Biekorf. Jaargang 88
(1988)– [tijdschrift] Biekorf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 345]
| ||||||||
[Nummer 4]Meekrap-, raapzaad- en andere tienden in de polders van de Westhoek (1393-1519)In de late Middeleeuwen vielen er in de Westhoek meer dan eens moeilijkheden voor over het innen van tienden op sommige teelten. Deze geschillen met diverse kerkelijke instanties sleepten gewoonlijk zeer lang aan; het ging overigens niet altijd om dezelfde vruchten. In hoeverre ons hierdoor een kijk op een evolutie in de middeleeuwse bebouwing van de akkers wordt gegund, is niet onmiddellijk duidelijk. We steunen immers vooral op de rekeningen van Veurne-Ambacht, en die vermelden bijna uitsluitend de geschillen waarin de schepenen van de kasselrij betrokken geraakten. Waar de problemen in onderling overleg werden opgelost, vonden we natuurlijk geen gegevens. | ||||||||
Raapzaadtienden, 1393 en 1417De oudste bewaarde kasselrijrekening van Veurne dateert uit 1393-1394. Meteen vinden we er al een tiendproces in een gevorderd stadium. Op 6 mei 1393 kwamen de afgevaardigden van de Hoop (de gezamenlijke besturen van de kasselrijen Veurne, Broekburg en Sint-Winoksbergen)Ga naar voetnoot(1) bijeen om zich te beraden over een eis tot tiend op raapzaad vanwege de abdij van Sint-Winoksbergen. Op 11 mei werd in de rekening genoteerd dat er hierover een proces aanhangig was voor het (geestelijk) Hof van Terwaan. Soortgelijke vergaderingen van de Hoop werden nog gehouden tot 1 april 1394, maar verder is over deze zaak niets bekendGa naar voetnoot(2). | ||||||||
[pagina 346]
| ||||||||
Dit tijdelijk stilzwijgen kan er op wijzen dat de problemen maar van voorbijgaande aard waren of al snel opgelost geraakten. Maar het is meer waarschijnlijk dat deze moeilijkheden betrekking hadden op één van de andere kasselrijen van de Hoop (Broekburg of Winoksbergen), zodat Veurne-Ambacht enkel in een beperkt aantal gesprekken werd betrokken. Het is immers veelbetekenend dat het geschil enkel ter sprake komt precies in verband met die Hoop, en nooit met betrekking tot Veurne alleen. Waarschijnlijk werd er dus in het Veurnse op dat ogenblik nauwelijks raapzaad verbouwd. Al is het merkwaardig dat juist in deze tijd een uittreksel van een arrest van het Parlement van Parijs met betrekking tot tienden van Albigenzische steden in het kasselrijcartularium werd opgetekendGa naar voetnoot(3)...
Pas in de kasselrij rekening van 1417-1418 wordt weer gewag gemaakt van het innen van raapzaadtiend door de abdij van Sint-Winoksbergen. Op 9 april 1417Ga naar voetnoot(4) trokken vijf schepenen van Veurne-Ambacht naar Sint-Winoksbergen om er te onderhandelen up tghont dat min here dabt van sinte Winnox hemleden groot molest daghelijcs dede omme tienden van rapezade te hebbene ghelijcs te diverschen stonden van lanx verleden hij in menegher plaetse... ghedaen hadde. Ze besloten er zich samen met de vertegenwoordigers van het Brugse Vrije te wenden tot de Leden van Vlaanderen. Werd er toen misschien ook in het Vrije in zulke mate raapzaad geteeld dat het de moeite loonde de tiend erop te vragen? Het is mogelijk, maar we moeten er rekening mee houden dat het Brugse Vrije het juridisch hoofd van de drie kustkasselrijen wasGa naar voetnoot(5). Een beroep op het Vrije lijkt dus normaal, maar wijst er wel op dat de problemen zo belangrijk waren, dat hulp van buitenaf noodzakelijk geworden was.
Ook dit tweede geschil had geen betrekking op Veurne maar op Bergen-Ambacht. Op 17 april 1417 trokken de schepenen van de beide kasselrijen en die van het Vrije een eerste | ||||||||
[pagina 347]
| ||||||||
maal naar Ieper, waar ze voor de Leden van Vlaanderen ook de abt zelf, hun tegenstrever, aantroffen. Het proces werd waarschijnlijk verdaagd. Precies vier maanden later had er te Veurne op verzoek van de kasselrij Sint-Winoksbergen een vergadering plaats om zich te bezinnen over het bevel van de Vier Leden naar Gent te komen, om er het antwoord van de abt te vernemen. Alhoewel Veurne-Ambacht toen besloot verder raad en bijstand te geven, vinden we geen latere sporen van het geschil meer terugGa naar voetnoot(6). Misschien liep ook dit op niets uit?
