cristyne zoo t blyct par biljet int langhe alhier overgheleyt de somme van li L. iii s. iiii gr. Dat het huwelijksfeest van een rijke boerendochter en haar man drie à vier jaar later nog niet vereffend was, laat vermoeden dat dit echtpaar op hun grote hoeve weinig rustige en goede dagen heeft beleefd.
Verder brengt de schoonmoeder uit Egem een rekening in over de levering van drie varkens, dorpelingen uit Koolskamp of omgeving staan in het krijt voor ontleende gelden, een knecht en een meid dienen een nota in over hun dachuere, er was een graue merrie geleverd die aan Jan nog niet betaald was en er stond een schuld open aan Fransois Coucke fs. Fransois van coope van eenen capproenGa naar voetnoot(25) ende een half ossettenGa naar voetnoot(26) scortecleet. Ook wordt melding gemaakt van een rekening van ryet, dat waarschijnlijk gebruikt werd om het dak van de hoeve te herstellen.
In het bijzonder noteren we enkele posten waaruit blijkt dat de voogden van Christine van Lovene in 1584 nog steeds de wezenpenningen van hun pupil tegoed stonden. Zij waren er dus toen nog altijd niet in geslaagd over Christine effen rekening te maken en haar 28 pond groten te restitueren waarover zij als voogden de zorg en de verantwoordelijkheid droegen! En dit ongeveer vier jaar na haar huwelijk, nadat haar man zich bij hun huwelijk akkoord had verklaard met het beheer van de voogdenGa naar voetnoot(27). Ook een supplementaire som van 6 pond groten die voortkwam van Christines wezengeld bleef nog altijd uitgezet tegen intrest aan Lieven Strubbe in heeghem. De boedel was eigenlijk verre van negatief, maar al deze omstandigheden, vermoedelijk veroorzaakt door de onzekere en onrustige tijden, zorgden ervoor dat er weinig was aangezuiverd en dat vele zaken in het ongerede bleven hangen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||||||||||||||
Blijkens deze boedelbeschrijving had Christine van Lovene nog een broer, Andriesken. Wij kennen zijn bestaan enkel en alleen door de volgende passus uit de goederenstaat: Item Cristyne gaf by vorme van uutersten wille an andriesken haren broeder eene rente van vi L. gr. sjaers beloopende iiiixx xvi L. gr. ende... wordt dese ghifte van vi. L. sjaers gereduceert in capitale tot up lxviii L. xviii sch. x gr. Of het hier gaat om een gehandicapte, ofwel om het overleden broertje Hanskin uit de goederenstaat van haar vader, is niet te achterhalen. Het is niet uitgesloten dat deze rente een regeling betrof over de erfenis van de vader, maar de reden van deze uitgave kunnen we nu niet meer achterhalenGa naar voetnoot(28). | |||||||||||||||||||||||||
De uitbating van de vijversBij het doornemen van de boedelbeschrijving leest men enkele zinnen waarin uitgaven en inkomsten genoteerd staan die betrekking hebben op de uitbating van de vijvers in het veld te Egem. Het is mogelijk dat de vijvers ongestoord werden uitgebaat en zelfs in die jaren, toen het land niets meer opbracht, onverminderd hun waarde behielden.
Vermoedelijk waren het geen natuurlijke vijvers, want Andries de Vos wordt betaald wegens het up stoppen vande vivers van den sterfhuuze. Deze vijvers waren afgezet met kunstmatig opgeworpen dammen want over de eerste vijver die beschreven wordt, staat er metten dammen, groot wesende v bunder iic xv roenGa naar voetnoot(29). Nabij deze vijvers was er zeker ook een savoor aanwezigGa naar voetnoot(30). We vernemen dit uit de beschrijving van eenen bilc, de savoore noort medegaende.
Minstens twee werklieden brengen hun rekening binnen van werk in de vijvers: men rest cornelis de Moor ende Jan Vermandele, visschers, van dachueren iii L. gr. Het bedrag aan loon laat vermoeden dat er vele dagen in deze vijvers werd gewerkt.
De opbrengst vis uit de vijvers was omvangrijk genoeg om | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||||||||||||||
vervoerd te worden met een wagen: Joos van Ryckeghem rest men van vissche metten waghene thuus ghebrocht.
