Biekorf. Jaargang 89
(1989)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermdImitatie van porfier op Jan van Eyck's MargaretaIn Pantheon 1099Ga naar voetnoot(1) heeft E. James Mundy, hoofdconservator van het Milwaukee Art Museum, onderzocht waarom Italiaanse en ook Vlaamse portretschilders in de 15de eeuw op de rugzijde van sommige panelen een imitatie van porfier hebben gechilderd. Het meest bekende geval is het portret van Margareta van Eyck, in het Brugs Groeningemuseum.
Een voor de hand liggende reden kon geweest zijn dat de schilder het houten paneel voorzag van een beschermende verflaag om verval te voorkomen. Maar waarom koos hij daarvoor een nabootsing van rood porfier?
Mundy meent dat deze bijzonderheid samenhangt met en verwijst naar de commemoratieve functie van het portret. De schilder onttrekt de geportretteerde aan zijn of haar tijdelijk bestaan en verschaft hem of haar aldus een monumentum aere perennius, een gedenkteken duurzamer dan brons. | |
[pagina 58]
| |
Reeds in de Oudheid werd het kostelijk rood marmer aangewend voor sarcofagen van de machtigen der aarde o.a. de Romeinse keizers. Porfier verwierf daardoor wat Mundy noemt een ‘funereal symbolisme’, een zinnebeeldig vermogen om de waarde van de afgestorvene op te roepen. In de middeleeuwen, zo tuk op symboliek, kwam daar vanwege de rode kleur van het gesteente, nog een christologische betekenis bij. De steen waarop men op Goede Vrijdag het dode lichaam van Jezus had neergelegd, moest van porfier geweest zijn. Ook Dante hanteert dezelfde gedachte, want in de negende zang van zijn Purgatorio beschrijft hij de treden van de toegangstrap tot de Louteringsberg en detailleert hij: ‘De derde, die erboven was gestapeld scheen mij porfier, zo vlammend rood als bloed dat uit een ader springt... (Vertaling Frederica Bremer). Porfier, een heilig gesteente bijgevolg.
Mundy is niet de eerste om de bijzonderheid van het imitatieporfier bij o.a. Jan van Eyck te hebben opgemerkt. Dat deden vóór hem ook een paar Brugse kunsthistorici naar wie hij in voetnoot verwijst. Hij brengt nog een andere interessante bron aan. De latijnse schrijver Plinius de jongere (ca. 62 tot ca. 113 n.C.) heeft in zijn Historia naturalis (Boek XXXV) aanbevolen waar steen ontbreekt over te stappen naar de geschilderde imitatie daarvan. De Italiaanse humanistisch gestemde schilders en ook Jan van Eyck zouden zich door Plinius hebben laten leiden.
De hypothese is aantrekkelijk: de nabootsende uitbeelding van porfier om aan een portret van een geliefd persoon de indruk te verbinden te zijn verzegeld alsof het een grafsteen betrof, maar een steen die hen tegelijk de onsterfelijkheid binnenleidt.
Het gebruik schijnt tegen het begin van de 16de eeuw verloren te zijn gegaan. Niet echter het schilderen van marmer in imitaties. Wij vonden er onlangs nog een recept voor terug in Secrets concernans les Arts et Métiers, uitgegeven te Brussel in 1747. En in opleidingscentra voor zg. huis- en sieraadschilders worden de knepen nog aangeleerd.
G. Gyselen |
|