Nog hetzelfde jaar reisden de schepenen van Veurne-Ambacht ook naar Broekburg om er te spreken met de abt van Sint-Bertijns uit Sint-Omaars over wulle tiende ende andere tiende... dies men noyt ghecostumeert was van gheiveneGa naar voetnoot(7). Men zou gaan denken dat de tiendheffers onderling waren overeengekomen hun tiendrecht uit te breiden tot allerlei vruchten en goederen die voordien nooit vertiend waren. Hoe dit geschil eindigde, weten we weer niet. Wellicht werd er in de omgeving later geen, of toch aanzienlijk minder raapzaad gezaaid, zodat er geen moeilijkheden meer konden ontstaan over het ophalen van de tienden. Of werd er speciaal met betrekking tot de St.-Bertijnsabdij een regeling uitgewerkt? | ||||||||
Meekraptienden, ca. 1440We moeten nu jaren wachten vooraleer we weer iets vernemen over tiendprocessen. Op 2 mei 1440 reisden twee schepenen van Veurne-Ambacht naar Sint-Omaars om er de abt te verzoeken het proces te beëindigen dat hij tegen enkele keurbroeders van de kasselrij had ingespannen over de tiende vander meede; in Veurne-Ambacht was men niet gewoon daarop tiend te betalen. Om hun woorden kracht bij te zetten, dreigden de schepenen er zelfs mee op hun beurt een proces in te spannen tegen de abt, ditmaal voor de Raad van Vlaanderen. Ondertussen zochten de Veurenaars weer bijstand in andere kasselrijen waarmee zij nauwe kontakten onderhielden. Zo trokken ze enkele weken later naar hun ambtsgenoten van het Brugse Vrije om raed ende bijstant omdat ze vreesden dat de abt ook onrechtmatige tienden zou eisen van | ||||||||
[pagina 348]
| ||||||||
houte, van hoye, van wullen, van rapezade ende vele andere zaken.
De afschrikking tegenover de abt was geen loos dreigement. Op 10 juni 1440 reisden enkele magistraten naar de Raad, die toen te Kortrijk zetelde, om er daadwerkelijk een tegeneis in te stellen tegen de abdij, die het tiendproces wilde doordrijven. Niet het feit zelf dat de abt een tiendproces begon, was ontoelaatbaar, maar wel konden de schepenen niet dulden dat dit voor een geestelijke rechtbank werd gevoerd. De betwisting betrof dus enkel het feit dat de abt de kasselrij eerst voor de deken van Sint-Omaars en vervolgens voor de kerkelijke officialiteit van Terwaan had gedaagd, terwijl de schepenen oordeelden dat de wereldlijke rechtbanken bevoegd waren. De hele affaire, begonnen met een betwisting omtrent meekraptienden, groeide zo uit tot een vrij ingewikkeld bevoegdheidskonflikt tussen geestelijke hoven en wereldlijke rechtbankenGa naar voetnoot(8).
Aldus kreeg het geschil, waarbij in elk geval een belangrijk principe op het spel stond, plots veel ruimere dimensies. Op 17 mei 1441 vertrokken drie schepenen voor zes dagen naar Sint-Omaars, maar in dezelfde rekening is al sprake van een bode naar het Parlement van Parijs, waar dit proces reeds hangende wasGa naar voetnoot(9). Zulke boodschappers vinden we ook terug in de volgende twee rekeningenGa naar voetnoot(10), maar later ontbreken meer gegevens en ook de uitspraak is onbekend. Aangezien evenmin sprake is van boeten voor de kasselrij, mogen we wel aannemen dat de zaak in der minne werd geregeld, ofwel dat het Parlement van Parijs de visie van Veurne-Ambacht volgde. Het is in alle geval opmerkelijk dat in de loop van het volgende, nochtans gelijkaardige proces, nergens naar deze testcase wordt verwezen. | ||||||||
Lammer- en andere tienden, 1444-na 1519Intussen kwamen er nog nieuwe eisen en betwistingen. En omdat deze nu Veurne-Ambacht betreffen, zijn we hierover nauwkeurig ingelicht. Op 14 juli 1444 werden drie schepenen naar de Raad van Vlaanderen in Gent gezonden. Ditmaal was het de bedoeling te verhinderen dat ook het kapittel van | ||||||||
[pagina 349]
| ||||||||
Sinte-Walburga te Veurne een soortgelijke eis voor het Hof van Terwaan zou brengen. Van een aantal landbouwers uit Pervijze en 's Heerwillemskapelle eiste het kapittel immers tiende van lammeren zonder te willene ghepaeyt zijn met te ontfane zesse penninghen parisis van elken ghemete, van grote menichte van lande... also zij van ouden tijden ghesijn hadden. De kasselrij nam de verdediging van haar onderhorigen onmiddellijk op zich.