Sinds Jan van den Bussche pachter geworden was van ten haselberghe waren ook de vijvers in zijn landbouwexploitatie opgenomen. De eerste visvangst op de vijvers, die hij reeds voor eigen rekening had gewonnen en verkocht, werd echter nog in de boedel als een schuld ingebracht door zijn schoonmoeder, de vorige boerin op ten haselberghe. Ze wordt als volgt omschreven: Item den zelven (Jan jr.) heeft upder wedue vivers ghevanghen ontbloot en de wech ghevoert tzynnen proffyte iiiic carpers voor x L. gr. ende vc anthonoysGa naar voetnoot(31) voor x sch. gr. thondert zoot blycken zal metten visschere eyst noot die hy al sculdich ghebleven es ende beloopt xii L. x sch. gr.
Uit dit alles concluderen we dat de vijvers een vrij belangrijk aandeel uitmaakten in de opbrengst van ten haselberghe. Niets uit deze rekening zinspeelt op de uitbating van heide of veld, alhoewel ook het veld in onze oude landbouw zijn betekenis had, namelijk om turf te steken en om er het vee in te laten weiden. | |||||||||||||||||||||||||
Een onzekere en troebele tijdHet huisraad, de catheylen, die onder de baten verschijnen, laten ons zien in welke bescheiden en zelfs miserabele omstandigheden Jan jr. binnen Brugge na zijn vlucht moest leven. Wij geven het lijstje van zijn schamel bezit als bijlage achteraan dit opstel. Alles kon gemakkelijk geladen worden op een middelgrote boerenwagen. Nergens worden gerede penningen of geldsommen uit het sterfhuis gedeclareerd.
Wat er in Koolskamp aan huisraad of geld op de hoeve achtergebleven was, wordt niet vermeld en werd dus zeer waarschijnlijk als verloren beschouwd. Deze veronderstelling is des te meer aannemelijk omdat de andere schulden en baten uit Jans Koolskampse tijd wel nauwkeurig en stipt worden ingebracht, maar dat daarentegen niet wordt gerept van geld of goed buiten het weinige dat het gezin bij zich had in Brugge.
De goederenstaat bevat ook enkele posten die voor zichzelf spreken en aantonen welke narigheden een baljuw en zijn | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||||||||||||||||
familie in die dagen zoal konden beleven. Jan van den Bussche sr., baljuw van Koolskamp, had zich flink in de schulden gestoken bij zijn zoon Jan om sommige verplichtingen van zijn ambt te vervullen en een losgeld te betalen. Een post luidt als volgt: Jan van den Bussche doude es sculdich ten voornomden sterfhuuze van gheleenden ghelde omme te betalene zyn rentsoenGa naar voetnoot(32), present Pieter zijnen zone, den vii january lxxxiii.
Ook Jan jr. was geplaagd door soldaten. Volgende schuldenpost leert het ons: Matheus Wybo zegt hem goed te hebben over sterfhuys van pieter leeman, roeg. Cloet van thouden van Jan vanden Bussches soldaet.
Op zeker ogenblik had Jan sr. zelfs de penningen van de goegemeente uit veiligheidsoverwegingen bij zijn zoon in Brugge in bewaring gegeven. Deze openbare gelden staan genoteerd in de boedel van zijn overleden zoon: Eerst rest men de prochie van Coolscamp van zelve pennynghen die den overledene Jan vanden Bussche onder hem hadde xxxi L. x s. gr. En verder: Item denselven Jan vanden Bussche heeft an Jan synen sone ghehaelt van de prochiegelden omme daermede te helpene de weezen van adriaen Cloet belovende tselve te restituerene den xxen julij lxxiii twelc hy niet ghedaen en heeft. Ook de volgende zinsnede wijst op openbare fondsen: Men ghelt de weezen van Jacob de Hulstere van weezenpennynghen den penninck xvie te Coolschamp ghepasseert.
De vlucht naar Brugge, de tribulaties waarin Jan en zijn gezin verzeild geraakten, brachten een heleboel kosten mee, die op zeker ogenblik ook voorgeschoten waren door zijn schoonmoeder in Egem, Catharina Loobuuc, hertrouwd met Jan Traen.
