Biekorf. Jaargang 89
(1989)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 85]
| |
De vernieuwing van de schepencolleges in Vlaanderen door kerkelijke autoriteiten gecontroleerd
| |
[pagina 86]
| |
eerst definitief en publiekrechtelijk van het Noorden afgescheiden in 1648Ga naar voetnoot(2). Hierna wordt een veel minder bekend controlegebied eventjes voorgesteld, nl. het toezicht door de geestelijke overheid over de schepenen in de lokale bestuurscolleges in Vlaanderen, voornamelijk op het tijdstip van de zogenaamde ‘vernieuwing van de wetten’Ga naar voetnoot(3). Deze ‘vernieuwing’ van de schepenen in de schepenbanken diende in principe jaarlijks te gebeuren in Vlaanderen volgens een stereotiepe, zij het nog niet steeds volledig gekende procedure. Hoofdzakelijk kwam het hierop neer dat twee afgevaardigden van de vorst in bepaalde plaatsen op een vaste datum in het jaar de nieuwe schepenbank kwamen installeren ofwel de schepenbank kwamen ‘verzetten’. Aan deze plechtigheid had vooraf een ‘keuzeprocedure’ voor de nieuwe schepenbank plaatsgevonden waarbij reeds in de eerste helft van de zestiende eeuw, in vele gevallen althans, met de rechtgelovigheid van de kandidaten rekening werd gehouden. Het valt echter te betwijfelen of in bepaalde steden of plaatsen deze richtlijnen strikt werden toegepast, aangezien ongetwijfeld vele schepenbanken in die tijd ook door de ‘nieuwe leer’ d.w.z. door protestantse stromingen werden beïnvloedGa naar voetnoot(4).
Met de afkondiging van de artikelen van het Concilie van Trente en met de reùle toepassing ervan, werd echter ook de controle op de schepenen in de Zuidelijke Nederlanden veel pregnanter. Een plakkaat van 1 juni 1587 formuleerde het reeds zeer duidelijk: iedere kandidaat voor een poilitiek mandaat moest bij de pastoor van de eigen parochie een certifikaat van rechtgelovigheid afhalen; daardoor is het overduidelijk dat de kerkelijke autoriteiten hun greep op de politieke plaatselijke machthebbers, na de Opstand van Oranje, wilden herstellen. De vrees voor andersdenkenden, na de Calvinisti- | |
[pagina 87]
| |
sche ingrepen tijdens de jaren zeventig en tachtig, was immers in Vlaanderen zeer groot. De repressietechnieken werden aldus vanzelfsprekend ook efficiënterGa naar voetnoot(5). In grote mate is echter nog plaatselijk historisch onderzoek vereist om de practische toepassing van bepaalde maatregelen in bepaalde localiteiten effectief vast te stellen. In vele gevallen is vooral de ‘keuzeprocedure’ nooit documentair te achterhalen of toch zeer moeilijk te reconstrueren. Uit het voorafgaande kan men reeds met enige zekerheid stellen dat in volle Contra-Reformatietijd de controle van de kerkelijke overheden tegenover de plaatselijke schepenbanken niet zal worden verminderd. Toch weet men, o.m. uit bepaalde ernstige studies, dat de diepere vorming van de plaatselijke clerus in grote mate vóór alles werd nagestreefd. Maar ook de controle bij het ‘verzetten van de wetten’ werd verder aangescherpt. Dit blijkt overduidelijk uit een verordening van de gouverneurgeneraal der Nederlanden, Leopold-Willem, gedateerd 3 september 1648, en gericht vanuit Doornik aan zijn onderdanen in VlaanderenGa naar voetnoot(6).
Volgens de aanhef van die verordening was de aanleiding ervan een verzoekschrift van de Bisschop van Gent aan de gouverneur-generaal waarbij gewezen werd op het feit dat de vroegere verplichtingen van de afgevaardigden-commissarissen moesten worden toegepast, nl. dat deze gedeputeerden de namen van de kandidaten van de schepenbanken vooraf aan de bisschop of aan de plaatselijke pastoors hadden mede te delen vóór de publicatie dus van de namen der kandidaten. Dit moest gebeuren om te zien, of er onder de vermelde personen n'y avoit aucun héréticque, suspect d'hérésie ou de mauvaise vie. Dezelfde procedure was ook een verplichting voor de heren van de localiteiten en de anderen qui ont droit de créér les magistrats.
De meest gegronde opmerking treft men aan wat verder | |
[pagina 88]
| |
in die verordeningstekst. Wanneer bisschop of pastoor opmerken dat wel degelijk verdachte personen op de lijsten voorkomen, dan is er de verplichting deze personen uit te sluiten en hen door anderen te vervangenGa naar voetnoot(7). Er wordt heel duidelijk aan toegevoegd dat deze ingreep slechts mag gebeuren wanneer werd vastgesteld que les pasteurs auront procédé dans cette affaire, sincèrement et sans aucune passion ou respect d'intérestGa naar voetnoot(8).
Men kan niet met absolute zekerheid, bij gemis aan bronnen en verificatiemogelijkheden, de praktische toepassing van die verordening vooropstellen. Waarschijnlijk waren sommige pastoors meer ijverig dan anderen. In ieder geval werd een gelijkaardige tekst opnieuw gepubliceerd op 31 december 1688 waardoor iedere verdachte op gebied van geloof of zeden uit de ‘wetten’ moest worden geweerdGa naar voetnoot(9). Verdere officiële tussenkomsten terzake zijn zeker nog voorhanden. Alleen de toepassingsmodaliteiten ‘ter plekke’ zijn vaak moeilijk op te sporen.
Samenvattend kan men dus stellen dat reeds in de zestiende eeuw een aanvang werd gemaakt met een controle op het ‘politiek establishment’ maar dat vooral in de Contra-Reformatorische zeventiende eeuw een goed georganiseerd ‘examen’ werd vereist betreffende vele kandidaten voor publiekrechtelijke ambten. Het succes van deze operatie heeft later, tijdens de negentiende eeuw en zelfs in een recent Belgisch en Vlaams verleden, ook de kerkelijke controle over zeer | |
[pagina 89]
| |
vele kandidaten voor lokale en nationale verkiezingen mogelijk gemaakt. Waardoor dus de invloed van het concilie van Trente heel lang heeft stand gehoudenGa naar voetnoot(10).
M. Baelde |
|