Op 5 januari 1445, vermoedelijk nadat enkele inwoners gedagvaard warenGa naar voetnoot(11), bevond men zich te Veurne in een echte krisissituatie. Nu eiste het kapittel zelfs tiende van meeden, rapezade, appele, peeren, wulle, hoij ende van allen anderen vruchten, wassende up boomen of uter eerde, twelke noyt ghesien noch gheheescht was! Iets later is ook nog sprake van waermoese, zodat we mogen besluiten dat het kapittel een echt offensief had ingezetGa naar voetnoot(12). Een oude overeenkomst voor afkoop van de lammertienden hadden de geestelijken blijkbaar overboord gegooid, en talrijke vruchten dreigden plots zwaar belast te worden. De schepenbank van Veurne-Ambacht ging frontaal in de tegenaanval, hierin bijgestaan door de stad Veurne, die de rechten te verdedigen had van buitenpoorters of poorters met eigendommen in de kasselrij. Er werden dan ook meerdere vergaderingen in de beide wetten en met de notabelen van de kasselrij in de rekeningen genoteerd.
Als eerste stap trokken de landhouder van de wet en een schepen op 13 februari 1445 naar Gent, om er voor de Raad van Vlaanderen hun visie uiteen te zetten. Volgens de beide prokureurs, Jan van Overbeke voor de kasselrij en Claijs Key voor de stad, ging het alvast niet op de zaak in Terwaan te behandelen. Veurne en Veurne-Ambacht bezaten immers de nodige jurisdiktiemacht om in het geschil zelf te vonnissen, en zoniet, dan was enkel de Raad van Vlaanderen bevoegdGa naar voetnoot(13), terwijl Terwaan zelfs buiten het graafschap Vlaanderen lag! Ze hielden dus staande dat het enkel de taak van een wereldlijk hof was te oordelen over de vraag of tienden van hoye, wulle, van lammeren, van scapin, meede, raepsaet, vlasse, caemp, ongoen, looc, waermoes, camamille, veingriec, co- | ||||||||
[pagina 350]
| ||||||||
riandre, carny, appelen, peeren ende andre fruit hoedanich dat wasGa naar voetnoot(14) wel konden geëist worden, waarna pas in bevestigend geval het hof van Terwaan de afdwingbaarheid ervan kon vaststellen. Tienden werden in deze optiek niet echt tot de geestelijke materies gerekend, maar waren daar slechts aan ‘geannexeerd’.
De prokureurs verdedigden hun visie zo overtuigend dat ze onmiddellijk daerup vercreghen een mandement van justicien, waardoor het aan het kapittel verboden werd nog verder bij de officiaal stappen te ondernemen. Natuurlijk ging Sinte-Walburga hiertegen in beroep, maar de zaak werd door de Raad van Vlaanderen geëvokeerd en zo opnieuw tot zich getrokken. Na wijs beraad kwam de Raad op zijn eigen vonnis terug. Het kapittel kreeg deze maal op 2 oktober 1445 wèl de toelating de zaak voor de kerkelijke rechtbank te trekken. De prokureurs kondigden meteen aan dat ze tegen dit vonnis onmiddellijk zouden appelerenGa naar voetnoot(15).
Tevergeefs probeerden Veurne en Veurne-Ambacht op 10 maart 1446 voor de Raad intussen nog te verkrijgen dat Sinte-Walburga haar proces bij de officiaal zou stopzetten. Daarom stelden zij dan ook op 1 aprilGa naar voetnoot(16) definitief beroep in bij het Parlement van ParijsGa naar voetnoot(17), dat zich op zijn beurt over de zaak zou buigen. Maar reeds op 13 augustus 1446 bekrachtigde het Parlement de uitspraak van de Raad van VlaanderenGa naar voetnoot(18).