Men rest de weduwe roeg. van Steenkiste in Coolscamp van zeker pennynghen diese onder Bussche te bewarene gaf daarmede hy hem beholpen heeft zonder restitutie.
Jan vande Piete restmen van diverssche vocatien ende salarissen over Coolschamp daermede dat Jan vanden Bussche rekeninghe ghedaen heeft.
Men rest callekin de wedue Jan Traen ter cause dat Jan vanden Bussche diverssche schulden van bate haer compete- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||||||||||||||
rende ontfaen heeft zonder restitutie, voorts van etelicke waere by hear an hem ghedaen gherekents gheldt.
In deze bedrukte en onveilige tijden waren vele landbouwers geruïneerd, werden bedrijven onbewoond achtergelaten en konden de boeren hun pacht niet meer betalen. Enkele rekeningitems herinneren ook daaraan.
Joos Quecke in pitthem es tachteren van drie jaeren pacht ten ii L. sjaers tlaetste ghevallen te meye lxxxi.
Jan van de Voorde in Lichtervelde es tachteren van pachte van de v ghemeten van eenen jaere ghevallen bamesse lxxx. | |||||||||||||||||||||||||
Enkele preciese dataIn de goederenstaat van Jan van den Bussche komen enkele nauwkeurig gedateerde posten voor waaruit iets afgeleid kan worden over het verlaten van de hoeven en waarin ook de oorlog met zijn nasleep van miseries voorkomt.
Vermoedelijk was Jan jr. nog niet zo heel lang in Brugge toen hij er rond 1 december 1583 stierf. In de zomer van 1582 had hij nog de overname geregeld van de familiale hoeve in Egem ten overstaan van de stiefvader van zijn vrouw: Item zoo wasser int afscheeden vanden goede ten hazelberghe daer Jan traen up ghewoont heeft ende afghesceeden es ende jan accepteerde aide vruchten vanden ougste lxxxii daer vooren dat den voornomden bussche hem jan gheven moeste xl L. gr.
Jan Loobuuc, misschien wel een familielid, bracht een vordering in tot betaling van arbeid die hij voor de overledene op zijn hoeve te Koolskamp had gepresteerd: Men rest jan Loobuuc van labuere omden defuncten Jan vanden Bussche ghedaen int jaer lxxx nopende de winter vrucht ende vande lenten vanden jaere lxxxi. Uit deze zin blijkt dus dat de hoeve van Jan vanden Bussche te Koolskamp minstens tot in het voorjaar van 1581 zonder onderbreking normaal bewerkt werd.
In 1582 werden er in deze streek nog akten gepasseerd; zo wordt er een akte uit 1582 vermeld; men rest Jan van Valenchyne eender obligatie over pieter van coppenolle van zeker rente byden zelven onderteeckent in daten xxviiien sporcle lxxxii, waaruit we zouden afleiden dat de schepenbank (van Koolskamp?) nog functioneerde in februari 1582Ga naar voetnoot(33). Op 8 | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||||||||||||||
juli 1583 ontleende Jan nog 5 pond gr. aan Jacob de Joncheere Ghedaen par cedulle. Voorzeker werkten de schepenbanken toen al niet meer en ging Jan deze schuld aan in een onderhandse akte, want een cedule is een onderhandse schriftelijke verklaringGa naar voetnoot(34).
Jan van den Bussche de oude was waarschijnlijk in Koolskamp achtergebleven; op 20 juli 1583 had hij nog geld toevertrouwd aan zijn zoon Jan van de prochiegelde, die vermoedelijk om redenen van veiligheid bewaard moesten worden in Brugge ten huize van zijn gevluchte zoon.
Anderzijds is het opvallend dat sommige schulden in geld of in intrest op uitgeleende kapitalen sinds jaren niet meer vereffend waren, en dus bij de (twijfelachtige?) baten werden ingebracht. Zo werden verachterde schulden aangerekend Ende van verloopen croozen vande jaren ghevallen meydaghe lxxxii, lxxxiii ende meydaghe eerstcommende lxxxiiii. Ook een paar landpachten waren ten achter. De 5 gemeten in Lichtervelde van eenen jaere ghevallen te bamesse 1580 en een eigendom in Pittem was al verlaten sinds mei 1581.