Het ‘kwaad beroep’ over het bevoegdheidskonflikt brak de eisers zuur op. In de kasselrijrekening van 1466-1467 werden lakoniek alle boeten opgetekend, die de Veurnse gemeenschappen hadden opgelopen. Voor de zaak van de lammertienden betaalde de kasselrij 135 pond vlaams aan Joos vanden Brande, ontvanger van de exploten van de Raad van Vlaanderen, evenveel aan de sergeant van de koning van | ||||||||
[pagina 351]
| ||||||||
Frankrijk voor zijn Parlement, en daarnaast nog eens 6 pond en 28 pond 16 sch. aan respektievelijk de deurwaarder van de Raad en een andere sergeant van het Parlement om het vonnis ten uitvoer te leggen. Hierbij kwam dan nog een dwangsom van 102 pond 2 sch. ten voordele van het kapittel. Daarnaast werden gelijkaardige kosten geregistreerd voor de zaak van de tienden op de vruchten; hiervan droeg de stad één derde, zodat het aandeel van de kasselrij nog steeds 267 pond 13 sch. beliepGa naar voetnoot(19). De veroordeling door het Parlement had dus betrekking op twee duidelijk te onderscheiden geschillen.
De voortdurende proceskosten in Gent en in Parijs met een boete van bijna 775 pond vl. hadden de kasselrij en de stad grote sommen gekost, maar het resultaat was steeds nihil. Sinte-Walburga kon met gerust gemoed het proces opnieuw voor de officiaal van Terwaan aanleggen. Maar in de Westhoek legde men zich maar ongaarne neer bij al die vonnissen en boeten. Nog in de loop van 1446 werden diverse vergaderingen aan het aanslepend probleem gewijd, terwijl al in oktober vertegenwoordigers van de stad en de kasselrij zich naar Amiens en Montreuil begaven om er raad in te winnen van costumiers ende meesters in rechte. Het gevolg was ondermeer dat de meesters Jan de Bours en vooral Guillebert Dansque zich over de zaak konden beraden en met allerlei vertragings- en afleidingsmaneuvers voor de pinnen kwamen, die vooral door schepen-keurheer Pieter van der Meersch werden uitgevoerd. Zij slaagden zodanig in hun opzet, dat het op basis van de rekeningen nu nog moeilijk uit te maken is welke machinaties gelijktijdig in gang werden gezet, en hoe dit alles zich synchroon maar door elkaar heen heeft afgespeeldGa naar voetnoot(20). De boden beleefden in elk geval drukke tijden; ze werden van her naar der gezonden, en soms nog verderop als de situatie zich ondertussen had gewijzigd.
Vooreerst moest men zich in 1447 wel schikken in de voortzetting van het proces voor het Hof van Terwaan, waar de individuele poorters en keurbroeders waren gedagvaard. Daarnaast werd de zaak in augustus van datzelfde jaar nog- | ||||||||
[pagina 352]
| ||||||||
maals op de rol van de Raad van Vlaanderen te Brugge geplaatst, maar nu vermoedelijk zonder veel gevolg. Omdat de schepenen rotsvast overtuigd waren van hun gelijk, werd op 15 september met betrekking tot meekraptienden ook het advies van de abt van de Sint-Niklaasabdij van Veurne gevraagd. Deze nam hiervoor twee dagen de tijd, waarna zijn antwoord waarschijnlijk onmiddellijk in Terwaan als argument werd gebruikt. Afgevaardigden van Veurne-Ambacht werden op 5 september ook naar de hertog van Bourgondië in Brugge gezonden. En aangezien ze er na het vertrek van hun vorstGa naar voetnoot(21) nog meerdere dagen doorbrachten, kunnen we vermoeden dat ze er ook de kontakten met het Vrije aanscherpten. De hertog, die enkele weken later te Brussel weer werd benaderd, probeerde in elk geval de zaak door te schuiven naar andere instanties. Zijn diplomaten kregen de opdracht er te Rome bij de paus op aan te dringen rechtstreeks bij de bisschop van Terwaan tussen te komen. We kunnen vermoeden dat dit alles niet veel heeft uitgehaald en zeker niet kon beletten dat de zaak toch haar beslag zou krijgenGa naar voetnoot(22).
Het is duidelijk dat Veurne geen goed oog had in de rechtsbedeling van het Hof van Terwaan, dat in Frankrijk zetelde. Reeds eerder hadden de schepenen voor de Raad van Vlaanderen geargumenteerd dat zij niet extra patriam wilden geoordeeld worden. Maar dit was niet de hoofdreden. Toen eenmaal vaststond dat alle pogingen waren mislukt om de zaak binnen Vlaanderen te houden - waar er voor hen niet eens een bevoegd geestelijk hof was - gooiden de schepenen het nu volledig over een andere boeg. Door zelf een eis in te stellen bij de koninklijke baljuw van Amiens en zijn luitenant te Montreuil-sur-MerGa naar voetnoot(23), wilden zij bovenal verhinderen dat het tiendproces voor een geestelijk hof zou komen. Van een wereldlijke rechtbank kon hopelijk een meer tolerante houding worden verwacht...
Nu is het één van de kenmerken van de rechtspraak in deze periode, dat de wereldlijke overheid steeds meer probeerde de geestelijke invloed binnen haar domein te reduce- | ||||||||
[pagina 353]
| ||||||||
ren. Dat de bisschoppen van Terwaan tot 1451 sterk fransgezind waren, heeft er voor onze gewesten zeker toe bijgedragen dat dit streven vruchten afwierpGa naar voetnoot(24). Ook Maximiliaan van Oostenrijk zou op verzoek van de steden en de kasselrijen van het Westland nog uitdrukkelijk verbieden wereldlijke personen wegens profane zaken voor een geestelijk hof (praktisch dus de officialiteit van Terwaan) te dagenGa naar voetnoot(25). In hoeverre deze tiendprocessen daar voor iets tussen zitten, valt niet uit te maken. Het is in elk geval duidelijk dat de evolutie in heel het koninkrijk analoog verliep; bij zijn eis kreeg Veurne dan ook de volledige steun van de prokureur-generaal van Frankrijk.
Het kapittel van Sinte-Walburga geraakte hierdoor op zijn beurt eens te meer in de problemen. Hoe zou het immers ooit de uitvoering van een vonnis kunnen afdwingen, als een van de hoogste gerechtelijke ambtenaren van het koninkrijk zijn zaak al vijandig gezind was? De vorst zelf moest dus benaderd worden, en dit gebeurde niet zonder sukses. Karel VII, koning van Frankrijk, verleende de prelaten gewillig brieven van renvooi om de zaak weer voor de officiaal te behandelen. Maar het is merkwaardig dat de baljuw van Amiens de koninklijke wens weigerde op te volgen, zodat het kapittel alleen al voor het afdwingen van de haar toegestane koninklijke gunst terug naar het Parlement van Parijs moest trekken. En deze keer sleepte de zaak wel erg lang aan.
Hoe we deze plotse traagheid moeten verklaren, weten we nietGa naar voetnoot(26). Misschien speelde later ook de oprichting van een eigen, toch enigszins konkurrentieel Parlement van Mechelen door Karel de Stoute hier wel een rol in. De kasselrijrekeningen geven in elk geval maar weinig inlichtingen meer. En waar we over meer gegevens beschikkenGa naar voetnoot(27), is het niet | ||||||||
[pagina 354]
| ||||||||
altijd duidelijk waarover het precies gaat. Het tiendproces was in deze periode maar één van de vele geschilpunten tussen het kapittel en de stad of de kasselrij; andere processen betroffen ondermeer (belastingen op) de drankverkoop door het kapittel, de behandeling van de erfenis van de geestelijken, de betaling van schoolgelden of de afdwingbaarheid van nieuwe stedelijke keurenGa naar voetnoot(28), die het kapittel afwees. Ook hierin zien we een botsing tussen de wereldlijke en de geestelijke overheden. De hertog van Boergondië schaarde zich hierbij gewoonlijk aan de zijde van de stad en de kasselrij. Op een niet nader bepaald tijdstipGa naar voetnoot(29) moet hij deze instellingen ook in verband met de tienden enige toezeggingen hebben gedaan, waarvan Sinte-Walburga voor het Parlement prompt weer de annulatie eiste. Tegen het einde van de eeuw kwam het proces weer voor de Raad van Vlaanderen; een uitspraak van 11 maart 1499 wordt terloops in het uiteindelijk vonnis van het Parlement vermeld, net zoals een eveneens verder onbekend interlocutoir vonnis van 23 augustus daarna.
De definitieve uitspraak van het Parlement van Parijs liet dan nog tot 21 juli 1519 op zich wachtenGa naar voetnoot(30). Tegen dan moest het Hof zich over allerlei vormelijke en inhoudelijke bezwaren uitspreken. De tekst van dit vonnis is dan ook zeer uitgebreid. Inleidend werd gesteld dat het appèl tegen de weigering van de baljuw van Amiens om de zaak voor het Parlement te brengen, juist bevonden werd. Vervolgens verkreeg het kapittel ook dat de toezeggingen van de graaf werden geannuleerd. Daarnaast kreeg het Parlement een mondeling beroep van Veurne te verwerken tegen de procedure, zoals die door Sinte-Walburga was gevoerd (welke was dit dan wel?), verhoorde het zelf de procureur-generaal van Frankrijk, en beval het tenslotte dat het kapittel zijn oude rekeningen als bewijsmiddelen zou voorleggen.