Men zou gaan denken dat het verlaten van de landerijen reeds hier en daar een tijdje aan de gang was, dat sommige schulden door de moeilijke tijdsomstandigheden verachterd waren, maar dat Jan jr. het zo lang mogelijk op zijn hoeve heeft uitgehouden, om dan ijlings, ergens in het midden van 1583, op de vlucht te slaan naar Brugge met wel zeer weinig huisraad, terwijl zijn vader, bekleed met een publieke functie, ter plekke was gebleven en daarom ook bloot stond aan allerhande bijkomende miseries van soldaten en opeisingen. | |||||||||||||||||||||||||
Verdeling van de erfenisDe laatste alinea's van de boedelbeschrijving, die door het uitsterven van het gezin in een likwidatieakte uitliep, laten ook doorschijnen welke speciale moeilijkheden de erfgenamen ondervonden om met ere de zaken tot een goed einde te brengen: Ende omme alle weldoens wille ende dat elc zoude | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||||||||||||||
mueghen hebben tmeeste ende proffijtelicxte van zynen ghesuccedeerden goede dat oic de hooyrs collaterale deur den jeghenwoordighen trouble gheenen middele ofte lettel en wisten om pennynghen te ghecryghen tot betalynghe van haere ieder portie inde lasten hebben by tusschenbetalynghe van haere ieder portie inde lasten by tusschenspreken van Jacob de joncheere ende jaspar vande watere jeghen de weduwe jan Traen gheaccordeert ter cause van welcke hemlieden es volghende byder zelver vutgrootynghe de naergeschreven partien, huuzen, boomen ende troncken, waarop dan een verdelingsschema volgt van de goederen uitgesplitst in afzonderlijke loten, die in deze erfenis aan de erfgerechtigden werden toebedeeld.
De moeder van Christine van Lovene kreeg de catheylen als hooyr mobilaire; de onroerende goederen volgden, na aftrek van de schulden, de regels van het erfrecht zoals het gold in de Costume van de kasselrij Kortijk. Het saldo werd uiteindelijk toegewezen aan vier staken uit de familie van Lovene.
Het feodaal goed in Pittem, de acht bunders, die kwamen van de vaderlijke zijde, volgden de speciale verervingsregeling zoals het Vlaamse Leenrecht dit voorschreef. Bijgevolg moest dit goed terugkeren naar Jan sr. van wie het eigenlijk voortgekomen was.
Alles bij mekaar ging het hier nog over een aanzienlijke erfenis. De totale te verdelen som die zuiver en onbelast overschoot beliep nog meer dan 343 pond gr., voor die tijd een merkwaardig bedrag!
* * *
De conclusie, na lezing van deze interessante akte nopens de erfenis van Jan van den Bussche, ligt voor de hand. Uit het stuk is af te leiden dat midden Vlaanderen in een diepe materiële noodsituaie was terechtgekomen. Een algemene landvlucht, oorlogsmiseries, verlaten landerijen, ontwrichte bestuurlijke instellingen, ziekte en dood waren het deel geworden van de Vlaamse buitenmensen uit de jaren 1580.
Wanneer men bedenkt dat de rijkste en meest vooraanstaande boerenfamilies, lijk die waartoe Jan van den Bussche en zijn vrouw behoorden, in zulk sukkelstraatje zaten, dan zal men zich terecht afvragen wat er met de minder begoeden en met de gewone man op het platteland is gebeurd. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||||||||||||||
De boedelbeschrijving over het sterfhuis van deze Koolskampse landbouwer illustreert met een voorbeeld uit de realiteit van elke dag de onvoorstelbare crisis waarin Vlaanderen toen gedompeld was. Het zou nog vele jaren duren vooraleer de orde en de welvaart van vroeger konden terugkeren.
Brugge werd ontzet in de zomer van 1584 toen de stad overgegeven werd aan Alexander Farnese, hertog van Parma, die er op 29 juni zijn intrede deed. Het jonge gezin heeft de bevrijding niet meer meegemaakt en Jan van den Bussche heeft zijn dierbaar Koolskamp, waarvan hij te Brugge de gemeentepenningen bij zich verborg, nooit meer weergezien.
L. Van Acker. | |||||||||||||||||||||||||
BijlageDit naervolghende es tcateyl bevonden ten voorn. sterfhuuze
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||||||||
|
|