In eenzelfde adem volgde dan een uitspraak ten gronde. Ten voordele van de stad en de kasselrij liet het Parlement toe dat de procedure verbroken werd, die tot dat mondeling vonnis had geleid. Daarentegen oordeelde het Hof dat de | ||||||||
[pagina 355]
| ||||||||
civiele behandeling, zoals die door genoemde instellingen was ingeleid, moest stopgezet worden. Alhoewel beide partijen dus een veeg uit de pan krijgen, is toch duidelijk dat Sinte-Walburga over de kern van de zaak het gelijk aan zijn kant kreeg. De deken en de kapittelheren bekwamen eindelijk definitief het recht om hun geschil voor de officialiteit te brengen. Met andere woorden: het eigenlijke proces, 65 jaar eerder gestart, kon nu beginnen...
Hoe dit uiteindelijk zijn beslag heeft gevonden, weten we niet. Amper enkele jaren later reeds zullen de betrekkingen met het Parlement van Parijs en met de officialiteit van Terwaan door Keizer Karel V definitief verbroken worden. En op 1 oktober 1520 al vaardigde Karel V een zeer belangrijke ordonnantie uit in verband met de tienden, waarin hij die enkel toestond op produkten, die reeds 40 jaar eerder hiermee belast waren, en tevens verbood wie ook voor een geestelijk hof te trekken in verband met de betaling ervanGa naar voetnoot(31). En op dat ogenblik was het proces over Veurne nog altijd onbeslist! Het is bijgevolg zeer onzeker of er wel ooit een vonnis uit Terwaan is gekomen, en zo ja, of dit ongunstig voor Veurne en Veurne-Ambacht was. Het is immers bekend dat in het midden van de 16de eeuw raapzaad niet werd vertiend, aangezien tiendplichtigen bij processen voor de Raad van Vlaanderen in het begin van de 17de eeuw bij herhaling verklaarden (en hierin nooit door de tiendheffers werden tegengesproken!) dat raapzaad van ouden tyden en sinds mensenheugenis nooit tiendplichtig was geweestGa naar voetnoot(32). Ook de Veurnse stads- en kasselrijschepenen hadden steeds betoogd dat de aangevochten opeisingen nieuwicheden waren... Daartegenover staat dat mede in het Brugse Vrije wèl doorlopend werd vertiend in de hier behandelde periode!Ga naar voetnoot(33).
Het is dan ook niet duidelijk of de geestelijken misschien onrechtmatig geprobeerd hadden hun tiendrechten uit te brei- | ||||||||
[pagina 356]
| ||||||||
den tot allerlei produkten, die hier voorheen niet aan waren onderworpen. Vermoedelijk houdt het geschil dus wel verband met het feit dat enkele teelten aanvankelijk een eerder klein belang hadden, maar tegen 1400-1450 een zodanige uitbreiding kenden dat een heffing lukratief en aanlokkelijk werd. En dat de tiendheffers hier grote kerkelijke instellingen waren, die in hun ruime administratie een tijdlang een zeer klein voordeel over het hoofd konden zien, heeft ook misschien zijn belang. Maar het valt hierbij wel op dat ons geen soortgelijke processen met private heren bekend zijn, voor wie de tienden nochtans vaak een zeer belangrijk aandeel in de heerlijke opbrengsten konden vertegenwoordigenGa naar voetnoot(34). We vermoeden dus dat de vermelde produken in het Veurnse wel tiendvrij zullen geweest zijn. Waarschijnlijk besefte het kapittel zelf dat het niet erg sterk stond; in het vonnis van het Parlement van Parijs lezen we dat Ste-Walburga ook recht op de tienden meende te hebben, omdat ze zware lasten moest dragen voor dijken, die de zee moesten werenGa naar voetnoot(35). Dit is een nieuw en strikt juridisch niet eens ter zake doend argument, terwijl het kapittel zelfs niet behoorde tot de Leden van de Wateringen in Veurne-Ambacht! | ||||||||
Meekrap en raapzaadBij deze tiendprocessen kwamen vele vruchten ter sprake. De meeste van deze produkten (appelen, peren, wol, hooi, hout,...) kwamen in het hele Vlaamse land voor. Maar twee vruchten vragen hier onze aandacht, omdat zij meer regionaal gebonden waren. Dit zijn meekrap en raapzaad, twee teelten die enkel konden gedijen in zware gronden. Ze werden niet overal en niet eens in grote hoeveelheden geteeld; het bleven steeds kulturen van ondergeschikt belang, die dan nog hoogten en laagten kenden en soms jaren naeen niet voorkwamen.
Raapzaad was het oliehoudend zaadgewas van de voederrapen. Het werd vooral geteeld voor de eetbare oliespijs, een basisingrediënt voor raapkoeken, maar daarnaast ook industrieel gebruikt. Aanwijzingen dat raapzaad op het teeltplan stond in onze polders ontbraken tot hiertoe of werden onvol- | ||||||||
[pagina 357]
| ||||||||
doende opgemerktGa naar voetnoot(36). In Zeeland en het Brugse Vrije was het al bekend in 1425. Op 13 juli namelijk had ene Jacques Philips in Kadzand 150 hoed du grain de navets en sacs aangekocht. Toen hij in Damme voorbijkwam werd daarvoor tol geëist, maar de Brugse schepenen lieten hem ongemoeid passerenGa naar voetnoot(37), een rechtstreeks bewijs dat er toen te Kadzand raapzaad werd verbouwd, en dat dit ook te Brugge bekend was.
Voor Vlaanderen zijn verder enkele teeltplaatsen bekend in de streek rond Ninove en één enkele vermelding uit Zwevegem (1382). Zwevegem ligt, vergeleken bij de Westvlaamse zandstreek al in een zwaardere leemstreek dan de rest van de gouw. Op het Hof van Scueringhe te Zuienkerke, waarvan we alle teelten kennen die op de landerijen stonden van omstreeks 1300 tot 1460, kwam raapzaad enkel voor in de jaren 1444-1445 tot 1451-1452Ga naar voetnoot(38). Voor de Westhoek kunnen we hier nu met zekerheid de periodes 1393-1394 en 1417-1418 (Bergen-Ambacht), en omstreeks 1440 (Veurne-Ambacht) aan toevoegen, en dit op basis van de hoger aangehaalde tiendprocessen. Welk landbouwareaal hiermee precies werd bezet, valt niet te achterhalen. Later werd het gewas overigens vervangen door het olierijkere koolzaad, dat vooral vanaf de 16de eeuw doorbrakGa naar voetnoot(39). Een vergelijking met de beplanting van koolzaad in het latere Veurne-Ambacht kan ons niet verder helpen, omdat duidelijk is dat deze laatste teelt nog omstreeks 1600 (toen er ook nog steeds rapen voorkwamen!) aan het begin van haar verspreiding stondGa naar voetnoot(40). De verbetenheid waarmee het proces werd gevoerd, schijnt er wel op te wijzen dat er geen kleine belangen op het spel stonden, zodat het voorkomen van dit gewas halfweg de 15de eeuw zeker niet miniem zal geweest zijn. | ||||||||
[pagina 358]
| ||||||||
Uit de wortels van de meekrap werd een rode verfstof getrokken, die gebruikt werd in de tekstielnijverheid. Het gaat hier dus duidelijk om een industrieel gewas dat in relatie stond met de Vlaamse lakennijverheid. De plant groeide in onze streken bij voorkeur, zoniet uitsluitend, in de diepe en vruchtbare poldergrond. Zeeland was in de late middeleeuwen het centrum van de Europese meekrapteeltGa naar voetnoot(41). De oudste vermelding dateert er nochtans pas uit 1326, terwijl voor onze streken al meekrap bekend was op het einde van de 12de eeuwGa naar voetnoot(42).
De meekrap nam in de Vlaamse kustvlakte nooit meer dan een bescheiden procent in van de beschikbare landbouwgrond. Tot voor kort was enkel bekend dat ze soms voorkwam in de Vlaamse poldersGa naar voetnoot(43). Enkele jaren terug kon J. Mertens een uitstekend beeld voor het Brugse Vrije schetsenGa naar voetnoot(44). Ook voor het Westland kunnen we nu enkele feitelijke gegevens bieden; in Veurne-Ambacht kwam de teelt er zeker voor in de 1440-er jaren, toen twee kerkelijke instanties er zelfs tiendrechten op konden eisen. Dat het in 1445 op kop van een hele waslijst van deze betwiste tienden werd geciteerd, wijst er ondubbelzinnig op dat de teelt toen in de Westhoek niet onbelangrijk was. Maar aangezien de lakennijverheid in Veurne in deze periode slechts een kleine betekenis hadGa naar voetnoot(45), moesten deze produkten haast volledig bestemd zijn voor export buiten de kasselrij, misschien wel buiten Vlaanderen.
Het is ook veelbetekenend dat al vanaf het begin van de moeilijkheden herhaaldelijk werd beweerd dat deze tienden er voorheen niet bekend waren, alhoewel de produkten zelf er (impliciet) wel voorkwamen. Zowel raapzaad als meekrap waren in onze polders dus reeds een eind in de 14de eeuw | ||||||||
[pagina 359]
| ||||||||
als teelt bekend. Maar misschien betrof het toen nog eerder kleine kulturen waarvoor de tiendheffers minder aandacht hadden, zodat zij bij een uitbreiding van het areaal werden gekonfronteerd met een feitelijk recht van vrijstelling, dat in die tussentijd was ontstaan?
Eén passage uit het vonnis van de Raad van Vlaanderen uit 1445 heeft hierbij een cruciale betekenis. Volgens het kapittel werden op de landen, waar nu al deze hoger geciteerde vruchten werden geteeld, vroeger altijd tarwe, rogge, gerst en haver gekweekt, waarvan zonder betwisting tienden waren verkregen. Het hele konflikt had met andere woorden de verandering in teelten als kern. De boeren waren dus blijkbaar overgeschakeld op produkten, waarop zij in hun ogen geen tienden verschuldigd warenGa naar voetnoot(46). Voor het kapittel primeerde daarentegen het beginsel van de tiendlanden, waarop het op om het even welke vruchten tienden kon innen volgens de redenering dat het niet meer dan normaal was dat aan God, Wie toch alles toebehoorde, één tiende werd gegund van al den goede dat men wel vercrichtGa naar voetnoot(47). De tiendinkomsten vertegenwoordigden voor de instelling overigens een dergelijk belang dat ze jaarlijks voor St. Jan de Doper (24 juni) konden verkocht wordenGa naar voetnoot(48), wat minstens tot in de 16de eeuw het geval wasGa naar voetnoot(49).
In hoeverre de omschakeling van graanprodukten naar de andere vruchten een andere oorzaak heeft dan een poging van de boeren om de tiendrechten te ontlopen, is niet duidelijk. Het is echter opmerkelijk dat de meekrap, in het tiendproces een van de meest vermelde en dus belangrijkste vruchten, precies in deze periode rekordprijzen behaaldeGa naar voetnoot(50). Er kan dus ook gewoon van toeval sprake zijn. Nochtans is het wel een bekend fenomeen dat de overgang van graanprodukten naar kleinere gewassen vrij vaak werd geïnspireerd door het verlangen de tiendenlast te ontlopenGa naar voetnoot(51). | ||||||||
[pagina 360]
| ||||||||
De behandelde processen reveleren ons in een niet onbelangrijke mate enkele aspekten van de laat-middeleeuwse landbouw in de Westhoek; vermoedelijk bieden ze zelfs gegevens voor de hele kuststreek. Dat beide teelten niet of nauwelijks vermeld worden in de grote polderhoeven van het Brugse Vrije, die J. Mertens bestudeerdeGa naar voetnoot(52), is dan ook vrij merkwaardig. Of moeten we dit verklaren door de aard van het aangewende materiaal? Meestal behandelt hij immers grotere uitbatingen, die in handen waren van een stedelijk hospitaal of een andere soortgelijke instelling, maar nooit van private personen. De vraag kan dus worden gesteld of zijn voorbeelden niet eerder uitzonderlijke toestanden inzake uitbating weergeven, omdat ze op bepaalde punten afwijken van wat toen bij de doorsnee (kleine) polderboer mits een intensievere verzorging op het land groeide. Zijn studie van de meekrapteelt, die gebeurde op basis van konfiskatiegegevens in baljuwsrekeningen, registers van wettelijke passeringen en de acta capituli van St.-Donaas, bood reeds zeer significante aanvullingenGa naar voetnoot(53).
Op het occasioneel belang van de feodale dokumenten hebben we reeds vroeger gewezenGa naar voetnoot(54). Hierbij voegen we nu ook de kasselrij- en zelfs reeds een aantal stadsrekeningen. Een verder doorgedreven onderzoek hiervan kan wellicht ons totaalbeeld van de middeleeuwse landbouw nog verder met onverwachte gegevens verrijken, en onze landbouwgeschiedenis belichten vanuit enkele bronnen die in deze materie tot op heden nog steeds te weinig hun woord hebben meegesproken.
J. en L. Van Acker | ||||||||
Woordverklaring
|
|